| |
| |
| |
Belgie en de Europeesche beschaving
[voordracht ‘Help U zelf’ 7 okt. '12]
Geachte Toehoorders en Toehoorderessen, - Het is me een groot genoegen, voor de leden van ‘Help U Zelf’ en hun vrienden te spreken. Want aan Help U Zelf verbinden me schoone herinneringen, die ik niet gaarne missen zou, en jegens Help U Zelf heb ik een plicht van dankbaarheid te vervullen. Waarom? Omdat Help U Zelf me tot welbewust Vlaming gemaakt heeft. Toen ik op de banken van ons Brusselsch Athenaeum zat, werd de wet van '83 nog niet toegepast, en het onderwijs dat ik eerst in de Middelbare school en daarna in 't Athenaeum mocht genieten, had me natuurlijk verfranscht. Ik sprak nog wel Brusselsch, maar bezat slechts één cultuurtaal: het Fransch. Toen ben ik in Help U Zelf gekomen, en aan Help U Zelf is het te danken, dat ik mezelven ontdekt heb. En de kleine jongen, die begonnen was met Fransche verzen te schrijven, stichtte weldra een Vlaamsch blad [met Lod. de Raet] en volgde zelfs De Raet op als voorzitter van Uwen kring. Vergeef me dat ik U even van mezelven spreek, maar ik herdenk dat alles zoo gaarne, het komt zoo natuurlijk in mij weer op, en... gelieve 't U er vooral mijn dankbaarheid in te zien. Want Help U Zelf heeft me iets gegeven, wat ik als het kostbaarste beschouw dat een mensch bezitten kan: een ideaal. Och ja, een jongen hoort wel over idealen praten, men zegt hem soms wel dat het leven er niet alleen is om te genieten en geld te verdienen, - maar dat blijft toch in een verstandelijke sfeer, de jongeling ziet dat niet onder den vorm van een dààd, die zijn geheel denkend én voèlend wezen inneemt: in Help U Zelf is voor de eerste maal een werkzaam-levend ideaal op mij toegetreden, het gevoel dat ik meehelpen moest om iets te verwezenlijken dat veel grooter was dan mijn individuutje: de schoonheid van Vlaanderen. Die duurzame vreugde van mijn leven heeft Help U Zelf me gegeven, en ik wensch dat Uw kring die
| |
| |
nog aan menig geslacht geven mocht. En buiten die groote vreugd, hoeveel kleine vreugdetjes heb ik aan mijn Vlaamsch-zijn niet te danken? - die kleine vreugdetjes die als het zout van het dagelijksche leven zijn: de confituur op het dagelijksch brood. Wat is het me bij voorbeeld telkens een genot, den blik van pijnlijke verbazing, den blik verdiept door grenzeloos onbegrip te zien van den man die me zegt: Comment, vous êtes flamingant!? - waarbij ik dan duidelijk uit zijn oogen lees den nogal onbeleefden twijfel: maar zou die werkelijk zoo dom zijn? Ik kan U niet zeggen hoezeer ik geniet van de uitdrukking van meerderwaardigheid die zoo'n mensch dan onbewust uit zijn heel wezen laat spreken. Of wat is 't voor mij telkens weer een onvermengde, onverflauwde wellust, als ik 't een of ander in 't Nederlandsch zeg en dat ik dan dien breeden glimlach zie dien ik zoo wel ken, den breeden glimlach vol zelfgenoegzaamheid van den Belgischen intellectueel die me niet verstaan kan. ‘Ah! vous êtes flamingant?’. Weer dezelfde verwondering, met iets van spottende verachting in. Daar houd ik vooral van, van die verachting, dan ben ik zoo innig gelukkig, zoo diep in mezelven, daar waar die menschen niet in kijken kunnen. En ik zegen dan het lot, dat juist die menschen van mij verwijdert, die me anders misschien zouden gaan beschouwen als hun gelijke...
Ge ziet dat ik niet in de stemming ben om me tegenover de vijanden van onze taal en ons ideaal kwaad te maken. Ons past de kalme kijk op de werkelijke verhoudingen, ons past de kalme beredeneerde daad, ons past de gerustheid van degenen die de grootheid en schoonheid van hun doel kennen en hun tegenstrevers beter begrijpen dan zij hen. Ik ben hier overigens niet gekomen om ophitsende woorden te spreken, ik wil me hier niet op het gebied der Vlaamsche politiek begeven, ik wil niet gewagen van rechtvaardigheid en gelijkheid en wat dies meer. Als ik dat onderwerp koos: België en de Europeesche beschaving, -
| |
| |
dan was het mijn bedoeling, uitsluitend over hoogere Belgische cultuurbelangen te spreken, en wellicht een misverstand weg te nemen, dat menschen van goeden wil soms belet, vereend en in volle wederzijdsch vertrouwen, aan het schoener maken van ons gezamenlijk vaderland samen te werken. Dat misverstand is namelijk: dat Vlamingen, die hunne taal ‘trouw’ blijven, die haar beschouwen als de grondslag van de nationale cultuur in Vlaamsch België, die haar de rol willen toedeelen van voornaamste, overheerschende cultuurtaal in Vlaamsch-België, - dat die Vlamingen hun land willen afzonderen, afsluiten van de groote stroomingen der moderne beschaving, met name den invloed der Fransche cultuur ten onzent willen te niet doen, - met andere woorden, een Chineeschen muur rondom het Vlaamsche land optrekken.
Daartegenover stel ik nu de meening, dat een moderne cultuur meer dan ooit cosmopolitisch zijn moet, maar dat België juist niet genoegzaam openstaat tot het internationale leven, en dat we juist op de Vlaamsche Beweging moeten rekenen, om België te bevrijden van zijn provinciaal karakter.
Dat is eigenlijk geen nieuws. Twaalf jaar geleden heb ik het reeds geschreven. Veroorlooft dat ik me even zelf citeer... Ik zei toen: Om iets te zijn, moeten we Vlamingen zijn - Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden. Ziedaar de tekst waaraan ik mijn preek van vanavond aanknoopen wil. Die tekst houdt namelijk in, dat het onze zending is, echte wereldburgers te worden, maar tevens, dat een vruchtbrengend cosmopolitisme alleen maar wortelen kan in een gezond en sterk nationaal leven.
En dat is een eerste punt: dat nationaal en internationaal geen tegenovergestelde begrippen zijn. Elk mensch is een eenheid, een persoonlijkheid, maar ge kunt U geen mensch voorstellen die alleen zou leven, zonder verband met alles wat hem omgeeft. Hoe rijker nu een mensch aan eigen innerlijk leven wordt, hoe veelvuldiger zijn verhoudingen tot de buitenwereld worden. Of om het anders te zeggen: hoe meer hij zich zelf ontwikkelt,
| |
| |
hoe menigvuldiger de voelsprietjes zijn waarmee hij het leven rondom zich opneemt, 't Is als een kristal: hoe meer geslepen kantjes dat heeft, hoe menigvuldiger de weerspiegeling der dingen daarin. Individualisme bestaat niet hierin, dat men slechts een deel van zijn menschelijk wezen ontwikkelen zou, datgene wat van ieder mensch een uitzondering maakt; maar wel zijn geheel menschelijk wezen, in goethischen zin: hoe meer een mensch zich dan ontwikkelt, hoe meer ook hij de solidariteit voelt met alles wat hem omringt, wat zijn wereld uitmaakt. - Wat ik hier van een mensch zeg, geldt evenzeer voor een samenhangende groep, en bijvoorbeeld voor een volk, een natie. Naarmate een volk veelvuldiger leven in zich ontwikkelt, wordt dat leven ingewikkelder, ontstaan er in dat volk altijd meer verschillende schakeeringen, verhoudingen van de onderdeelen tot elkaar, en daaraan beantwoorden dan weer altijd meer verschillende verhoudingen tot het buitenland. Het is toch niet denkbaar meer, dat een volk alleen zou bouwen op hetgeen in zijn eigen verleden ligt. Wie zou zich in onzen tijd van het internationale leven nog willen afsluiten? Wie zou het kunnen? ‘Door de snelheid der verbindingen, de ruime verspreiding van 't gedrukte woord, de gedurige betrekkingen tusschen de verschillende landen, wordt het ons altijd duidelijker, dat er een algemeen Europeesche beschaving bestaat. Of beter, een beschaving van het blanke ras, over heel de wereld. Geen geestesstrooming, of zij golft spoedig over alle grenspalen heen. Een gedachte betaalt geen tolrecht, wordt onmiddellijk de wereld door gezaaid. Het Christendom, de Renaissance, de Verlichting, de Romantiek, het Socialisme, dat zijn geen nationale verschijnselen. De ontwikkeling van de wetenschap, en zelfs van de kunst, is veelmeer Europeesch dan nationaal. Rubens is niet denkbaar zonder de Italianen, en de 19e-eeuwsche schilderkunst in Europa is niet denkbaar zonder Rubens.
Bestaat er een Fransche natuurkunde, of een Engelsche wiskunde, of een Duitsche scheikunde? De geestesgeschiedenis van een afzonderlijk volk heeft
| |
| |
nooit een geheel uitgemaakt, en kan nu minder dan ooit een geheel uitmaken. Het is eenvoudig een feit, dat in 't oog valt: geen denkbeeld is er nog, dat alle solidariteit met de Europeesche gedachte loochenen kan, waar de Europeesche beschaving niet aan meegewerkt heeft.
Maar daartegenover staat nu een andere waarheid: is nationaal leven onmogelijk zonder internationale inwerkingen, omgekeerd blijft het internationale leven van uiterst gering belang, waar het niet op een wel gekenmerkt nationaal leven inwerkt. Het is hier weer hetzelfde als met een mensch zonder persoonlijkheid, die allerlei invloeden ondergaat, soms de meest tegenstrijdige, zonder die in zichzelf te verwerken, in zichzelf tot evenwicht en samenhang te brengen. Zulk een mensch is geen man, hij is een speelbal van de meest toevallige omstandigheden. Zal nu, door bizondere omstandigheden, een eenzijdige invloed bij hem de andere overheerschen en buitensluiten, dan zit er groote kans op, dat die mensch geheel ingepalmd wordt, het laatste restje van eigenaardigheid in hem gesloopt wordt, het weinige dat hem overbleef aan zelfstandigheid en dus aan menschwaardigheid eenvoudig naar de maan is. En ziedaar nu wat maar al te veel het geval is met de beschaving in België. Want de Belgische beschaving lijdt aan een euvel: dat in Vlaamsch-België dubbel erg en gevaarlijk is: de Belgische gedachtewereld in haar geheel genomen, lijdt aan het óverwicht van den Franschen invloed, die verarmend werkt omdat hij voor zich alleen het veld opeischt, - en in Vlaams-België is dat overwicht des te verderfelijker, doordat het daar den grondslag zelf der cultuur aantast, de normale ontwikkeling van den geest dwarsboomt en haast onmogelijk maakt.
Hierop hoef ik wel niet aan te dringen, niet waar? Gij weet evengoed als ik hoe de zaken onder de Vlaamsche bevolking staan. Waar de volkstaal onderdrukt is, zijn de bronnen zelf van het nationaal leven vergiftigd. Zijn taal is het eenige waarmeê een volk zien en denken kan. Leeren denken, dat kan het niet met de taal en de hersens van een ander.
| |
| |
Ware men er in geslaagd, het Vlaamsch uit te roeien, dan zou thans de cultuurstand wellicht gunstiger zijn... Maar het Vlaamsche volk bleek te taai om zulk een proefneming toe te laten. Vraag het de boeren uit Fransch-Vlaanderen! We moeten Vlaanderen radicaal vervlaamschen, daar het Fransch onmachtig blijft, en 't ongeluk is nu, dat we niet heelemaal Fransch en ook niet heelemaal Vlaamsch zijn, en dat de Vlaamsche beschaving, als ik me zoo mag uitdrukken, tusschen twee stoelen gaat zitten. Bedenkt maar wat het voor een volk beteekent, als degene die slechts lager onderwijs geniet zich daar twee cultuurtalen moet laten opdringen, en in de korte spanne tijd waarover hij beschikt geen enkele behoorlijk aanleeren kan, en dan eigenlijk geen taal meer bezit; hij heeft zijn kostbare tijd verbeuzeld, dien hij noodig had om te leren zien en denken, met het aanleren van een mondvolletje Fransch, dat hij buiten Brussel weldra vergeet. Maar zijn eigen taal heeft hij ook niet behoorlijk kunnen aanleeren, bij gebrek aan tijd, en hij blijft dus met zijn dialect zitten. Zonder horizon, zonder geestelijke voeling met de groote wereld die buiten zijn dagelijksch gedoe ligt. Bedenkt dan verder wat het voor een volk beteekent, dat het geheele hooger onderwijs Fransch is, buiten enkele leergangen in de Germaansche philologie. Dat er op dit oogenblik nog, in geheel Vlaamsch-België, geen enkele geneesheer, ingenieur, beoefenaar van natuurwetenschappen of mathesis is, geen enkele leeraar in de geschiedenis, aardrijkskunde, wijsbegeerte of oude talen, kortom, geen enkele geleerde buiten den Germanist, wien niet de heele wetenschap in 't Fransch werd opgediend, geen enkele die, gedurende zijn studiën, één woord Nederlandsch van het gestoelte heeft hooren klinken. Het resultaat ligt voor onze oogen: de taalpolitiek van 't jaar '30 heeft schipbreuk geleden; zij hield en houdt het Vlaamsche volk in armoede en onwetendheid gedompeld. Hoe ziet er onze
bevolking thans uit: bovenaan een kleine kaste van geheelverfranschten, en daarnaast een grooter, maar nog
| |
| |
niet groot genoeg aantal menschen die zich door eigen energie tot echte Vlamingen van top tot teen hebben opgewerkt. Daaronder dan de ruimere groep der halfverfranschte burgerij, de halfslachtigen, mossel noch visch, die prof.
Bolland één voor allemaal tot vermuilezelden heeft gestempeld. Dat zijn die wezens zonder eigenaardigen, schoonen levensvorm, zonder stijl, zonder kracht, zonder zelfstandigheid en zelfwaardigheid, die niet goed kunnen denken omdat ze niet goed kunnen spreken, door hun onvoldoende kennis van Nederlandsch én van Fransch tegenover elk anderen Europeër tot ondergeschiktheid zijn gedoemd. En daaronder dan de overgroote meerderheid der Vlaamsche bevolking, 3 millioen menschen die alleen Vlaamsch spreken en geen aanraking met hooger intellectueel leven kunnen hebben, doordat dat hooger intellectueel leven Fransch is, - de tobbers, de wroeters, de koelies die in hun eigen land moeten onderdoen voor Walen en Duitschers, want dezen hebben degelijk vakonderwijs kunnen genieten en zijn dus beter gewapend om in allerlei takken van bedrijf de beste betrekkingen te bekomen. Is zulk een volk nu geschikt om in den algemeenen wedstrijd der volkeren, om in de Europeesche beweging een rol te spelen? Is zulk een volk geschikt om van de Europeesche gedachtenstroomingen het goede over te nemen? Wie uitsluitend zijn dialect spreekt staat buiten de Europeesche stroomingen, en de Beulemansen en Kaekebroeks zijn al te laf-onpersoonlijk, dan dat ze Europeesche gedachtenstroomingen met eenig oordeel zouden ondergaan, dan dat ze onderscheiden zouden tusschen het kwade en het goede in die gedachtenstroomingen, dan dat ze de invloeden van buiten aan eigen wezen zouden aanpassen, en in zich verwerken tot vleesch en bloed. Zijn zij de schoonheid der Fransche cultuur? God bewaar me: ze zijn er de karikatuur van. Mijn bewondering en liefde voor de heusche Fransche cultuur is al te groot, dan dat ik die vulgaire lammelingen niet zou
| |
| |
verafschuwen, die slechts een flauwe weerschijn zijn van een beschaving, die met hun diepst en volledigst wezen niet strookt, en waar ze in den grond niets van begrijpen. Hun verbasterde halfslachtigheid doemt ze tot onmacht. Belachelijk in Frankrijk evenals in Noord-Nederland, worden ze terecht behandeld als onmondige kinderen, die niet mogen meepraten, waar groote menschen aan 't woord zijn. Waar is hun vrijheid, dat zelfzeker en zwierig gemak van zeggen en doen, wanneer het eigenste, het wezenlijkste in hen vergeten, schamel en onvruchtbaar ligt, overgroeid door woekergewas? Vrijheid is niet afwezigheid van dwang, vrijheid is macht om zich zelf te zijn. Ik houd van den mensch die is wat hij is; die geheel is, wat hij in den grond is. Hebben ze iets dat ge cultuur moogt noemen? Neen, cultuur is niet het bezitten van een beetje kennis; echte cultuur is een zeker evenwicht van al de krachten van den mensch, een zeker evenwicht ook met de krachten die zijn omgeving uitmaken; cultuur is een innerlijke eenheid, en daar de mensch toch nooit alleen staat en zelfs niet alleen kan staan: innerlijke eenheid aangepast aan zijn wereld, in overeenstemming met de omgeving waarin hij werken moet.
Er is geen cultuur zonder zelfstandigheid. En als we zelf geen cultuur hebben, hoe zouden we dan andere cultuur kunnen begrijpen en benuttigen? Men kan het in één woord uitdrukken: cultuur is stijl, stijl is de uiterlijke vorm van cultuur, - stijl is schoone vorm, die samenbindende kracht heeft. Waaraan erkent ge dat de overgroote meerderheid van ons volk geen cultuur heeft? Hieraan, dat de overgroote meerderheid van ons volk alleen stijl mist. Ik zeg dit niet alleen voor de Vlamingen, want er moet rekening gehouden worden met den invloed van Brussel, die zich over het geheele land laat voelen, en het tweetalige Brussel, of liever halftalige Brussel, is juist het ‘brandpunt’ van de Belgische stijlloosheid [vergeef me die beeldspraak: het woord brandpunt is hier verkeerd, maar 'k vond er nu dadelijk geen ander]. Zeggen we
| |
| |
maar, dat van uit Brussel die halfslachtigheid over het geheele land kruipt. Stelt eens de gemiddelde Belg, dien Belg naar het hart van pr. Pirenne, naast den gemiddelden Engelschman, Hollander, Duitscher of Franschman, en ge zult zeggen: geen eigen karakter, geen stijl! Vergelijk maar de kranten die de gemiddelde Belg leest, met de kranten uit het buitenland: zooiets geeft nogal goed het algemeene peil eener cultuur aan. Hier heerscht de ondegelijkheid, de slordigheid, het gebrek aan tucht, aan zelftucht. Geen persoonlijkheid. Ik vroeg eens aan een Zwitserschen hotelhouder, want Zwitsersche hotelhouders zijn bizonder knap op het gebied der volkerenpsychologie - ik vroeg hem dus waaraan hij de Belgen herkennen kon: hieraan, zei die me, dat ze altijd de laatste aan de table d'hôte blijven zitten.
Nog eens, geen cosmopolitische cultuur zonder persoonlijkheid. Trots de stelselmatige verfransching, zijn de geesten, die hier den heilzamen invloed van de Fransche cultuur werkelijk ondergaan, uiterst dungezaaid, en hun werkingskring is door de omstandigheden waar ik op wees zeer, zeer beperkt. Het klinkt wel paradoxaal, maar ik geloof dat ten slotte de Vlaamsche Beweging aan den heilzamen, rechtmatigen invloed der Fransche beschaving in Vlaanderen zal ten goede komen. Ik geloof dat die invloed nog het meest aan ons, flaminganten, zal te danken hebben.
Ik heb me eens aangemeld om die zienswijze te verdedigen op een algemeene vergadering van het Congres ‘Pour la diffusion de la langue française’, maar de heeren van het Comité hebben er voor bedankt. De vraag lijkt me toch zonneklaar: thans heeft de Fransche cultuur haast geen beteekenis voor de massa van het Vlaamsche volk. We moeten eerst iets zijn, nl. ons zelf, als we eens heelemaal ons zelf zijn, dan hebben we geen reden meer om ons tegen het Fransch schrap te zetten, en dan kunnen we de Fransche beschaving ook beter begrijpen en de Fransche gedachte in ons verwerken. Vergelijkt Holland: taal met beperkt
| |
| |
gebied! En wij zijn goed geplaatst om talen te leeren. Om ons aandacht nu maar tot een onderdeel van de zaak te beperken: een vreemde taal leert men best aan, als men zijn eigen taal goed kent. En de ergste vijanden van de Fransche zaak in het Vlaamsche land zijn de Franschelaars, die de Fransche taal niet willen enten op een gezond-Vlaamschen stam. Ze beginnen met ons alle taalgevoel te ontnemen, hoe zouden we dan de Fransche taal werkelijk voelen? Maar als we eens fiks op onze eigen beenen staan, dan kunnen we zeker tegen een tochtje uit den vreemde. Nu kweeken ze achterdocht en wantrouwen tegenover den Franschen invloed, doordat ze ons de Fransche taal willen opdringen, en dat het ons nooit ofte nimmer gevallen zal, ons wat ook te laten opdringen. Thans maken ze van ons, in schijn, vijanden der Fransche taal, omdat we, hoezeer we Fransche taal en cultuur ook bewonderen, niet willen en nooit zullen willen dat zij de plaats kome innemen die rechtmatig aan onze taal in ons eigen huis toekomt. Maar als het Nederlandsch eens de cultuurtaal bij uitnemendheid van het Vlaamsche land geworden is, waarom zouden we dan onze vensters aan den zuiderkant gaan sluiten? Waarom zouden we de Fransche gedachtestroomingen aan de grens gaan tegenhouden? Dat ware zoo potsierlijk en gek dat ik hierop niet behoef aan te dringen, nietwaar? Gezien onze ligging in Europa en de traditie door de geschiedenis vastgelegd, ware dat zelfs onmogelijk, ondenkbaar, en ik hoef daar verder geen woord over te verliezen.
Om het nog eens met nadruk te zeggen: eerste vereischte van gezond internationalisme is gezond nationaal leven, en wie dat nationale leven eerst tracht te sloopen, baant niet den weg tot wereldcultuur, maar eenvoudig tot oncultuur. Doch geldt dit bizonderlijk voor het Vlaamsche land, er is nog een tweede reden, die, in België, het cosmopolitische leven belemmert: nl. het al te groote overwicht dat de Fransche invloed tegenover andere buitenlandsche invloeden heeft. Ik laat de politiek aan
| |
| |
kant en spreek alleen van de gedachtenstroomingen. België ontvangt minstens de 9/10 van zijn geestelijk voedsel uit Frankrijk. We hebben hier een bizonder ras van Cyclopen, met één enkel oog dat steeds naar Parijs gericht is. Onze kranten, zelfs wanneer ze niet al te getrouw, al de zwenkingen van de Fransche politiek meemaken, zijn toch heelemaal op Fransche leest geschoeid, ze zien niet anders, kennen niet anders dan Parijs. Van de flauwste klucht die te Parijs gespeeld wordt geven ze verslag, maar het hoogste geestesleven in Engeland, in Holland, in Duitschland, - wat zeg ik: het geestesleven van ons eigen Vlaamsche land, dat telt niet mee, en mag niet meetellen. Uit andere landen hebben we toch niets te leeren. Wat kan ons de machtige sociale en economische organisatie van Duitschland schelen? En de Duitsche wetenschap, de Duitsche techniek? Heeft iemand het verleden jaar niet parmantig uitgesproken: les Allemands qui se sont établis en Belgique sont vite assimilés par les Belges; et cela se comprend aisément, car ils sont plus près que nous de la barbarie. [Wij zijn nl. dichter bij Frankrijk!] Wie heeft dat gezegd? Ik durf het haast niet bekennen: de deken der Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren der Hoogeschool te Luik. Dagelijks treffen we hier van die brave lui aan, die zich Duitschland niet anders voorstellen dan onder de gedaante van ‘le caporalisme prussien’. Ze zeggen en schrijven voortdurend, dat de Ndl. professoren, die een wereldberoemdheid genieten, een Lorentz, een Zeeman, een de Vries, een Kamerling Onnes, een v.d. Waals, geen Ndl. werken uitgeven. Weet U wel, dat er in het Belgisch parlement een volksvertegenwoordiger prijkt, die daar beweren durfde dat in de Ndl. universiteiten het onderwijs niet in het Ndl. wordt gegeven, omdat het Ndl. geen taal is, waarin wetenschap kan meegedeeld worden? Ja, voor zulke teratologische verschijnselen mag men wel zeggen, dat niet
de onpeilbare hemel met al zijn sterren, en niet de onafzienbare vlakte van den Oceaan, ons zoozeer het gevoel van het oneindige geven,
| |
| |
als wel de menschelijke domheid. Ze loopen over van vooroordelen. En dat zij, met hun brutale onwetendheid, in de Belgische pers, in de Belgische tijdschriften, den doorslag geven, dat brengt met zich een schandelijke beperking en verarming van het Belgisch geestesleven.
Voor hen is ‘de Fransche cultuur niet een cultuur waarmee het Belgische volk zijn voordeel kan doen, nevens het goede, dat in andere cultuur te vinden is. Neen, België is een wingewest voor Fransche cultuur, bij uitsluiting van alle andere’. Want de voorvechters der Fransche cultuur zijn niet alleen bezield door den kleingeestigen blinden haat tegen alles wat Duitsch is, maar door het verbijsterend geloof, dat het Fransch de universele taal der beschaving is, de taal die het best de nieuwe denkbeelden over de wereld strooit, de taal die het meest geschikt is om de intellectueele eenheid van Europa uit te maken, de taal waarin de denkbeelden op de duidelijkste en meest universeele wijze uitgedrukt worden. Het spreekt vanzelf dat de menschen die zulks beweren nooit een andere taal dan het Fransch kennen. Ze stellen zich gemakkelijk voor, dat Parijs de wereld is. Is het Fr. de internationale taal bij uitnemendheid? Die illusie gaat gepaard met deze andere: dat alles wat van eenig belang is, in de Europeesche geesteswereld, in het Fransch vertaald is. O ja! Het boek van prof. Holeman! Wat blijven ze, met al hun bluf, toch zielig in hun hoekje zitten, op hun klein hoopje boeken, terwijl overal rondom hen de moderne wereld aan 't werk is, verfrischt door de nieuwe gedachten die als zeewinden uit Noord en Zuid en Oost en West waaien. Het zijn de achterblijvers en de moderne wereld laat ze zitten, ze kunnen zich maar als kleine kinderen met al hun mooie tirades vermaken. Ze zijn een overwonnen standpunt, iets dat zich aan de grootheid van de moderne wereld niet aanpassen wil. Ja, in België vertegenwoordigen die franschelaars het provinciale. Ze behooren tot één provincie van Europa, spreek hun niet van wat er buiten hun provincie omgaat. Zij
| |
| |
zijn de opbouwers van den Franschen muur die ons omsloten houdt, zij zijn het, met al hun achterlijke inzichten, die ons land van de wereldbeschaving afsluiten.
Zien ze dan niet hoe schoon ons land daar in Europa ligt, tusschen de grootste naties in, aan den samenloop der Germaansche en Romaansche beschavingen? België zou in Europa de voornaamste knoop van werkelijk Europeesche beschaving kunnen worden. Wil ik U wat zeggen, de echte cosmopoliten in België zijn de flaminganten. Onder hen treft ge de menschen aan, die goed op de hoogte zijn van wat er in het buitenland omgaat. Streuvels b.v. Onze zending is, België te bevrijden van zijn Fransch provincialisme. En er is voor ons, Vlamingen, zoo'n schoone harmonie mogelijk tusschen Fransche en Germaansche beschaving. Ik spreek hier naar het hart niet van degenen - er zijn er waarschijnlijk - die meenen dat een Vlaamsche beschaving een door en door Germaansche beschaving zou moeten zijn, dat althans daarnaar zou moeten getracht worden. Hier neem ik cultuur in den zin die ik er daareven aan gaf: de samenbindende vorm, de stijl, de geesteshouding zelf. Het kan dus zijn dat er Vlamingen denken: laat ons maar het materiaal van ons denken overal vandaan halen waar wat te vinden is, uit Frankrijk zoowel als uit Duitschland, maar houden we ons schrap tegenover den Franschen levensstijl. Ik moet U toevertrouwen, dat ik niet begrijp, waarom er geen samenvatting mogelijk is, tusschen hetgeen ik als essentieel in de Fransche en essentieel in de Germaansche cultuur beschouw. De Fransche cultuur heeft een bizonder schoone uiterlijkheid ontwikkeld, de Germaansche een bizonder schoone innerlijkheid, 't Een strijdt niet noodzakelijk tegen 't andere. En als ik van de schoone uiterlijkheid der Fransche cultuur spreek, dan wil ik die daardoor niet lager aangeschreven zien dan de Germaansche. Er is overigens geen schoone vorm zonder inhoud, niet waar, - maar als ge in cultuur vooral den vorm ziet die mensch tot
| |
| |
mensch bindt, den levensstijl, dan staat in dat opzicht de Fransche boven de Germaansche. Die vorm steunt op een langere traditie, die hem door de eeuwen heen verfijnd en vermooid heeft. De Fransche taal is sedert de 17de eeuw het gevoeligst werktuig geworden van de klare en sierlijke uitdrukking van het verstandelijke in den mensch. Het verstandelijke is iets beperkts, het is de geheele mensch niet, - maar van dat verstandelijke heeft Frankrijk den bekoorlijksten vorm gegeven. En er is nog wat anders: door de lange traditie is die vorm gemeengoed van het Fransche volk geworden. Hij heeft er het heele gezelschapsleven doordrongen, en die humane hoffelijkheid in den dagelijkschen omgang van mensch tot mensch is iets wat het geheele Fransche leven op een hooger plan van schoonheid brengt: dat noem ik eerst een levensstijl! Iets van den Griekschen geest is door de Renaissance, beter dan elders, in den Franschen geest overgegaan. En Frankrijk is wellicht niet meer ‘la fille aînée de l'Eglise’, zooals men zei, maar als ik in het Fransche milieu leef, dan denk ik: Frankrijk is nog altijd de oudste dochter van Minerva. Maar het Noorden heeft andere zijden van het menschelijke ontwikkeld: in het Noorden brandde dat diep-innerlijk leven, waarvan de middeleeuwsche mystiek een uiting is, en uit die mystiek kwam de Hervorming, en in die eeuwen, dat Frankrijk op het toppunt van zijn macht, de intellectueele schoonheid tot een soort van gezelschapsdeugd maakte, die de hoogere kringen in Europa veroverde, werkte de piëtistische zuurdeesem voort in Duitschland, het toen verscheurde en vertrapte Duitschland, werkte daar voort niet in den geest der hoogerstaanden, maar in het hart van het volk. En zoo moest de reactie tegen het verstandelijke, het opwellen van het gevoel dat men romantiek noemt, die groote beweging die men als de gewichtigste omwenteling aan den aanvang van den nieuwsten tijd beschouwen mag, want
heel de negentiende eeuw staat in het teeken van het romantisme, - daarom, zeg ik, moest het romantisme vooral uit de
| |
| |
Germaansche wereld uitbreken. Het was de zege van het Germaansche gevoel, van het Germaansche gemoed. Het was niet de klare lijn van den Franschen geest, maar het was de stem uit den afgrond, het was de kunst van Rembrandt, het was de muziek van Bach en Beethoven, - het was, om het met één woord tegenover de Fransche schoonheid te stellen: het was een ethische schoonheid. Maar hebben Mozart en Goethe die twee werelden in zich niet vereenigd, en, om tot mijn uitgangspunt terug te komen, hebben zij niet het bewijs geleverd, dat het essentieele van Romaansche en Germaansche cultuur niet tegenstrijdig is, maar tot een hoogere harmonie kan gebracht worden? Mijne Heeren, ik vrees dat ik wat zwaar op de hand word, - ik heb het duidelijke besef dat ik dit alles niet op voldoende wijze uiteenzet, maar ik zou daartoe meer tijd te mijner beschikking moeten hebben, dat zou wel een voordracht op zich zelf worden. Onthouden we maar van dit alles, dat er geen onoverbrugbare antithese bestaat tusschen Franschen geest en Germaansch gemoed, en trachten we ons zelf, levend midden in Europa, zoo volledig mogelijk te maken. Dat elk van ons trachte zooveel menschelijks als maar mogelijk is in zich tot schoonen bloei te brengen, in zich tot schoone eenheid te klinken. Dat elk van ons trachte, in zich zelf, de synthesis te verwezenlijken, die we voor ons volk droomen. Om iets te zijn, moeten we Vlaamsch zijn. We willen Vlamingen zijn om Europeeërs te worden.
August VERMEYLEN
|
|