| |
| |
| |
Bij de Isenheimer polyptiek van Matthias Grünewald
Annunciatie
te groot is voor de mijne,
omdat ik voor mijn eigen kind
mijn handen heb te vouwen?
| |
| |
| |
| |
| |
Maria met het kind
God die de hemel openbrak
het gaat aan mij voorbij, Matthijs,
en mijn verstand te boven,
laat mij niet verder kijken
in mijn armen hebt gelegd,
en laat gerust die aarzelende
bespaar mij van een heilige
slechts de geringste schijn:
wil ik alleen maar moeder zijn.
eertijds gebroken is of niet,
het vraagstuk is te klein:
| |
| |
Jij hebt mij als een roos
geschilderd zonder doornen
hoe goed heb jij begrepen
dat ik zijn moeder slechts wil zijn.
een kind wil zijn gewassen,
wat heeft het aan een kostbaar schrijn
Dat jij met engelenmuziek
een madonna hebt gemaakt,
en mijn verstand te boven
want tot het laatste brood
| |
| |
| |
Verrijzenis
Ben jij degene soms, Matthijs,
door wie het graf geopend werd,
Heb jij mij uit de duisternis
weer naar het licht geheven,
ben jij het die mijn wonden
ik vraag mij af, Matthijs,
is ook het wonder soms van mijn aureool
niets anders dan de iris van jouw oog?
| |
| |
| |
De hinde bij het bezoek van Antonius aan Paulus
dat jij mij niet vergeten zou,
dat jij waar mensen zijn,
de vrede van mijn hindeoog
dat mij ontgaat wat Paulus
aan wiens voeten ik mij heb gevlijd
zijn vriend Antonius beduidt?
voor wat God geschapen heeft:
en ook het nederigste kruid,
| |
| |
het wonder niet ontlopen kon
| |
| |
| |
De zieke en de verzoeking van Antonius
tot op mijn etterende huid
en mijn afzichtelijk oedeem
| |
| |
Terecht heb jij, Matthijs,
mij past geen blauw gewaad
en in mijn hand geen rozenkrans,
visioenen heb ik nooit gezien
noch draken en gevederde demonen,
ik die alleen bezeten was
ben nu een mens van rottend vlees
| |
| |
| |
Antonius, de schutspatroon van het hospitium van Isenheim
boven dit kleine paradijs
sta ik aan geen verzoeking bloot.
Al woekert achter mij het kwaad,
boven dit kleine paradijs
| |
| |
| |
Johannes de doper onder het kruis
een lijk genageld aan een boom
ontbladerd en ontschorst,
ondanks te menselijke voeten
verwrongen rond een spijker nu.
en zijn verkrampte handen
En anders niet weet ik te doen
toen ik zijn jonge leden dompelde
in 't helder water onzer jeugd.
| |
| |
Ik wijs op hem en wend mij af
opdat ik niet zijn moeder zie
en Jan, zijn trouwe vriend
die haar niet troosten kan
en Magda die meer van hèm hield
dan van haar eigen fouten.
Ik wijs op hem en wend mij af
en wil mijn hoofd niet buigen
naar waar het al toe leidt
het door Matthijs geschilderd graf.
| |
| |
| |
Sebastiaan
Eer zij Matthijs' penseel
dat in dit wonder heeft geloofd.
Zij hebben - keizer, schuttemajoor -
Eer zij Matthijs' penseel
dat in dit wonder heeft geloofd.
| |
| |
Al is - generaal, officier -
eer zij Matthijs' penseel
|
|