| |
| |
| |
Opstand der woorden
Voor Fennie
Je zou dit eens moeten doen. Met een groep. Mannen en vrouwen, met wie je individueel goed kon opschieten, die je waardeerde, mocht, van wie je hield - maar die door contactpatronen, groepering, confrontaties, verhoudingen, geluk, spanningen, conflicten, scheidingen, verdriet vooral teweegbrachten. Met hen een tijd in één ruimte gaan verblijven. Niet om communetje te spelen of zoiets [communes zijn meestal de ontkenning van hun eigen intentie], maar als materiaal. Er zouden twee positieve ontwikkelingen kunnen ontstaan, beide even positief, positief vooral ook als stof, materiaal voor observatie, reflectie en creatie: hetzij iets geheel nieuws, ongekends, ongehoords, een volkomen unieke en zuivere vorm van samenleven - bijv. als volgt: eerst wordt er wat genaaid [paarsgewijs of in kleine groepjes] en wat nagepraat. Vervolgens wordt er gezamenlijk wat gerookt en naar muziek geluisterd [nl. Cecil Taylor, Looking Ahead, of beter nog Communications, met het Jazz Composers Orchestra, LP nr. 2]. Men zit niet op de gebruikelijke manier, tegenover elkaar, tafels stoelen en andere obstakels ertussen, gelaten, elkaar aankijkend, of niet, het hoofd tussen de knieën gebogen, of liggend, elkaar half ziend, maar altijd storend voor de woorden, nee, men is op een nieuwe manier opgesteld: een groot rond kussen, diameter ca. 1 m, midden in het vertrek op de vloer. Men ligt, plat op de rug, met het hoofd op de rand van het kussen, de lichamen in stervorm naar buiten gestrekt. Niemand ziet niemand. De woorden heersen volledig -
hetzij iets geheel anders, harder, koeler, meer voordehandliggend, maar in feite even bruikbaar als het eerste - nl.: een wondermooi spanningsveld tussen allen, een netstructuur van spanningen gespannen tussen allen, als een springnet inderdaad,
| |
| |
een springnet voor glanzende haat. Harde, glanzende woorden, maar woorden toch ook weer die volledig heersen.
Het kan toch niet erg zijn, sterven als je 68 bent. Het heeft toch al zo lang geduurd, je hebt het toch wel gezien allemaal. Luister, ik ben nu 32, dat betekent dat ik nog niet op de helft ben van de leeftijd die men ‘te jong om te sterven’ noemt. En hoe lang is een helft? Over één zo'n enorme helft van tijd kan ik, normaliter, nog naaien. Bijv. Of schrijven.
[Voorkeur?] En deze eerste helft is al zo lang geweest dat ik me niet eens meer feiten en situaties kan herinneren die laten we zeggen een jaar geleden zijn voorgevallen en die toen zeer belangrijk waren, allesoverheersend. Van een verder verleden een steeds afnemende reeks sequenties tot uiteindelijk enkele spaarzame fragmenten. Of komt dit terug?
Kan ik op mijn 64e me weer alles uit óók die eerste helft, alles wat relevant is, bepalend voor wie en wat ik ben, herinneren en dus formuleren? Of nog niet, en moet ik wachten tot ik alles kan formuleren, alle significants, om dan pas te kunnen sterven, of onvermijdelijk te moeten sterven, te willen ook? Tot mijn 68e bijv. Is sterven alles geformuleerd hebben, je zelf te hebben ontdubbeld, definitief?
Of is wellicht niet toch de enige tragiek van het sterven, de absolute tragiek, gelegen in het niet in staat geweest zijn alles van betekenis geformuleerd te kunnen hebben, d.w.z. te jong gestorven te zijn, altijd is sterven te jong gestorven zijn, is altijd ouder kunnen worden, dus niet klaar te zijn met herinneren en formuleren, omdat er altijd zijn, of geweest zijn, die ouder zijn of werden dan jij? De oudste mens tot nu toe is, laten we zeggen, 125 jaar geworden. Die mens zou de enige mens in de geschiedenis van de mensheid geweest zijn die de enige unieke ervaring heeft gehad dat er niemand ouder was dan hij. Zij.
Maar daarvóór was de enige mens die... etc., die van bijv. 123. Daarvóór die van 121. 114. 111. 110. 109. 107. 106. etc. 80. 50. 20. 16. Hij moet de eerste mens geweest zijn. 14. Zij moet de eerste mens
| |
| |
geweest zijn.
Ik opteer voor het eerste; dan heeft de dóód tenminste nog zin, nl. als het enige in het leven dat bevredigend is omdat het volmaakt is. Zich alles herinnerd te hebben, alles geformuleerd te hebben. Jezelf volledig te hebben ingevuld, definitief ontdubbeld.
Jij: mooi gezegd, waar haal je de woorden vandaan.
Ik: tja. Maar nu? Dit soort dingen kun je duizend keer herformuleren. Wie schiet er wat mee op?
Jij: laten we naar bed gaan.
Ik: love ain't no good for an angered writer.
Jij: kom. In mij druk je je uit, schreef je toen.
Ik: jawel. Maar.
Jij: wij komen elkaar tegemoet, schreef je toen.
Ik: jawel.
Jij: de sociale waarde van de woorden.
Ik: ja.
Jij: ik ga vast. Ik kom je tegemoet.
In Love ain't no good for an angered writer [in een vorig nr. van het N.V.T.] werd een poging gedaan een dilemma te formuleren. Een dilemma? Een hele reeks: maatschappij en litteratuur, ik en ‘ik’, jij en ‘jij’ - maar alles terug te brengen tot dat ene antagonisme: wereld en woorden. Een vrouw trok me uit de schizofrenie, jij, in jou drukte ik me tenslotte uit. Love ain't no good? Een zoete nederlaag t.o.v. de woorden? Neen. Een oplossing evenmin. Wel de aanzet tot een oplossing, een terugtrekkende beweging, een tijdelijk onderduiken in de wereld, jouw wereld, een adempauze tussen twee, tussen twee stukken, om de strijd met nieuwe kracht te kunnen aanbinden, of beter: met een nieuw inzicht, dat zelfs uitzicht op vrede biedt; het inzicht dat ik een verbond met de woorden kan sluiten, omdat de woorden niet mijn werkelijke vijanden zijn, maar eveneens slachtoffers. Terwijl ik me in jou uitdrukte, me tijdelijk slechts in jou uitdrukte, ontstond dààrdoor dit inzicht. Het vermoeden ervan
| |
| |
was er al eerder; ik drukte het uit in de suggestie van een oplossing, een uitkomst: de woorden hun sociale waarde teruggeven.
Het was, geloof ik nog steeds, een goed stuk. Maar, waarschijnlijk omdat het op jou uitliep, letterlijk, toch nog te lyrisch. Blijkt nu, naderhand. Begrijpelijk trouwens, in verband ook met wat ik hiervoor zei: na iedere formulering van een situatie, een stadium, blijkt er iets veranderd te zijn; niet alleen in de situatie, ook in jezelf. Een stadium, eenmaal geformuleerd, is daarmee tevens afgesloten. Je bent alweer bezig een nieuw te formuleren, weer een stukje van jezelf in te vullen.
Wat is er inmiddels gebeurd? Eerst was er nog lyriek, nog wat nadenken over liefde en dood en zo. En over woorden natuurlijk. Waren er woorden, oude woorden. Waar haal ik ze vandaan. Je slaapt. Het moet anders, er moeten andere woorden komen. Dat blijkt nu. Zakelijker, harder, doeltreffender.
Lenin, en mensen als Lukàcs, hadden bezwaar tegen de ‘Proletkult’ van Lunatsjarski c.s.; een geheel nieuwe, proletarische cultuur die a.h.w. uit het niets ontstond was volgens hen gevolg van een onhistorische cultuuropvatting. De dialectiek wil dat de nieuwe cultuur ontstaat via de afbraak van de oude. De proletarische cultuur kan slechts ontstaan in de bestrijding van de bourgeoiscultuur. De afbraak levert het materiaal voor het nieuwe. Op de humus van de bourgeoiscultuur groeit de proletarische cultuur. De bourgeoiscultuur is dus zonder meer noodzakelijk. Het sociaal realisme, hoe begrijpelijk ook in het post-revolutionaire Rusland [dezelfde Lukàcs was er overigens een voorstander van! Niets laat de breuk tussen de oude en de latere Lukàcs beter zien dan deze contradictie], wordt in de huidige arbeidersbeweging dan ook terecht afgewezen. Leve voorlopig de bourgeoislitteratuur. Ze toont in extremis bovendien de punten waarop de bourgeoisideologie moet worden aangepakt.
Dus: ik hoef niet meer beschaamd te zijn bourgeoiscultuur te bedrijven.
| |
| |
Maar er blijft een probleem: ik behoor tot de bourgeoisie, ik maak mijns ondanks bourgeoiscultuur, doch ik besef het. Ik werk aan de bourgeoiscultuur, maar weet dat ik daardoor tevens aan haar opheffing werk! Kan ik dit, zonder schizofreen te worden, misschien tóch alleen maar doen juist dóór dit dilemma te beschrijven, deze schizofrene situatie te formuleren, zoals ik deed?
Je bent en blijft afkomstig uit een klasse. Je bent ermee doordrenkt. Als bourgeois doordrenkt met eenzaamheid c.q. beladen met de cultus van het individualisme. Je formuleert dit in je [bourgeois]cultuur. Ik ben een bourgeois.
Maar toch niet voor 100% [dat zou een soort erfzonde betekenen], want waar komt anders die overtuiging vandaan met het proletariaat te willen strijden tegen mijn eigen klasse? Niet uit de salon!
Of zorgt de geschiedenis, d.i. in het Westen de ontwikkeling van het kapitalisme, daar zelf voor, dat de bourgeoisie, met name de kleine bourgeoisie [middenstanders en intellectuelen], proletariseert, en zijn sommigen uit de bourgeoisie, zoals ik, zich daarvan bewust, en zal dus ook de tijd voor de omwenteling gekomen zijn als dit voor vélen uit de bourgeoisie geldt? En is het mijn taak de strijd van het proletariaat te steunen door binnen de bourgeoisie te blijven en haar ondergang-als-bourgeoisie, van binnenuit, te beschrijven? Of is het [want het vorige doet bijv. G.K. v.h. Reve ook] juist mijn taak, me van dit alles eenmaal bewust zijnd, de bourgeoisie de rug toe te keren, de bourgeois-problematiek [de mijne dus nog] te laten voor wat ie is, en met behulp van wat daartoe nuttig is uit mijn bourgeoiscultuur-bagage te helpen een nieuwe proletarische cultuur te concipiëren?
Hoe het ook zij, ik weet nu, en dat is één zorg minder, dat schrijven, mijn schrijven, wel degelijk een sociale functie heeft. Ik hoef me dus niet meer bezwaard te voelen als ik me er volledig op toeleg, integendeel. Of het nu een indirecte functie heeft, als bourgeoiskunst,
| |
| |
als materiaal tot zelfvernietiging, of en tussenfunctie als dilemmaformulering van de geëngageerde auteur, of een directe functie: tendentieus, een nieuwe techniek [bijv. door de woorden hun sociale waarde terug te geven] - in alle drie gevallen is het een noodzakelijke opgave.
Keuze? Voordehandliggend. Op grond van mijn bewustzijn van de situatie uiteraard het laatste. Het vereist hoogstens wat meer moed, of wat meer ijver liever, want het eerste is gemakkelijker.
Maar er is meer. Verder maar weer, nog een keer.
De linkse bourgeois-auteur bevindt zich dus in een trilemma: hij kan ‘zuivere’, niet-geëngageerde litteratuur schrijven, l'art pour l'art bedrijven zijns ondanks, en zich anderzijds in de praktische politieke activiteit werpen, daarbij de inhoud van zijn ‘art’ ontkennend, of neutraliserend tenminste; een schizofrene situatie - hij kan dit dilemma tussen ‘kunst’ en ‘maatschappij’ zijn schizofrenie, op zichzelf formuleren om er uiteindelijk mee te kunnen afrekenen -
hij kan zich geheel aan het ontwikkelen van en nieuwe ‘techniek’ wijden, door te trachten [Benjamins] tendens-kunst te maken, waarbij ‘tendens’ niet pejoratief moet worden opgevat, als een soort artistieke vulgarisatie van een politieke overtuiging, maar als kwaliteit, linkse litteraire kwaliteit - bijv. door te trachten de woorden hun sociale waarde terug te geven.
Inderdaad, de keuze kan niet moeilijk zijn. In feite is er geen keuze. Ik heb het trilemma immers diachroon beleefd, in de tijd, nooit synchroon. De eerste twee stadia zijn immers al voorbij, uitgelopen op jou, het dilemma opgeheven. O.a. door jou, en door wat wij met de woorden doen, ben ik in het laatste stadium beland, het nieuwe stadium. De aanzet was er al, in Love ain't no good: door uit te leggen, ja uit te leggen, wat ‘elkaar tegemoetkomen’ eigenlijk betekent, gaf ik een woord zijn sociale waarde terug, bedreef ik iets van de nieuwe techniek.
Verder maar weer. De woorden hun sociale waarde
| |
| |
teruggeven. Een eerste poging om de nieuwe weg aan te duiden.
Vooral van Culturele Zijde klaagt men nogal eens over de grote hoeveelheid nieuwe woorden en uitdrukkingen, vreemde, in feite nietszeggende, en vaak onbegrijpelijke kreten, die vnl. door de jongeren gebezigd worden. Modewoorden, zegt men.
‘Gewoon’, ‘érg goed’, tè gek’, ‘weet je wel’, etc. Ik heb me daar ook wel eens vrolijk over gemaakt. Maar langzamerhand begin ik te begrijpen waar die woorden vandaan komen: uit noodzaak. Uit nood.
Het is natuurlijk niet zo dat de jongeren zo weinig ‘te vertellen’ hebben, en hun armzaligheid trachten te maskeren met reeksen woorden die niets betekenen [afgezien uiteraard van het normale percentage ouwehoeren, maar dat komt net zo goed tot uiting in het even modieuze taalgebruik van de oudere generatie. Denk aan het taalgebruik van onze regeerders: hun toespraken staan bol van ‘een stuk politieke bewustwording’ en nog talloze van dergelijke loze termen meer]. Nee, het is andersom, en veel erger: de taal is niet meer bij machte over te brengen wat noodzakelijk gezegd moet worden.
Wordt ons taalapparaat enerzijds, in het bedrijfsleven, in de wetenschap, steeds verfijnder, technisch steeds nauwkeuriger, in de gewone maar zeer belangrijke dingen die de mensen tegen elkaar te zeggen hebben schiet de taal te kort. Beter: heeft onze maatschappij de taal uitgehold. Ons dolgedraaid kapitalisme heeft de mensen niet alleen hun rechten ontnomen, het heeft hun ook elkaar ontnomen en hun daardoor uiteindelijk hun taal ontnomen. Voor wat een samenleving had moeten zijn is een gigantische tragikomedie in de plaats gekomen met de mensen als acteurs [en met de bewustzijnsindustrie als souffleur]. Niet alleen staan de mensen eenzaam t.o.v. de maatschappij [lees het maar na in onze litteratuur], niet alleen staan de mensen eenzaam t.o.v. elkaar [idem], zelfs het instrument om de isolatie te doorbreken en communicatie te bewerkstelligen is ontoereikend [idem; onze nieuwste litteratuur is één worsteling van het ik met de taal!]. Beste [meest
| |
| |
tragikomische] woord natuurlijk het woord ‘communicatie’ zèlf: in een tijd van waanzinnig communicatiegebrek, waarin dùs communicatiewetenschappen, communicatietechnieken, communicatietherapieën etc. etc. als paddestoelen uit de grond rijzen, is dus het woord ‘communicatie’ zo'n beetje het belachelijkste woord wat er is. Het verwijst immers nergens naar Ander voorbeeld: wie durft nog zonder knalrood van schaamte te worden, of zonder in de lach te schieten, tegen iemand te zeggen: ‘ik hou van je’? Dat zegt op de TV-reclame een vrouw tegen een wasmiddel, of in een damesroman de koning tegen het kamermeisje - maar als je het gevoel dat we vroeger met die term aanduidden inderdààd hebt, kun je er niet mee aankomen. De beste manier om je bij een vriend of vriendin belachelijk te maken en ongeloofwaardig te zijn is te zeggen: ‘ik hou van je’. Maar wat dan? Er is nog geen nieuw woord voor.
Dus zeg je: ‘ik hou gewoon van je, weetjewel’. Deze ontroerende tussenwerpsels markeren de devaluatie van de taal. In de revaluatie ligt de taak van de echt geëngageerde litteratuur.
Maar hoe? Misschien dat Jan Wolkers iets in die richting bereikt heeft, dat dààrin ook zijn belang ligt: bij hem betekent bijv. neuken echt neuken, en niet het weerzinwekkende dat onze bewustzijnsindustrie en ons pedagogisch uitbuitingssysteem ervan gemaakt hebben. [Dat Wolkers zijn lezerspubliek vnl. onder de middelbare schooljeugd vindt is in het licht van wat ik hiervoor zei alleen maar een pluspunt.]
Dat men in andere litteraturen op deze nieuwe weg al veel verder is spreekt vanzelf: men is het revolutionaire stadium dichter genaderd, dus is men de sociale functie van de woorden dichter genaderd. Zoals George Jackson, Soledad Brother. Een van de belangrijkste schrijvers van onze tijd. Omdat ie schreef wat ie was - wat ie schreef wàs ie: een proletarisch revolutionair schrijver. Tijdens 11 jaar gevangenis [om medeplichtigheid aan diefstal van
| |
| |
$70, -] hield hij zich in leven, schreef hij zich in leven - schreef hij letterlijk zijn leven. Zoals ik, maar hoe anders. Voor hem geen vrouw om hem van de woorden te verlossen, maar Angela om hem in zijn woorden te stimuleren. En ze verlosten hem zó wel, van zijn leven. Hij had jou niet nodig, zoals ik, om tot inzicht te komen, zijn woorden, en die van Eldridge en Julius en Huey en Bobby en Angela hadden hun sociale waarde allang herkregen.
Zo ver zijn wij hier nog niet. Wij staan nog aan het begin van het revaluatieproces. Wolkers o.a. geeft nog pas een mogelijkheid aan. Misschien dat Hugo Raes model kan staan voor een andere mogelijkheid: de terugkeer van de Vertelling, het Verhaal. Het is bijzonder opvallend dat juist linkse auteurs de laatste jaren steeds meer overgaan naar het eenvoudige, rechtlijnige verhaal [denk ook aan het nieuwste boek van Daele: Lieve oma]. Maar beslist niet zó dat aan de nieuwe Vertellers [bij wie ik nièt aan Mulisch denk] door de marxistische litteratuurtheoretici een terugkeer naar de burgerlijke prozakunst verweten kan worden. In de traditionele roman immers is sprake van een buiten de tekst staande, alwetende, neutrale[?] verteller. De constructie van de litteraire wereld die deze verteller aanbood, had een voor de bourgeois-maatschappij en -ideologie duidelijk affirmatieve functie. De traditionele roman diende de bourgeoisie. In de nieuwe vertelling heeft de verteller een heel andere positie: hij is tevens personage, hij speelt een rol in het verhaal. Dat biedt hem niet alleen de mogelijkheid tot commentaar [dat had de ‘neutrale’ verteller ook], maar ook tot ingrijpen in de gebeurtenissen. En dààr duikt Benjamin op, daar ligt de mogelijkheid tot een nieuwe techniek: in de keuzen nl. die de verteller voortdurend doet, door zijn commentaar, en door de wendingen die hij aan de gebeurtenissen geeft, ligt de tendens besloten. We zien dit heel duidelijk bij Raes' Reizigers in de antitijd:
in de verbeelde werelden die door de verteller [Abdon, de vader] afwisselend in de ik- en hijvorm
| |
| |
worden aangeboden wordt enerzijds alle geweld, wreedheid, verdrukking etc. van onze wereld honderdvoudig gesitueerd, en wordt anderzijds ook alles wat leuk en mooi en sexy en jong is honderdvoudig in de nieuwe werelden overgebracht [waardoor je tussen twee haken in het boek heel wat af kunt lachen; het lachen dat ook Brecht zo belangrijk vond, het ‘Genuß’!]. Door zijn houding in, en zijn commentaar op deze werelden, en op de voortdurende confrontatie ervan, manifesteert Raes' verteller telkens duidelijk zijn keuze - en die keuze is goed. Dat wil in laatste instantie zeggen dat Raes goed kiest, dat zijn tendens goed is.
Er is trouwens nog iets opmerkelijks aan Raes' ‘nieuwe litteratuur’: zijn verteller is geen gewone verteller - niet alleen omdat hij een ik-verteller is, maar vooral ook omdat hij niet vertelt, maar spréékt. De verteller van Raes is geen verteller maar een sprookspreker.
Daarmee gaat Raes terug naar de wortels van de litteratuur [de communicatieve litteratuur dan; die voor het volk!]: het sprookje, de fabel etc. Een fascinerend dialectisch proces kan daarmee gesuggereerd worden: het sprookje, door een neutrale verteller aan het volk verteld, maar met een voor de gevestigde machten affirmatieve functie [behalve wanneer een enkele middeleeuwse cabaretier de moed had zijn verhaal een kritische functie te geven, zoals de verteller van de Reinaert] - de bourgeoislitteratuur, beginnend met het toneel en uitlopend op de traditionele roman, met een behoudende functie - de individualistische ik-litteratuur, geschreven door vaak linkse bourgeois-auteurs en niet meer met een affirmatieve functie maar zonder functie, een langdurig l'art pour l'art, maar met de impliciete functie de tekenen van de ondergang van diezelfde bourgeoisie te beschrijven - het sprookje wederom, maar nu echt geëngageerd, en met een heel ander soort verteller, wiens functie het is de bourgeoisie te bestrijden door de tendens van zijn verhaal.
Wat hierin tenslotte nog opvalt: inderdaad ontstaat
| |
| |
de proletarische litteratuur niet uit het niets, maar [mede] uit elementen uit de oude litteratuur. De nieuwe vertelling gebruikt uit de feodale resp. kapitalistische litteratuurgeschiedenis het sprookje, de traditionele vertelvorm en het ik. Lenin had wèl gelijk.
En er is veel meer, ook buiten de litteratuur. De terugkeer naar de Vertelling, de óude vertelling, zien we ook in de film, en niet voor niets bij de marxisten. Antonioni, ik noem hem maar even de Roggeman van de film, werd overvleugeld door Pasolini, door Bertolucci. Wat doet Pasolini? Hij keert terug tot het verhaal, en verfilmt de Decamerone. N.b.: net zoals Raes' verteller in de Reizigers een rol speelt, is in Pasolini's Decamerone een ‘verteller’ nauw bij alles betrokken: de schilder die bezig is de diverse taferelen vast te leggen [gespeeld door Pasolini zelf!].
En nog is er meer. Want wat in de litteratuur en de film en natuurlijk ook in de beeldende kunsten gebeurt, gebeurt in de muziek. Het stadium van George Jackson vinden we in de hoogst geëngageerde jazzmuziek terug in de revolutionaire zwarte power-muziek van Shepp, Wright, Murray etc., het stadium van Raes [begonnen bij Brecht!] vinden we terug in de hoogst geëngageerde muziek van Willem Breuker. De burleske, tragikomische humor van Pasolini is dezelfde als die van Raes, is dezelfde als die van Breuker. De oude, eenvoudige verhalen in Pasolini's Decamerone zijn dezelfde als de sprookjesverhalen in Raes' Reizigers, zijn dezelfde als de eenvoudige, oude liederen die Breuker [bij voorkeur op draaiorgel] tot nieuwe, tendentieuze, proletarische kunst smeedt.
Revaluatie van het materiaal. Voor de geëngageerde auteur: revaluatie van het woord. De woorden hun sociale waarde teruggeven. Eraan meewerken dat termen als haten [haat op het eerste gezicht], strijden [als de haat groeit], houden van [liefde op het eerste
| |
| |
gezicht], elkaar tegemoetkomen [als het duurt] weer gebruikt kunnen worden. Eraan meewerken dat, als ik ‘mij in jou uitdruk’, dit nièt alleen neuken betekent [wat ik tot dusver dacht - zij het dan neuken in Wolkers' betekenis], maar dat het óok betekent dat de woorden die ik dan tegen je zeg, en die je nièt kunt opschrijven omdat dat er belachelijk uit zou zien, maar die jij volledig begrijpt en geniet, eens opgeschreven zullen kunnen worden. Dat dit betekent dat als deze enorm intieme woorden geschreven en begrepen kunnen worden, dat aan die woorden dàn pas de sociale waarde teruggegeven zal zijn. Dat dit betekent dat ik na het ‘ik druk mij uit’ en het ‘ik druk mij uit mijns ondanks’ en het ‘ik druk dit dilemma uit’ en het ‘in jou druk ik mij uit’ in een nieuw uitdrukkingsstadium gekomen ben, dank zij en via dat met jou. In een stadium ver voorbij het dilemma, ver voorbij de schizofrenie. In het stadium van liefde en strijd. Wat ook de wapens zijn die gehanteerd moeten worden bij het werken aan de sociale omwenteling. En zoals op ieder gebied gewerkt moet worden aan de sociale omwenteling, zo moet dat ook op het gebied van de taal gebeuren Ook de woorden moeten in opstand komen.
J.J. WESSELO
|
|