Slechts wanneer men, na ademloos lezen, het boek sluit en overziet, wordt men zich bewust van het beangstigend wetenschappelijke van zijn wetenschappelijkheid en ik wijs daarop in een literair tijdschrift, omdat de letterkunde tegenwoordig steeds meer wetenschappelijkheid binnenhaalt die weldra grondig zal teleurstellen.
Whittle moest volledig gebruik maken van de uitvoerige en gedetailleerde inlichtingen van Birzer en Bellini, maar het gevolg is een relaas van de laatste dagen van Mussolini en gezellen, gezien door de ogen van Birzer en Bellini, wier grote zorg de zelfverdediging is. Whittle ziet ook terloops door de ogen van Huttmann, ondergeschikte van Birzer en door die van de Duitser Speegler, lijfwacht van Clara Petacci, maar hij heeft niet kunnen spreken met Audisio, die er dan ook bekaaid van afkomt. Whittle ziet zeer zelden door de ogen van een der manschappen van Birzer en Bellini en hij ziet nooit door de ogen van Mussolini, Clara Petacci, de broer van Clara, die voorgeeft een Spaans diplomaat te zijn en niet kan antwoorden wanneer hij in het Spaans wordt aangesproken, de ministers en de partijsecretaris, die hun duce volgden en door hem aan hun lot werden overgelaten wanneer hij een kans meent te zien alleen te ontsnappen.
Hadden de soldaten van Birzer en de partizanen van Bellini, die het vaak oneens waren met hun leider, details zagen die hem ontsnapten en buiten zijn controle elders opdrachten van hem uitvoerden, Whittle even minutieus kunnen inlichten als Birzer en Bellini zelf, hadden Mussolini en elk lid van zijn gezelschap dat kunnen doen, welk een totaal ander boek zou Whittle hebben geschreven.
Juist door zijn wetenschappelijke objectiviteit verdraaide Whittle de waarheid tot een zelfverdediging van Birzer en Bellini. Hij zou ze objectiever recht hebben gedaan had hij zijn documentatie verwerkt op de wijze van de creatieve schrijver. Maar het is evident dat hij ook dàn niet de volledige en exacte waarheid had gereconstrueerd. In geen duizend, geen tienduizend bladzijden. Omdat het letterlijk onmogelijk is, was en in alle eeuwigheid zijn zal.
Het is goed dat de literatuurstudie dat heeft ingezien. Dat is tenminste een winst gepuurd uit haar schaamte ten overstaan van de wetenschap en haar jaloers ernaar gapen. Wanneer echter jonge literatoren alleen nog door eigen ogen zien omdat zij het niet kunnen door die van anderen, moet het eenmaal tot hen doordringen dat zij de moeilijkheid slechts verplaatsen en vergroten. Kijkend naar een landschap of een gebeurtenis, zien zij niet de werkelijkheid, maar iets dat er in elk ander paar ogen anders uitziet, kijkend in zichzelf bewijzen zij volgens de psychologen dat de mens zichzelf niet kent en welke waarborg heeft hun lezer dan dat zij oprecht zijn en volledig?
Zij zijn tegen het personage. Bedenken zij dan nooit dat zij in elk van hun boeken telkens een en hetzelfde superpersonage beschrijven, zichzelf, een personage dat door zijn geliteratuur op de lange duur veel onechter wordt, veel meer van zijn levend model verschilt dan de personages van Elsschot en Marnix Gijsen? Vragen zij zich nooit af hoe zij met dat ene precieuze persoontje de scheppers van Baas Ganzendonck, boer Vermeulen, het recht van de sterkste, Pallieter, een Mei van vroomheid zullen opvolgen, de Witte en vele andere personages die onloochenbaar en onvergetelijk bestaan?