Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 26
(1973)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Zin en onzin van de literatuurwetenschap1.0.Een onderzoek naar de zin en onzin der literatuurwetenschap dient voorafgegaan door een onderzoek naar de funktie en de betekenis van de wetenschap in de samenleving, met het doel van dat kritisch onderzoek uit de specifieke funktie van de literatuurwetenschap te omschrijven. | |
1.1.Wetenschap beoogt kennis over een bepaald objekt. De wijze waarop die kennis wordt verkregen dient volkomen kontroleerbaar te zijn, m.a.w. de kenniswerving is herhaalbaar en potentieel voor een ieder toegankelijk. Hierdoor verkrijgt de wetenschap een [idealiter althans quasi absoluut] objektiviteitskarakterGa naar eind1.. Dit verleent aan de besluiten van de wetenschappelijke studie van een bepaald objekt een nagenoeg onweerlegbare geldigheid, althans in die mate dat de studie ook volkomen wetenschappelijk is. Aangezien wetenschappelijkheid dus slechts slaat op de gebruikte methodes, is wetenschap van elk willekeurig objekt mogelijk. ‘Objekt’ is hier een enkelvoudig meervoud; wetenschap bestudeert nooit één objekt, maar een serie objekten die omwille van een aantal gelijklopende kenmerken onder één noemer worden gebracht. Wetenschap impliceert dus dat men die eigenschappen afzondert die gemeenschappelijk zijn aan elke verschijningsvorm van het objekt. Elk uniek kenmerk is wetenschappelijk insignificant. Het feit dat er een mens met bijvoorbeeld drie magen zou bestaan is voor de biologische wetenschap een te verwaarlozen feit. Elk feit of verschijnsel krijgt in de wetenschap slechts betekenis in de mate dat het niet uniek is of in de mate dat het herhaalbaar is. De wetenschappelijke methode komt dus hierop neer, het gemeenschappelijke in de partikuliere verschijningsvorm te isoleren, wat leidt tot formalisering in schemata en systemen, met het doel met behulp van die gesystematiseerde kennis de | |
[pagina 293]
| |
partikuliere verschijningsvorm te verklaren. De wetenschappelijke methode is in wezen dus dialektisch. De studie van één enkel voorwerp of verschijnsel is slechts wetenschappelijk significant in de mate dat die studie een exemplarische waarde heeft t.o.v. de studie en kennis van gelijkaardige voorwerpen en verschijnselen. | |
1.2.Wetenschappelijkheid is dus inherent aan de methodes tot kenniswerving, onafhankelijk van het bestudeerde kennisobjekt. Vandaar dat het onderscheid in twee groepen naargelang van het objekt, met name in natuurwetenschappen [ook wel ‘exakte’ wetenschappen] en mens- of geesteswetenschappen met elk een eigen methode, op het eerste gezicht vrij absurd lijkt. Dit overbekende Diltheyaanse onderscheid steunt op een slechts schijnbare tegenstelling tussen ‘verklaren’ en ‘begrijpen’. Het is duidelijk dat begrip een intuïtieve vorm van verklaren is; eenmaal dit begrijpen geëxpliciteerd, d.i. navolgbaar en dus kontroleerbaar gemaakt, hebben we te doen met een [wetenschappelijke] verklaring. Overigens is intuïtief begrip evenzeer in de wetenschapsbeoefening noodzakelijk, al was het maar voor het vastleggen van het specifieke objekt van de verschillende wetenschappelijke disciplines. Het verschil ligt hierin dat de wetenschap dit intuïtieve begrip expliciteert, systematiseert en daardoor een zekere bewijskracht verleent. Het feit dat men in de z.g. exakte wetenschappen verder is gevorderd doet niets af aan de mogelijkheden van [verklarende] menswetenschappen. Het voornoemde onderscheid van Dilthey is trouwens voor een deel oorzaak van die achterstand. | |
1.3.Er kan dus geen fundamenteel onderscheid worden gemaakt tussen de geestes- en natuurwetenschappelijke methode. Anderzijds kan het niet geloochend worden dat het objekt medebepalend is voor het totale kader waarin de | |
[pagina 294]
| |
wetenschapsbeoefening moet worden gezien, en hier duikt het [overigens slechts graduele] onderscheid tussen mens- en natuurwetenschap opnieuw op. In de natuurwetenschappen bestudeert men verschijnselen die, ongeacht de menselijke aktiviteiten, een eigen wetmatige evolutie kennen. Zo doet de menselijke aktiviteit [vooralsnog] niets af aan de op aarde heersende zwaartekracht of aan het feit dat de zon een langzaam uitdovende ster is. Anders wordt het echter als de mens in het natuurproces ingrijpt. En helemaal anders wordt het wanneer het objekt van de wetenschap volledig het produkt is van de menselijke aktiviteit, zoals bijvoorbeeld met literatuur het geval is. Er bestaat geen absolute [wetmatige] verplichting dat iemand boeken schrijft; daar is dus, althans ten dele, een keuze mee gemoeid, een keuze die verklaart waarom de ene persoon romancier, de andere joernalist en een derde ingenieur wordt. Dat die keuze mede maatschappelijk wordt bepaald, maakt de zaken er niet eenvoudiger op. Te meer daar de maatschappij het [meest complexe] produkt van de menselijke aanwezigheid is en er verscheidene maatschappelijke ordeningen steunend op verschillende principes en normen, mogelijk zijn en er ook effektief zijn. Bovendien worden die diverse maatschappelijke ordeningen verschillend gewaardeerd. Het objekt van de wetenschap is hier niet meer een door de natuur gegeven, relatief stabiele toestand, maar het produkt zelf van de menselijke aktiviteit, gebonden aan normen en waarden die een keuze door de mens zelf [in de regel weliswaar slechts de leading few die er steeds naar streven de bestaande situaties te bestendigen] impliceren. Het objekt van de z.g. menswetenschappen is dan ook principieel situationeel gebonden en dus accidenteelGa naar eind2..
Weliswaar kan men betogen, en met recht, dat het menselijke bewustzijn grondig wordt bepaald door de historische situatie. Het omgekeerde is echter evenzeer het geval: de bewustwording van de menselijke situatie impliceert de kiem voor de | |
[pagina 295]
| |
verandering ervan. Naarmate de mens zich meer van zijn geschiedenis bewust wordt, verkrijgt hij ook meer de macht om in de geschiedenis in te grijpen. Het doel van de [mens]wetenschap kan [en mag] niet beperkt blijven tot het verklaren of beschrijven van de huidige situatie, zij dient ook stelling te nemen en te bepalen welke elementen dienen te veranderen om een verbetering van de menselijke toestand te bereiken. De wetenschap kan dus niet louter beschrijvend en verklarend blijven, ze moet programmatisch zijn, m.a.w. ze dient zich te ideologiseren. Of zoals Marcuse zegt: politiek te worden. In plaats dat de vroegere metafysische ideeën omtrent bevrijding worden afgescheiden van de wetenschap en de wetenschappelijke methode en worden overgeleverd aan de subjectieve voorkeur en een irrationele, transcendentale sanctie, kunnen ze het eigen object van de wetenschap worden. Maar deze ontwikkeling stelt de wetenschap voor de onaangename taak politiek te worden - het wetenschappelijk bewustzijn als politiek bewustzijn en wetenschappelijke onderneming als politieke onderneming te zien’Ga naar eind3.. Dan zou de wetenschap niet langer aan de politiek zijn onderworpen, m.a.w. niet langer voorwerp zijn van manipulatie. | |
2.0.Evenals het in een niet ideale maatschappij [moreel] onverantwoord is de wetenschap als autonoomGa naar eind4. en neutraal verschijnsel te beschouwen, is het onverantwoord de literatuur een bijna volstrekte autonomie toe te denken. Aanvaardt men die autonomie, dan aanvaardt men meteen dat de maatschappelijke relevantie van de literatuur nul is. Het spreekt dan ook vanzelf dat ook de literatuurwetenschap de plicht heeft zich te ideologizerenGa naar eind5.. Zoniet blijft ze vatbaar voor manipulatie en spreekt op die manier eigenlijk de z.g. autonomie van haar objekt tegen. Immers, en dit geldt evenzeer voor de literatuurwetenschap, la critique n'est une activité inoffensive et lointaine qu'en apparence. Elle est, en fait, l'appareil de contrôle, la police ultime qu'une société se donne pour surveiller l'expression de la pensée et la conservation des valeursGa naar eind6.. Elke wetenschap die zich niet ideologiseert staat dus willens nillens in dienst van de heersende ideologie | |
[pagina 296]
| |
en wordt systeem-bevestigend. Om voornoemde redenen dient de studie van de literatuur op een tweevoudig vlak te gebeuren: intrinsiek [interne struktuur] en extrinsiek [externe funktie]Ga naar eind7.. Die beide vlakken kunnen en mogen echter niet radikaal van elkaar worden gescheiden. | |
2.1. Externe funktie.In dit verband verwijs ik graag naar een boeiend artikel van Luk De Vos over kunst, kunstenaar en maatschappijGa naar eind8.. De Vos definieert literatuur als esthetische tekstinformatie, waarmee meteen de paradoxale situatie van de kunst en de literatuur in het bijzonder gegeven is, nl. het maatschappelijke probleem of de kunst het doel zoekt in zichzelf [...] dan wel ter applikatie dienstig is. Enerzijds is literatuur informatie en dus funktioneel: informatie, als overdrachtsmedium van begrippen, ideeën en gevoelens, is funktioneel in zichzelf, omdat een relatie buiten de zender [die de informatie meedeelt] wordt gelegd via een kanaal [bv. een literaire tekst] dat niet langer een doel op zichzelf is, maar een middel tot kommunikatie. Door zijn kommunikatieve eigenschap is elk kunstwerk dus funktioneel. Hierbij dient echter opgemerkt dat de literaire kommunikatie essentieel eenduidig is, met name in de richting van de recipiënt, de lezer. Die funktionaliteit is onvermijdelijk in een maatschappij die funktionaliteit laat primeren, waardoor ‘meer funktionele media minder funktionele verdringen’. Een van de funkties die de kunstenaar worden opgedrongen, en wellicht de belangrijkste, is de ideologische. En ik citeer nog maar es: Goedschikse integratie is onmogelijk voor een vrijheidslievend kunstenaar. De heersende klasse wil daarom èn integreren èn afsluiten, d.w.z. de kunst a-politiek maken, ze izoleren tot een puur estetiese kwestie. Waaruit volgt dat de eigenlijke funktie van de literatuur en van de kunst [nl. doel in zichzelf] uit zelfbehoud niet langer te handhaven is en enkel als wapen tegen haarzelf gebruikt wordt. Een erg gekompliceerde toestand. De kunst doet weliswaar geen afstand van haar eigenlijke funktie, maar engageert zich maatschappelijk en legt hierop de klemtoon om te vermijden dat zij opgelost zal worden in een [technokraties] sisteem, dat normen huldigt die antigonaal tegenover de hare staan. Dit sisteem wendt bovendien de kunstnormen aan om haar te integreren en naar eigen behoeften te kneden. De kunst dient | |
[pagina 297]
| |
dus haar eigen ‘wezen’ ontstijgen als noodzakelijk doel voorop te stellen, om te beletten dat zij geëlimineerd wordt. De kreativiteit dient zich in egelstelling te plaatsen, dient zich [en doet dit ook automaties] te ideologizeren om niet opgeheven te worden. Belangrijk is hierbij dat de keuze van de maatschappij voor funktionaliteit een absolute levensnoodzakelijkheid inhield. Eerst diende voor de elementaire behoeften van de mens gezorgd. Dit had tot gevolg dat de kunst de zaak werd van de maatschappelijke elite, terend op het zweet en het werk van de massa, voor wie zelf de vervulling van de elementaire behoeften veelal een utopie was [is]. Die situatie, mede door de voortschrijdende mechanisering en automatisering, geldt niet langer in de westerse maatschappij[en]; ze geldt te meer in de z.g. ontwikkelingslanden. De automatisering reduceert immers de funktionaliteit van de menselijke arbeid tot een minimum. Zo ontstaat voor de westerse burger een wassende zee van vrije tijd, die echter bijna volledig wordt opgevuld door passieve en passiviteit bevorderende ‘aktiviteiten’, zoals T.V.-kijken, naar het voetbal kijken, Love Stories lezen e.d.m.Ga naar eind9.. Of, positief gezien door de bril van het hoera-entoesiasme van Constant: Geleidelijk zal meer en meer menselijke energie voor andere doelen dan arbeid vrijkomen en naarmate dit gebeurt zal het accent van de levensmoraal zich verschuiven van het utilitaire naar het ludiekeGa naar eind10.. Noodzakelijk wordt dan [= nu] een algehele socializering op wereldniveau, die dank zij een algemene automatisering zowel de vervreemding van de arbeid als van de kunst zal opheffen, zodat de grenzen tussen kunst en arbeid zullen vervagen. Daartoe zal echter eerst elke machtskoncentratie moeten verdwijnen, tezamen met de klassedeling. Het lijkt me echter wel erg naïef zoals Constant te geloven dat dit in een maatschappij met voldoende of zelfs een overvloed aan produktie en produktiemiddelen automatisch zal gebeuren. Daarenboven bewijzen de recente verontrustende studies i.v.m. verdere opvoering der produktiekapaciteit en de daaruit voortvloeiende | |
[pagina 298]
| |
problemen zoals milieuvervuiling en uitputting der grondstoffen, dat de menselijke wereldgemeenschap als geheel nog helemaal niet zijn funktionele strijd voor het bestaan achter de rug heeft. Met als gevolg: het uitblijven van het maatschappelijke paradijs van de homo ludensGa naar eind11.. In onze funktionele maatschappij blijft de kunst, zoals Luk De Vos besluit, een noodzakelijke luxe. | |
2.2. De interne struktuur.Het is niet mijn bedoeling hier een overzicht te geven van de diverse theorieën die zich bezighouden met de interne struktuur van het literaire werkGa naar eind12.. Een duidelijke strekking tekent zich evenwel af: de interne struktuur wordt in de eerste plaats gezien als een taal-struktuur. Onderwerp van de literatuurwetenschap wordt dan de literariteit, d.w.z. die specifieke kenmerken die een tekst [of soms ruimer, een taaluiting] tot literaire tekst maken. EldersGa naar eind13. heb ik er reeds op gewezen dat ik niet geloof in de mogelijkheid van een specifiek literaire-tekstgrammatika. Het begrip literatuur is immers konventioneel bepaald. Wat literatuur is, wordt bepaald door de ideologische normen van een kultuur of een maatschappijGa naar eind14.. Zoals overigens uit 1.3. logisch volgt, is de literatuur het accidentele resultaat van een historische ontwikkeling. Het begrip literatuur is dus situationeel gebonden. Het is dan ook ongetwijfeld waar dat de literaire strukturen in niet geringe mate beïnvloed zijn door de maatschappelijke [vooral ekonomische] verhoudingen. Anderzijds kent de literatuur, als maatschappelijk erkend kultuurfenomeen, een autonome, intern literaire ontwikkeling, wat het mogelijk heeft gemaakt dat literaire strukturen die in feite oorspronkelijk verbonden zijn met ondertussen opgeheven of veranderde maatschappelijke strukturen, ook nu nog blijven ontstaan. Daarenboven is het niet mogelijk het literaire teksttype op linguïstische gronden van het niet-literaire te onderscheiden. Het is immers onmogelijk het literaire taalgebruik uitputtend te beschrijven in | |
[pagina 299]
| |
termen van ‘afwijkend van het gewone taalgebruik’. Het taalkundige verschil tussen literaire en niet-literaire teksten [of zelfs gesproken taaluitingen] kan ten hoogste gradueelGa naar eind15. zijn. Er bestaat geen specifiek literair taalgebruik, dat niet ideologisch en maatschappelijk is bepaald. Belangrijk in een literair werk is het kreatieve gebruik van een aantal linguïstische operaties op macro- en micro-tekstueel vlak. Een beschrijving van die operaties bakent echter de literaire tekst niet af t.o.v. andere teksten, aangezien die operaties net zo goed in andere teksten voorkomen. Een strikt linguïstische studie van een partikuliere tekst zal dan ook steeds tekort schieten. Elke literaire tekst vertoont ‘open plekken’ die slechts door een semiotische interpretatieGa naar eind16. kunnen worden ingevuld. Dit laatste verklaart waarom er altijd verschillende interpretaties van dezelfde tekst mogelijk zijn. | |
2.2.1. Literaire-tekstgrammatika en algemene tekstgrammatika.Ik heb reeds betoogd dat het verschil tussen literaire teksten en niet-literaire hooguit gradueel kan zijn. Wat impliceert dat het begrip ‘literair’ niet strikt kan worden gedefinieerd, wat in de lijn lag van onze verwachtingen, aangezien we de literatuur accidenteel genoemd hebben, d.w.z. situationeel en ideologisch gebonden. Het opstellen van een specifiek literaire-tekstgrammatika is niet alleen een onbereikbare opgave, het is ook niet de zinvolste werkwijze. Beweren, zoals Van Dijk, dat de maatschappelijke relevantie van een literatuurtheorie o.m. hierin is gelegen dat zij ‘als model [kan] dienen voor de bestudering van alle andere belangrijke vormen van tekstkommunikatie in de maatschappij’Ga naar eind17., is te vergelijken met het organiseren van een maanexpeditie met de bedoeling enige vorderingen op geneeskundig gebied te bereiken. In plaats van te pogen een literaire-tekstgrammatika op te stellen, is het zowel methodologisch als vanuit ideologisch en taktisch oogpunt beter eerst te pogen | |
[pagina 300]
| |
te komen tot een algemene tekstgrammatikaGa naar eind18.. | |
3. Besluit.Als de literatuur al als een luxe gezien wordt, lijkt de literatuurwetenschap helemaal beroerd. Omwille van de noodgedwongen funktionaliteit en ideologische strekking van het literaire werk lijkt me niettemin een wetenschappelijke studie verantwoord [‘funktioneel’ zelfs]. Wel is duidelijk dat een autonomistische visie op de literatuur moet worden verworpen. De literatuurwetenschap kan zich niet beperken tot de studie van de interne struktuur van de literaire tekst, aangezien die mede afhankelijk is van de externe funktie. De studie van de literaire tekst als linguïstisch fenomeen dient te gebeuren in het kader van een algemene teksttheorie, vermits de begrippen literair en literatuur niet intern-linguïstisch kunnen worden gedefinieerd. Die algemene teksttheorie kan ertoe bijdragen ‘de specifieke funktionele effekten van [...] teksten als overreding, manipulatie, intimidatie’Ga naar eind19. bloot te leggen. Ik laat Van Dijk verder hoopvol besluiten: Zij [= de literatuurtheorie, in feite teksttheorie, JM] immers geeft zich [...] ekspliciet rekenschap van het immense en fundamentele belang van de verschillende teksten voor de mens in diens relatie met de medemens [informatie] en in diens relatie tot de werkelijkheid [waarheid]. Aan de rijke en belangrijke perspektieven van een algemenere tekstteorie hoeft men dan ook niet te twijfelenGa naar eind20.. Inderdaad. | |
4. Kort nawoord i.v.m. de lektuur en de studie van het afzonderlijke literaire werk.Velen vatten de ontwikkeling van de literatuurwetenschap [meer nog van de tekstwetenschap] op als een bedreiging voor en een aanslag op de z.g. uniciteit van het literaire kunstwerk. Velen voelen het zo aan dat de literatuurwetenschap de lektuur en de subjektieve voorkeur verdringt. Niets is minder waar. Niets belet het naast elkaar bestaan van lektuur en wetenschap. Het is absurd te veronderstellen dat literatuurwetenschap elke niet-wetenschappelijke | |
[pagina 301]
| |
lektuur [en dat is elke lektuur] zou uitsluiten. Evenmin is het zo dat, aangezien de literatuurwetenschap zich bezighoudt met het gemeenschappelijke in ‘literaire’ teksten, de studie van het afzonderlijke werk en het unieke ervan in het gedrang zou komen of zinloos zou zijn. Integendeel, bij de studie van het afzonderlijke werk kan gebruik worden gemaakt van de methoden en resultaten van de literatuurwetenschap; tegelijkertijd levert een dergelijke [naar analogie wetenschappelijk genoemde] studie opnieuw een bijdrage tot de wetenschap inzoverre ze bestaande theorieën bevestigt of falsifieert. Tenslotte is het duidelijk dat vooral voor de literaire kritiek een meer wetenschappelijke [en dus beter kontroleerbare] aanpak erg zinrijk is. En, voor wie het nog niet duidelijk genoeg is, de wetenschap is niet de enige, totale [dus totalitaire] bron van kennis, m.a.w. wetenschap sluit het kritisch-subjektieve denken niet uit [inkorporeert het zelfs].
Jean-Marie MAES |
|