tweemaal laten slaan zou nog slechter zijn geweest. Is het niet een beetje onmogelijk, zeer dikwijls gevaarlijk en altijd overbodig dat wij onze vijanden beminnen? Volstaat het niet en is het niet verstandiger niet terug te slaan en ze in de gaten te houden?
Over deze Jezus nu schrijven zijn adepten in de evangeliën, zonder een zweem van besef welk bewijs ervoor nodig is, dat hij de zoon van God is, dat zijn moeder niet door een man werd bevrucht, dat hij na zijn dood en begrafenis levend uit het graf is opgestaan, dat hij enige weken later in de lucht is opgestegen tot men hem niet meer kon zien en dat sedertdien elk priester die de mis leest, na hem opgegeten te hebben en zijn bloed gedronken, hem te eten geeft aan alle katholieken die erom verzoeken.
Volgens een katholiek dogma is Jezus' lichaam opgestegen ten hemel. Op dit ogenblik is dat lichaam ergens. Als het in de hemel is, is de hemel op die bepaalde plaats rondom hem.
Als het er op dit ogenblik nog altijd naartoe stijgt, aan de voor dat lichaam grote snelheid van b.v. vijftig kilometer per uur, kan men berekenen dat het thans nog niet zo heel ver buiten ons zonnestelsel of voorbij het dichtstbije sterrenstelsel kan zijn. In welke staat verkeert het om niet geleden te hebben van de luchtloosheid, gewichtloosheid, hitte, koude en meteorieten?
Hoe is het mogelijk dat de verstandigste en ontwikkeldste volkeren der aarde dat achttien eeuwen lang hebben geslikt?
Tallozen onder ons weten het uit eigen ervaring.
Even zeker als de aarde, de zon en het uitspansel vol sterren bestonden, moest er volgens het menselijk intellect een schepper van dit alles bestaan. Pas in de achttiende eeuw ontdekte dat intellect dat, wanneer het God nodig heeft om het bestaan van de wereld te verklaren, die God daarom nog niet bestaat, vooral niet wanneer zijn bestaan even onverklaarbaar is als het bestaan van de wereld en dus de moeilijkheid slechts verplaatst is.
God had alles geschapen voor ons. Hij mocht dus te kennen geven wat hij van ons vergde en verwachtte. Als hij het deed moest hij het schriftelijk doen, want uit de natuur kon het niet opgemerkt worden. Hij deed het in een tekst door hemzelf gedicteerd met zulke preciesheid dat elke vergissing uitgesloten was. Pas in de negentiende eeuw ontdekte men er fouten in: de zeven dagen van de schepping bleken geen dagen maar onvoorstelbaar lange tijdperken te zijn geweest, Josuë had de zon niet doen stilstaan, want ze draait niet.
Onze geestelijke leiders legden dit zonder veel moeite uit. God had geen wetenschappelijk werk willen schrijven en hij had zich aangepast aan de simpliciteit van de bijbelse auteurs. Men vroeg zich heel even af waarom hij zich niet had aangepast aan de intellectualiteit van zijn moderne lezers, maar men hechtte er verder niet veel belang aan.
Toen echter volgden de ontnuchterende constataties elkaar op in zo versnellend tempo en zo ontluisterend dat onze onthutste leiders ze wel moesten en ook gemakkelijk kónden wijten aan wetenschappelijke oppervlakkigheid en onkunde, gepaard aan een duivelse godsdiensthaat. Er scheen namelijk geen andere verklaring mogelijk te zijn voor het onvoorstelbaar loochenen van gans het godsdienstig gedachtenstelsel dat onverbrekelijk verbonden was met het bestaan van de kosmos en eruit volgde. Als er geen ware godsdienst, geen Christus, geen ware kerk, geen Schepper bestond, hoe kon er dan een heelal bestaan en omgekeerd? En als ons geen hiernamaals wachtte dat wij moesten verdienen, waarom leefden wij dan, waarom leden wij,