| |
| |
| |
| |
Arthur Machen of de grote pan is niet dood
Verdiept in de tedere Autobiography van Arthur Machen [1863-1947], een boek vol deemoedigmijmerende bezinning over de grote en kleine dingen uit het menselijk bestaan, dacht ik aan de middeleeuwse roman over Alexander de Grote, waarin wordt verteld, hoe Alexander en zijn krijgsmakkers in het verre Azië de stroom opvaren, de Ganges of de Eufraat, wiens wateren hun schepen naar de levensbron dragen, ergens in de buurt van het Aards Paradijs gelegen. Ten slotte bereiken zij het verboden gebied, waar zich de burcht verheft, binnen wiens muren zij die wonderlijke bron hopen aan te treffen. De poort van het toverachtig kasteel is zwaar vergrendeld. Erboven is een opschrift aangebracht, waarop zij lezen, dat het onmogelijk is de bron te vinden, voor wie zich niet uit vrije wil aan ‘de nacht van de angst’ overlevert.
Dapper doorstaan de veldheer en zijn manschappen de verschrikkingen van een inktzwarte duisternis, die krioelt van tijgers, draken, leeuwen als stieren, muizen als uit de kluiten gewassen ossen, monsterachtige krabben met vlijmscherpe scharen, zeshandige demonen en meer zulke griezels. Dank zij de aan de dag gelegde zelfbeheersing gaat 's morgens de poort open. Ervan overtuigd, dat thans het wonder onder de wonderen binnen handbereik ligt, snellen de ridders de zich vóór hen uitstrekkende binnenplaats op. Zij is volkomen leeg, op een indrukwekkende balans na. Op één van beide schalen ligt een grote steen. Met balans en steen is er toch iets bijzonders aan de hand.
Inderdaad kan men in die kloeke, eivormige kei naar binnen kijken! Net als in de Aleph van J.L. Borges, of in de spiegels van John Dee ziet men er gans
| |
| |
de wereld liggen, met àlle rijkdommen waarvan de stoutste verbeelding dromen kan. Dat we hier volop in de alchimie zitten, zoals uit de eivorm blijkt, vergt geen betoog. Alexander en zijn ridders slagen er niet in, enig leven in de kolossale weegschaal te brengen. De krijgers slepen gans hun oorlogsbuit aan en laden de lege schaal vol goud, zilver, edelstenen en alle schatten die zij ‘gevonden’ hebben, maar de kant met de toversteen erop blijft doorwegen. De soldaten krijgen het op hun heupen, wat een grapjas onder hen er niet van weerhoudt, een geintje te verzinnen. Hij neemt, als een snuifje zout, wat stof tussen duim en wijsvinger, en laat het op de lege schaal neerdwarrelen. En zie, onmiddellijk slaat de balans door. Wat bewijst, dat de aardse rijkdommen niet méér waard zijn dan wat stof...
Ik beweer niet, dat Arthur Machen ons, na ‘de nacht van de angst’, door zijn werk opgeleverd, het laatste geheim openbaart, zelfs niet door een demonstratie van de ijdelheid aller dingen. Maar kom, zelfs Einstein is niet aan zijn unitaire formule van het heelal toe gekomen.
Niettemin gaat er iets uit van Machens verhalen, dat in het schemergebied van het voor-bewuste het vaag verwarrende gevoel wakker roept, hoe één schrede verder nog de auteur ons de ultieme antwoorden op de raadsels over leven en dood in een apocalyptisch visioen voor de geest zal laten verschijnen...
In de vreemde contrelen van magisch-realisme en fantastiek, waar ik wel nuances van sfeer en thematiek ontwaar, doch geen fundamentele verschillen, treft men mogelijk auteurs aan met een nog sterker verbeelding dan de zijne. Ik ken er echter weinig, die een zo diepe indruk van authenticiteit maken, of het hem doodgewoon om een natuurverschijnsel zou gaan, wanneer hij ons, even ver als de bovenloop van Eufraat of Ganges van het dagelijks leven verwijderd, een volstrekt àndere, doch door zijn eigen wetten beheerste wereld binnenleidt. Dit aspect van zijn oeuvre was
| |
| |
het, dat P.H. Lovecraft zo sterk fascineerde.
Maurice Maeterlick geeft uiting aan een gelijkaardige indruk, wanneer hij P.J. Toulet, de Franse vertaler van Machen, over De Grote God Pan schrijft: Naar mijn mening is het de eerste keer, dat iemand erin geslaagd is een interpenetratie tot stand te brengen tussen de traditionele, duivelse fantastiek en de ons omgevende realiteit en derwijze een roman schrijft, troublanter dan welk mij bekend boek ook, blijkbaar omdat het tegelijkertijd onze herinneringen aan het verleden en onze visie op de toekomst aanspreekt...
Strikt genomen hoort een literair werk op zichzelf te volstaan, zonder exegetische beschouwingen.
Maar een schrijver vormt met zijn oeuvre één geheel. In het boek, dat men leest is hij onafgebroken aanwezig. Mogelijk is het niet meer dan een intellectuele bevrediging, wanneer wij er ons van vergewissen dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de mens en het door hemzelf geproduceerd oeuvre. Dit gevoel beantwoordt echter aan een door en door humaan verlangen naar waarachtigheid. De achtergronden van Alain-Fourniers Le Grand Meaulnes kennen, verandert niets aan de psychologische en esthetische waarde van de roman, noch aan de ons voor het leven bijblijvende ontroering. Nochtans schuilt er ook een diepe vreugde in de zekerheid, niet alleen geconfronteerd te worden met een onder alle opzichten bevredigend, zelfs betoverend verhaal, maar dat het bovendien werd gedistilleerd uit de diepste bewogenheden, de dichter door het leven zélf opgeleverd. We zijn aldus niet in de ban van gefingeerde, doch van waarachtige magie gekomen. Zoals men zich de autobiografische roman van Alain-Fournier nauwelijks voorstellen kan zonder op de achtergrond de dromerige stilte en de eenzaamheid van Sologne, wordt ook het beeld van Machens werk vollediger en aangrijpender voor wie rekening kan houden met zijn Welshe afkomst. In zijn geval is hiertoe geen speurwerk nodig.
Nooit geremd door de angst van schrijvers uit
| |
| |
kleine taalgebieden, die niets afschuwelijker vinden dan voor folkloristische heimatvertellers gehouden te worden, heeft hij vaak zijn inspiratie in het oude Wales gezocht. Als men zich van het Engels bedient, is men immers nooit een heimatschrijver?... Arthur Machens geboorteplaats is Caerleon-on-Usk, aan het Kanaal van Bristol. Het lijkt mij een verre van te verwaarlozen bijzonderheid, dat het tot de nogal talrijke plaatsen in Engeland behoort, tot de residenties van King Arthur en zijn Ridders gerekend. De waarheid van deze overlevering is niet belangrijk; belangrijk is de traditie zélf en de sfeer, die ze tot leven roept... Ondanks de industrialisatie van het zuiden, is Wales een gaaf gebleven gebied. Dank zij de hardnekkigheid waarmee de Welshmen hun Keltische aard tegen de later Engeland binnengevallen Angelen en Saksers verdedigden, is het een gewest waarin de culturele continuïteit, van de prehistorie af tot op dit ogenblik, werd gehandhaafd. De Welshman noemen hun taal het Cymru, wat voedsel verstrekt aan heterodoxe geschiedkundige theorieën over de Kimmeriërs, door sommigen Atlanten genoemd.
De Welshman is een extrovert. Hij bezit een levendige verbeelding en een onmiskenbare zin voor humor, die bij Machen dadelijk opvalt.
Verder is hij een levenskunstenaar, die kan verdragen, dat het zonnetje in het water schijnt.
Toch wordt hem een lichtjes paranoïde getinte mentaliteit, vooral ten opzichte van de moderne tijd, in de schoenen geschoven. Deze kritiek is echter uit de Engelse hoek afkomstig, waar men hem zijn fanatieke gehechtheid kwalijk neemt aan het eigen landje, alsook zijn weigerachtige houding op het stuk van het grote staatkundige geheel, dat voor hém niet God's own country hoeft te zijn. Niemand beter dan Fries of Vlaming zal begrijpen, waar het er voor de Welshmen op staat. Tot mijn laatste snik, zo getuigt Machen in zijn Autobiography zelf, zal ik het als de grootste brok geluk blijven beschouwen, mij door het leven geschonken, dat ik in het edele, ofschoon
| |
| |
oude en vervallen Caerleon-on-Usk, in het hart van Gwent gelegen, werd geboren, mijn grootste geluk, ook vanuit het standpunt van de schrijver. Hoe ouder ik word, hoe dieper mijn overtuiging, dat alles, wat ik ooit als auteur tot stand heb mogen brengen, hieraan is te danken, dat in de prilste kindsheid mijn ogen zijn opengegaan om vóór zich het visioen van een betoverend land te zien verschijnen. Van het moment af, dat ik om mij heen kon kijken, zag ik ginds de Twyn Barlm liggen, de mystieke tumulus, het als getuigenis nagelaten gedenkteken van volkeren, die in deze streek hebben geleefd, lang vooraleer de Kelten hun vroeger land van de Zomer verlieten en naar hier zijn gekomen...
Hij deelt dus niet alleen de humor van de Welshmen maar intens participeert zijn oeuvre ook aan de Keltische, en zelfs vóórkeltische wonderwereld.
Net als in de Bretoense en de Ierse folklore, wemelt het in de Welshe volksoverleveringen van wezens en verschijningen uit het nevelig gebied tussen deze wereld en die van generzijds. Hoe in het oeuvre van Machen deze typische tweeledigheid geïntegreerd wordt, blijkt uit het als een detectivestory van wal stekende verhaal The Shining Pyramid. Hierin wordt de mysterieuze verdwijning van Annie Trevor op rekening van het ‘kleine volkje’ geschreven, dat ons ook door Shakespeare in zijn Midsummernightsdream wordt ten tonele gevoerd. Shakespeare bedoelt inderdaad een little people van fraaie of groteske miniatuurwezentjes.
In afgelegen streken van Engeland, waar de invloed van een Shakespeare praktisch niet was doorgedrongen, konden evenwel de vertegenwoordigers van the little people de grootte van gewone mensen bereiken. Ook auteurs van wetenschappelijke geschriften nemen vaak het denkbeeld in overweging, dat het ‘kleine’ volkje wel eens een in de middeleeuwen uitgestorven antropologisch getuigefossiel zou kunnen zijn van een prehistorisch ras. Volgens The God of the Witches van Margaret Murray woonden dergelijke
| |
| |
primitieve mensen in groeps- of familieverband op eenzame plaatsen. Niet tot het Christendom bekeerd, werden zij als heidenen beschouwd en hun oude gebruiken als tovenarij, tot zij ten slotte volledig inwoners van een àndere wereld en àndere dan menselijke wezens werden. Toch konden zij niet volledig de ontmoetingen met de ‘beschaafde’ lieden mijden. Is dit alles wel zo fantastisch, wanneer men aan de zigeuners denkt? Ofschoon de aanhangers van Mrs. Murray de feeën bij voorkeur een vrijwel normale gestalte toekennen, is het eigenaardig, dat er onder grafheuvels in de omgeving van Stonehenge, Avebury en ook in Wales een relatief groot aantal dwergen werden gevonden. Om de fantasie niet op de spits te drijven, zullen we ons maar bij inteelt en degeneratieverschijnselen houden. Voor mijn part is het ook niet nodig zo'n overlevend ras in te calculeren om het kleine volkje op het spoor te komen. Er is niets buitengewoons aan, dat ook een duizenden jaren verdwenen, wat afwijkende etnische groep, zonder echte herinneringen na te laten, zich niettemin in het diepste onbewuste van het volk heeft vastgezet. In de wereld van de archetypen zijn dwergen, kabouters, trollen, aard- en alvermannetjes [elfen!] zo goed als klassiek te noemen.
In The Shining Pyramid werd het meisje Annie door the little people ontvoerd, zoals tot in de vorige eeuw de Indianen de menselijke offers voor hun rituelen elders gingen kidnappen. We zijn hier een end verwijderd van de sprookjesachtige Midsummernightdream-sfeer. En nu moge het zo zijn dat ik zelf aan conditionering onderhevig ben [ongevaarlijk, als men het maar wéét!], het valt mij te binnen dat het kleine volkje bij Shakespeare, die een boel meer over esoterische en occulte tradities blijkt te weten dan de argeloze onderzoeker het zich voorstelt, niet zomaar zonder verdere bedoeling bij het midzomernachtgebeuren betrokken wordt.
Ongetwijfeld houdt het verband met het ritueel van het solstitium, want Shakespeare was niet alleen bijzonder gevoelig voor de volksoverlevering, doch
| |
| |
ongetwijfeld ook in voldoende mate artiest om geen samenhang te suggereren tussen de elfen en de zonnewende, als er geen tradities hieromtrent zouden hebben bestaan! Kortom, wij zijn hier weer bij de ritmen van de kosmos, weerspiegeld door de ritmen van leven en dood. Eens temeer leidt er van hier rechtstreeks een weg naar Stonehenge en soortgelijke, astronomisch opgevatte heiligdommen, waar de rituele dood en terugkeer van de koning-god in de schoot van de Moeder-godin het leven van mens, gewas en dier en zelfs het voortbestaan van de ganse schepping hoorde veilig te stellen...
Betrouwbare onderzoekingen deden er de nieuwsgierige Dyson uit The Shining Pyramid toe besluiten, dat de kidnappers van Annie Trevor wezens van zowat één meter twintig zijn, wier ogen opvallend schuin staat, wat hun een Mongools uitzicht verleent. Louter fantasie van de auteur? Of borduurt deze verder op één of andere uitgestorven overlevering? De dwergen uit de graven van Wessex en Wales? Vanuit de diepten van de tijd nawerkende Neanderthaloïde invloeden? Hoe dan ook, de mensenroof door een mysterieus, zelfs demonisch ras behoort zowel tot de Welshe en trouwens universele folklore, als tot de constanten in het werk van Machen. Voegen we eraan toe, dat in Engeland de folklore veel meer een serieus, wetenschappelijk geruggesteund vak is, dan bij ons...
Hij was de zoon van een clergyman, die hem niet dwarsboomde toen hij er zich rekenschap van gaf, dat er voor een jongeman met artistieke verzuchtingen weinig in Caerleon-on-Usk was te rapen. Op achttienjarige leeftijd vertrekt Arthur naar Londen om daar het geluk te zoeken. Ofschoon inderdaad na verloop van tijd een échte Londenaar geworden, blijft hij toch steeds een zekere afstand bewaren. Misschien is het wel deze objectiviteit welke het hem mogelijk maakt zo exact de atmosfeer van het toenmalige Londen op te roepen, dat nog volop het Londen was van Charles
| |
| |
Dickens. Hij leed er honger en kou op zijn kamertje in Paddington, nauwelijks groter dan een ingemaakte kast. Als huisleraar probeerde hij aan de kost te komen, doch een réussite werd het niet. Een baan bij een antiquariaatsboekhandel bracht hem later enige uitkomst.
Ten slotte wordt zijn loopbaan ingezet met het intelligente The Anatomy of Tobacco [1884], een lofzang op het gebruik van het ‘toebacksuyghen’.
Na The Chronicle of Clemendy [1888] volgen The Great God Pan en The Inmost Light [beide in 1894], Hieroglyphics [1902], The House of Souls [1906] en The Hill of Dreams [1908]. In 1915 werden een aantal vroeger geschreven novellen onder de op dàt ogenblik wel bijzonder aantrekkelijke titel The Angels of Mons samengebracht.
Ofschoon het vreemde verhaal over die engelen van Mons, dat The Bowmen heet, fiction is, hoort men de inhoud ervan wel eens vermelden in populaire werken over bovennatuurlijke verschijnselen.
Toen het hem in de antiquariaatsboekhandel de keel ging uithangen, kwam Machen, hoofdzakelijk dank zij zijn prachtige, zware stem in 1902 als acteur bij een reizend toneelgezelschap terecht van overigens voortreffelijk niveau, de Benson Shakespearian Repertoire Company van Sir Frank Benson, waarmee hij jarenlang door Engeland zwerft. Kort voor de eerste wereldoorlog neemt hij afscheid van het toneel en wordt redacteur bij de London Evening News. Wanneer de Kaiser België onder de voet probeert te lopen, wordt Machen als correspondent naar het front gezonden. Op 23 augustus 1914 bezwijkt het Britse ‘expeditionary corps’ in Mons voor de Duitse overmacht, waarna een bloedige slag volgt in het nabije Le Cateau.
De journalist Machen meent, dat hij iets moet bedenken om op het thuisfront het niet bijster schitterend moreel weer op te krikken. Daarom stuurt hij het zich duidelijk als fiction aanmeldend The Bowmen naar zijn krant. Eigenlijk loopt Machen vooruit op wat er weldra aan de Marne zal gebeuren, nl. het tot staan brengen van de aftocht van het
| |
| |
Britse leger. In de Engelse rangen laat hij een aantal engelen verschijnen in de gedaante van de boogschutters van de veldslagen van Crécy en Azincourt, waardoor uiteraard de Tommies weer nieuwe moed vatten. Onmiddellijk werd deze novelle opgevat als een verslag over iets dat waarachtig was gebeurd. De schrijver heeft tot twaalfmaal toe een verklaring in de London Evening News laten afdrukken, waarin wordt gezegd, dat The Bowmen zuiver verbeeldingswerk is. Maar geen mens in Engeland trok zich er iets van aan. In de rangen van de aftrekkende ‘Old Contemptibles’ waren er door Sint-Joris aangevoerde engelen verschenen en daarmee uit! De redactie ontving trouwens een menigte brieven van veteranen uit Mons en Le Cateau, die er een eed op zwoeren, dat ook zij die engelen-boogschutters van dichtbij hadden gezien. Zo leverde Arthur Machen tot zijn stomme verbazing een niet te onderschatten bijdrage tot de weerstandskracht van de Engelse troepen, die weldra de Duitsers op de Marne de weg zouden dwarsbomen.
Tijdens de tweede wereldoorlog is er nog wel eens op de engelen van Mons gezinspeeld, maar allang niet meer in verband met The Bowmen, de fantastische novelle van een thans heel oud, wat vereenzaamd auteur, die op dat ogenblik in de grootste ellende verkeerde. In 1943 legden Bernard Shaw, Max Beerbohm en T.S. Eliot de handen in elkaar en stichtten een comité, opdat Machen zonder verdere zorgen een cottage op het platteland zou kunnen betrekken, tot hij in 1947 overleed.
In The Autobiography of Arthur Machen wordt men er herhaaldelijk door getroffen, dat de auteur zinspeelt - zo tussen neus en lippen - op zijn relatie tot een nooit bij name vermeld genootschap. Een voor de hand liggende gevolgtrekking hieruit zou zijn, dat hij tot de Vrijmetselarij behoorde en zijn broeders onder het publiek door een discrete hint hierop attent wou maken. Nochtans wordt de
| |
| |
maçonnerie in de Angelsaksische landen niet met een zo grote geheimzinnigheid omringd, dat de schrijver er niet ronduit voor zou uitkomen. Kon wie ogen heeft om te zien, op de televisie niet duidelijk merken, dat president Nixon bij zijn ontmoeting met de nog in hun quarantainecabine vertoevende eerste maanreizigers, deze dapperen op vrijmetselaarswijze groette, zonder er zich kopzorgen over te maken, dat een miljoenenpubliek hem op de handen keek? Nu ben ik er zo goed als zeker van, dat Machen inderdaad vrijmetselaar was, maar dat hij hierop niet met zo'n omweg zou hebben gealludeerd, indien hij het nodig vond ons hierover te onderhouden. Zo hij de vereniging, waar het hem om gaat, niet nader omschrijft, betekent dat beslist dat hij er wel wat om verlegen was. Bedoeld wordt The Order of the Golden Dawn in the Outer, kortweg de Golden Dawn.
Deze was in een milieu tot stand gekomen, waar Rozenkruisers en Vrijmetselaars een vooraanstaande rol speelden. De aanleiding tot de stichting vindt men in het feit, dat een Anglikaanse geestelijke, de Rev. A.F.A. Woodford, bij een boekenstalletje te Londen een eigenaardig document aantrof, ‘geboekstaafd’ in cijferschrift en van vreemde diagrammen voorzien. In het manuscript werd er een leesbare brief gevonden waarin verwezen werd naar de Berlijnse esoteriste Anna Sprengel.
Zoals men er zich uiteraard aan verwachten kan, bleek deze ingewijde dame ertoe bereid het handschrift te ontcijferen en de illustraties te verklaren. Eénmaal deze taak tot een goed einde gebracht, werd door de Schotse vrijmetselaar Samuel Liddel Mathers, met de zuster van de Franse wijsgeer Henri Bergson gehuwd, een op de diagrammen berustend ritueel ontworpen. Tot de eerste ingewijden behoorden de romancier Sax Rohmer, Gerard Kelly, chairman van de ‘Royal Society’, de dichter William-Butler Yeats, alsmede onze Arthur Machen.
Het doel van het genootschap was, door het gebruik en de studie van de witte magie, macht over de
| |
| |
natuur en over de eigen ziel te verwerven. Met een alchimistische term werd dit the Great Work genoemd. Het volmaken van de eigen persoonlijkheid behoort ook tot de essentiële doelstellingen van de Vrijmetselarij. Men hoort bijgevolg niet te twijfelen aan de positieve oriëntering van de Golden Dawn.
Men streefde ernaar, door bemiddeling van de Heilige Geest, een innige relatie met Christus tot stand te brengen. Duidelijk worden wij geconfronteerd met een gnosticisme, verwant met de antieke christelijke gnose, maar dat ook veel aan de kabbala blijkt te ontlenen. De leden van The Golden Dawn wensten pertinent de magische technieken te manipuleren, niet alleen om bij de rituele ontmoetingen een geladen sfeer te scheppen, maar ook om concrete resultaten te bewerkstelligen. Precies in het bestuderen en toepassen van de magie zoeke men het verschil tussen de Golden Dawn en de Vrijmetselarij, waar men zich heus niet met toverkunstjes inlaat! Hier worden slechts symbolen gebruikt, die geen envoûterend vermogen bezitten, zelfs niet de tot meditatie uitnodigende schedel, - poor Yorrick! In deze symbolen projecteert een ieder de eigen gevoelens. Met magische cirkels en astrale tochten, die bij de Golden Dawn in trek waren, heeft het geen uitstaans. Men heeft trouwens de indruk dat het met de resultaten van het abracadabra van Mathers' geheime orde in feite niet zo'n vaart liep.
Dit laatste is er de oorzaak van dat Machen, Yeats en anderen er zich op een goede dag van vergewisten, dat blijkbaar niet alle leden van de Golden Dawn, broeders zowel als zusters, genoeg hadden aan ‘witte’ magie. Stilaan ook werd de orde door meer avontuurlijke naturen genoyauteerd.
Het ongeluk wilde, dat Liddel Mathers zelf niet meer tevreden was met een esoterie, die hoofdzakelijk neerkwam op de optelsom van een brok vrijmetselarij en een aantal Rozenkruispraktijken. Bovendien was hij ertoe voorbestemd om in de ban te komen van de door madame Blavatsky uit het esoterisch rekwisietenmagazijn voor de dag gehaalde
| |
| |
Geheime Meesters uit Tibet. Het vergde Mathers geen morele inspanning om hen als de occulte heersers over het lot van gans de mensheid te accepteren. Weldra hoorde men de mystiek aangelegde fantast verkondigen, dat hij te Parijs in het Bois de Boulogne met die Geheime Meesters van gedachten had gewisseld over de toekomst van de wereld. Zo begon Mathers' conflict met een in 1898 in de Golden Dawn opgenomen jong en ambitieus lid. Het betrof de dichter, romancier en filosoof, auteur van pornografie en studiën over het occultisme Aleister Crowley [1875-1947], die ook al een voet in huis bij de Onbekende Meesters beweerde te hebben. Crowley stamde uit een familie van industriëlen, eigenaars o.m. van de beroemde Crowleybrouwerijen. Zijn vader, een door de godsdienst bezetene, liep het platteland af om bekeerlingen voor de sekte van de Pleymouth Brethren te winnen. Aleister groeide op in een ondraaglijk vroom midden, waar hij gefascineerd werd door vooral Apocalyptische begrippen, hem door de dagelijkse voorlezing uit de Schrift vertrouwd. De verheven gedachtenwereld uit de Bijbel boeide hem veel minder dan de valse profeet, het beest uit de aarde, dat het getal 666 draagt of de hoer op het scharlakenrode monster. Reeds vóór zijn toetreding tot de Golden Dawn koesterde hij de drieste droom ééns de Antichrist te worden. Wanneer het conflict tussen Liddel Mathers en Crowley zijn hoogtepunt bereikt, wordt laatstgenoemde geroyeerd. Voortaan zou hij niets nalaten om zijn vroegere medestanders het leven zuur te maken. Omstreeks deze tijd vangt voorgoed zijn zwervend leven aan en in Tibet, Mexico, Ceylon en Egypte gaat hij nu zélf naar de Geheime Meesters op zoek. In Egypte was het, dat hij hun halfgoddelijke afgezant Aiwass zou ontmoet hebben. Onder diens invloed schrijft hij The Book of the Law, een soort van ‘Jenseits von Gut und Böse’, doch
met de nadruk praktisch uitsluitend op het kwade. Wees sterk, o mens, zo luidt zijn boodschap, geniet met volle teugen van wat ons de zinnen
| |
| |
opleveren, geniet van elke extase; vrees vooral niet, dat er een God is, die je er zal om straffen.
Het Boek van de Wet predikt een seksuele magie, grondig getest en toegepast door Aleister Crowley zelf, die zich voortaan ‘the Beast’ laat noemen.
De seksualiteit is het credo van zijn naar Rabelais genoemde ‘Abbaye de Thélème’ te Cefalu op Sicilië, waar zijn demonische hoogmoed zich in door drugs beïnvloede orgieën met sado-masochistische inslag kan uitleven.
Van omstreeks 1905 af, zal de Golden Dawn onafgebroken door Crowley, uitgesloten of niet, in opspraak worden gebracht. Hij deelde Liddel Mathers namelijk mede, dat hem bij zijn ontmoeting met de Meesters, de algemene leiding over de Golden Dawn was toevertrouwd. Hij had ondertussen de Argentum Astrum gesticht, de wàre [sic] kern van een over gans de wereld gespreide obediëntie, welke de Witte Broederschap zou heten. Door de Geheime Meesters was gedecreteerd, dat de Golden Dawn voortaan de rol van een mantelorganisatie zou spelen. In werkelijkheid waren voorgoed alle relaties tussen beide occultisten verbroken.
Ofschoon ook Mathers door het dolle heen schijnt geweest te zijn, is het duidelijk, dat de Golden Dawn geen verantwoordelijkheid droeg voor wat Crowley uitspookte.
Het is wenselijk erop te wijzen dat binnen een groep als The Golden Dawn, als gevolg van de compartimentatie tussen de diverse inwijdingsgraden de informatie niet steeds behoorlijk doorstroomt.
De leden koesteren bovendien het gevoel, dat alles wat de Orde betreft dermate geheim is, dat men bestendig het gevaar loopt er de mond aan te branden. Derwijze ontstaat gemakkelijk de mentaliteit van ‘hoe mysterieuzer, hoe liever’. Het voor sommigen hieruit voortspruitend onbehagen werd aangewakkerd door de ambities van grootmeester Mathers, die steeds meer opging in zijn pathetische rol van superdeluxe-ingewijde, bij voorkeur als Egyptisch hogepriester vermomd.
Een aantal Golden-Dawners, waaronder Arthur
| |
| |
Machen, gooiden de occulte kap over de esoterische haag. Het kon moeilijk anders, dan dat het afwijken van de oorspronkelijke principes, de hoogmoed van Liddel Mathers en de lichtschuwe activiteiten van het gewezen lid Crowley finaal naar de profane wereld doorsijpelden. Ook hieraan is het te wijten, dat men van 1905 af, de Golden Dawn ging vereenzelvigen met de in de achttiende eeuw door Sir Francis Dashwood geleide Hell Fire Club. Het is moeilijk te achterhalen of hiervan de leden libertijnse fuifnummers waren, die uit kortswijl de gruwelijkste verhalen over hun activiteiten verspreidden, of daarentegen inderdaad fiducie koesterden in zwarte missen en andere occulte bedrijvigheden, die de grenzen van de misdaad zouden bereikt hebben. Begrijpelijkerwijze werd de Golden Dawn met de Argentum Astrum verward.
Een complicatie is ook het ontstaan van gelijkaardige genootschappen in Duitsland, waar zij occulte onderstromingen op gang hielpen brengen, die later in de nationaal-socialistische beweging of in antisemitische actiegroepen uitmondden. Het is, alles bij elkaar, dus te begrijpen dat de tijd van The Golden Dawn Machen in de maag was blijven zitten...
Op het ogenblik van zijn debuut was er van het genootschap nog lang geen spraak. Contacten met Aleister Crowley buiten de Orde hoeven niet in aanmerking genomen te worden: laatstgenoemde is vijftien jaar, wanneer The Great God Pan verschijnt. Of Crowley inderdaad een slecht mens was, lijkt mij voor twijfel vatbaar. Hij was een theatrale natuur met een sterke présence, mogelijk over een dosis magnetisme beschikkend.
Er is veel show in het leven van deze man geweest, die op mij soms de indruk van een averechtse pre-rafaëliet maakt. Zijn libertijnse Abbaye de Thélème te Celafu zal wel niet veel van een hedendaagse hippiecommune hebben verschild. Show, literatuur... Hiermee bedoel ik niet noodzakelijk onoprechtheid. Ik ben er zo goed als zeker van, dat hij door autosuggestie er inderdaad toe gekomen
| |
| |
is in het kwade beginsel te geloven als in een evidente natuurkracht. Hij is een late zoon van de romantiek en als gevolg hiervan, net als de hem volkomen tegengestelde Arthur Machen, door het kwaad geobsedeerd. Wat hun gelijktijdig lidmaatschap van The Order of the Golden Dawn verklaart.
Misschien kan een psychiater er wel iets uit concluderen, dat Aleister Crowley er dol op was zich te verkleden, liefst in barok-imposante of duivelse personages. Wanneer hij zich laat fotograferen, in één van die curieuze domino's, of gewoon ‘in burger’, met zijn kale of gladgeschoren hoogronde schedel, die hem een exotische aanblik verleent, weet hij het effect zó te berekenen, dat het duivelse gewoon van het portret straalt.
Of de wàre duivel zich al deze moeite getroost?... [Bij het persklaar maken van deze kopij lezen wij in het voortreffelijke Man, Myth & Magic, aflevering 81, een brief van een Amado Crowley, alias 777, die zich als de onwettige maar niet onopzettelijk geconcipieerde zoon van Aleister voorstelt.
In dit document, waarvan de toon niet de onredelijkheid bezit, welke de geschriften van geïllumineerden zo zielig maakt, poneert de overigens ook voor de redactie onbekende briefschrijver de theorie, dat het demonische aspect van zijn vader slechts een masker was om voorlopig zijn ware, positieve boodschap aan de wereld te verbergen. De afzender van de missive voegt eraan toe, dat hij zelf auteur is, doch ervoor gezorgd heeft, dat men zijn stijl niet zou herkennen. De dus voorgewende stijl is inmiddels zo voortreffelijk, dat ieder kenner van de hedendaagse Engelse letteren nu wel zal gaan zitten raden. Zelfs wij hebben zo'n ideetje, maar kom...]
Hoe dan ook, zelfs een portret volstaat om er zich van te vergewissen, dat Machen zoveel is als Crowleys tegenvoeter. Op de mij bekende jeugdfoto, die hem als een knappe dertiger weergeeft, zonder snor of baard, lijkt hij sprekend op de acteur Rex Harrisson als Doctor Dolittle, wiens ogen je met
| |
| |
grote zin voor humor aankijken. Tevens zijn het de ogen van wie tracht te begrijpen wat er in de wereld omgaat. Hij verheerlijkte niet het kwaad, doch hoopte het te doorgronden. Hij is er derwijze in geslaagd een merkwaardige filosofie van het boze te ontwerpen. In The White People worden zijn opvattingen door één van de personages onder woorden gebracht. Misdaden als oplichterij, diefstal, kidnapping, zelfs moord met voorbedachtheid, kortom wandaden die het maatschappelijk bestel verstoren, noemt hij sociale zonden. Voor hem is deze nog niet de wàre zonde. Deze heeft nl. niets te maken met de maatschappij, het overtreden van de wet en het verkrachten van taboes.
Volgens Machen is de èchte zonde die tegen de essentie van de schepping zelf. In de roman The White People zegt Ambrose: Ik kan je vraag slechts beantwoorden, door je er een àndere te stellen.
Wat zou je voelen, wanneer je kat of je hond je met menselijk klinkende stem zou aanspreken? Als eensklaps de rozen in je tuin een lied zouden aanheffen? Als de keien op straat onder je voeten begonnen te groeien? Welnu, zo iets moet je in overweging nemen om je er een denkbeeld van te vormen, wat de échte zonde is [...].
De hemel stormenderhand willen veroveren. De zonde schuilt volgens mij in de opzet op een verboden manier tot een àndere, een hogere sfeer door te dringen [...]. Zonde is het een verrukking en een kennis te willen bereiken, die de mens niet toebehoren en hem ook nooit beloofd werden; wie zich niettemin hierop toelegt, wordt gelijk aan de duivel. Daarstraks heb ik je al gezegd, dat een gewone moordenaar niet noodzakelijk een échte zondaar is. Ik neem die woorden niet terug, weet je, maar natuurlijk hoor je het zó te begrijpen, dat de zondaar ook een moordenaar kan zijn. Ik denk bij voorbeeld aan een Gilles de Rais...
Voor Ambrose en dus voor Arthur Machen is de ware zonde de zonde naar de geest, de negatie van het geschapene, een aanslag op Gods prerogatieven, een uitstulping van het antiuniversum,
| |
| |
waar het boze beginsel heerst.
Op het eerste gezicht minder huiveringwekkend dan zijn andere stories, ken ik er géén van hem, dat zo navrant is, zo op het hellend vlak naar het einde aller dingen, als The White People.
Ik houd het voor waarschijnlijk, dat de auteur zélf niet direct raad wist met een verhaal, waarin het optreden van een pril jong meisje het tandgeknars van de Boze des te gruwelijker maakt. Maar deze kleine ‘zwarte’ Alice in wonderland is de uitgelezen, overigens diep-tragische figuur om Machens visie op de zonde tegen de geest Gods te illustreren.
Wanneer het kind nauwelijks drie jaar oud is, wordt het door een kindermeisje, of het een onschuldig spelletje is, tot de praktijken van de prehistorische cultus van de gehoornde god ingewijd. Van een teder scherzando in het begin, gaat het langzaam en adembenemender van bladzijde tot bladzijde naar het ontzettende staccato toe, als de nu dertienjarige adolescente een huiveringwekkend wezen ontmoet, betoverend en levensgevaarlijk mooi. Een andere oplossing dan zelfvernietiging blijft er haar niet over... Machens beroemdste werk is The Great God Pan. De titel zélf is een heel programma, op het grootste deel van ‘schrijvers oeuvre van toepassing. De ‘Pan’ waarop Machen hier zinspeelt, is een Arcadische, daarna Griekse godheid, waarvan zich de cultus vrij laat en in beperkte mate verspreidde.
Deze fauneske verschijning was aanvankelijk een door herdersstammen vereerde vruchtbaarheidsgodheid. In nauw verband met de procreatie wordt hij door een seksueel geladen sfeer omgeven.
Naar analogie met de voorjaarsbronst van de kudden, amuseerde het hem, de mensen in een staat van erotische opwinding te brengen en het daarna zo aan te leggen, dat deze opwinding tot ‘panische’ angst omsloeg. Om zijn doel te bereiken doet hij beroep op nachtmerries en verschrikkelijke visioenen. Niet alleen komt hij voor op duizenden Griekse vazen, doch ook onder de Romeinse beelden, in Engeland gevonden, zijn er die het herdersgodje voorstellen. Maar niet altijd blijft hij een kleine
| |
| |
krolse faun. In verhalen, die over hem de ronde deden, komen er tonelen voor, waaruit men besluit dat hij zich drastische gedaanteveranderingen kon veroorloven. Het kan geen kleinigheid geweest zijn, die het Perzische leger bij Marathon de benen deed nemen, en toch speelde Pan dat klaar.
Plutarchus was het, die voorgoed een einde maakte aan de wat vage verschijning van het fauneske kereltje, dat als tijdverdrijf al eens een nimf of een herderinnetje verschalkt, en hem definitief een image verleende, welke dit nogal idyllische beeld ruimschoots te buiten gaat. Onder de regering van Tiberius [14-37] hoorde de schipper Thamus, met zijn boot op weg naar Italië, driemaal zijn naam roepen, waarna hem het bevel werd gegeven er de wereld kond van te doen, dat de grote Pan dood was... De Franse archeoloog Salmon Reinach verklaart het bericht van Plutarchus aldus, dat er ten tijde van Tiberius inderdaad een weeklacht over Pans dood door gans de wereld van de Middellandse Zee zou gegaan zijn. Deze berustte op een foute waarneming van de berichtgever, die inderdaad Thamus heette. Wat hij werkelijk hoorde terwijl hij langs de kust voer, was een rituele klaagzang voor de als Adonis te identificeren godheid Tammuz.
Tammuz, Tammuz, Tammuz, de hoogverhevene is dood!... Dat schipper Thamus in de naam van Tammuz de zijne herkende lijkt onder alle opzichten aanvaardbaar. Verder moet met de fonetische toevalligheid rekening worden gehouden, dat in het Grieks de hoogverhevene is dood net zo klinkt als de grote Pan is dood. Hoe dan ook, het verhaal over Pans dood maakte een enorme indruk op de klassieke wereld. Al was hij maar een meelopertje onder de stralende gestalten van de Parnassus, in elk geval schijnt hij een sterke greep op het collectief onbewuste gehad te hebben. De legende wordt later gebruikt als bewijs en wekroep in verband met Christus' wederopstanding, de heidenen voorgehouden. Het werk van Machen is nu de weerlegging van het door schipper Thamus in de wereld geholpen bericht: de grote god Pan is nog
| |
| |
lang niet dood...
De novelle [zij telt een 25.000 woorden, wat haar 5.000 woorden onder de minimumlengte van de Engelse roman houdt!] begint als modern science-fiction-verhaal, maar het wetenschappelijk element is vooral een middel om de actie op gang te brengen... Een zekere meneer Clarke schrijft een boek, dat hij Aantekeningen om het Bestaan des Duivels te Bewijzen heeft genoemd. De aanleiding hiertoe was het vreemde experiment van doctor Raymond. Deze hersenspecialist heeft zich verdiept in de rol, gespeeld door een groepje zenuwcellen van onze grijze substantie, waarvan doel en werking niet werden achterhaald. Hij komt tot de conclusie, dat het een zenuwcentrum betreft, niet door de Schepper in werking gebracht. Het zijn namelijk de cellen welke, éénmaal geactiveerd, de mens de kans bieden een blik in de wereld van de geesten te werpen.
Voor Raymond gaat het er niet om, dat deze cellen eventueel beelden kunnen scheppen, waaraan de mens nog niet toe is. Zij openen waarachtig de poort tot een authentieke, ofschoon àndere wereld.
Samen met de nieuwsgierige pottenkijker meneer Clarke zullen we er in The Great God Pan getuige van zijn dat dr. Raymond een door hem geadopteerde vondelinge, het meisje Mary, aan een chirurgische bewerking onderwerpt, die vermoedelijk op een schedelboring neerkomt - de reeds in het neolithicum bekende operatie! - waardoor de alsnog sluimerende hersenzone wordt geactiveerd. Wanneer Mary uit de verdoving ontwaakt, is zij van haar zinnen beroofd, niet door de operatie zélf, doch door wat zij in haar slaap heeft gezien. Verplaatst naar wat wij tegenwoordig een andere dimensie noemen, heeft zij verder ook iets ontzettends beleefd. Spoedig blijkt de ongelukkige, die nooit door een man benaderd werd, zwanger te zijn.
Negen maand na de chirurgische tussenkomst schenkt zij het leven aan een kind van het vrouwelijk geslacht. Haar zelf kost de geboorte het leven.
Het behoort tot de trekken van het magisch-realisme, dat er in dergelijke verhalen diverse mogelijkheden
| |
| |
tot verklaring kunnen worden ingeroepen wat betreft de tussenkomst van het onbekende. Dergelijke uit zichzelf tot stand komende alternatieven berusten niet op technische trucjes, doch op een natuurlijke polyvalentie van het gebeuren. Wat is er met Mary gebeurd? Was het bij wijze van spreken, dat dr. Raymond haar de Grote God Pan wilde laten aanschouwen? Uit wat voorafgaat, bleek reeds dat we met deze oplossing geen vrede kunnen nemen.
Door een inderdaad zondige wetenschap heeft hij haar a.h.w. lichamelijk de wereld van de negatie laten betreden, misschien wel de wereld van wat vandaag de antimaterie wordt genoemd. Voor Machen is dat de wereld van de Duivel. De groteske nabootser, die de Aap Gods wordt genoemd, heeft als een vloekwaardige karikatuur van de Heilige Geest leven in de schoot van het meisje Mary verwekt. Haar op het eerste gezicht alledaagse naam ontleent hieraan een bijzonder tragische betekenis!...
Het kind wordt door doctor Raymond op het platteland uitbesteed. Als jong meisje zoekt het de eenzaamheid van de bossen op. Hier schijnt zij regelmatig de Grote Pan te ontmoeten en hem zelfs op grond van een aangeboren occulte kennis, op te roepen. Is de verdwijning van haar vriendinnetje hieraan toe te schrijven, dat zij het als een menselijk offer aan de antieke onderwereldgeest offerde?... Na haar entrée dans le monde metamorfoseert Mary's dochter zich tot de verblindend mooie en fatale mondaine mistress Beaumont, die de ene man na de andere ten gronde richt en hem daarna de dood indrijft.
Spoedig ontmoeten wij haar ook onder de naam Hélène Vaughan, net als Rider Haggards Ayesha een schoolvoorbeeld van de noodlottige anima, meer dan She verwant met de Grote Oude uit Bontempelli's Gente nel Tempo.
De nieuwsgierige meneer Clarke deelt ons mede, dat mrs. Beaumont niet alleen in de mondaine Londense kringen thuis is, maar er ook een hoofdkwartier in Soho op nahoudt waar zij zelfs
| |
| |
de door de wol geverfde figuranten uit de lichtschuwe wereld van misdaad en prostitutie ergert en met verstomming slaat. Clarke en zijn vrienden beseffen, dat zij niet veel van de politie hoeven te verwachten om deze invloedrijke dame onschadelijk te maken. Even vraagt men zich af, of het met een strak gezicht gedebiteerde Welshe humor is, wanneer haar zonder commentaar een stevig henneptouw bezorgd wordt. De glimlach sterft echter op onze lippen, want gauw volgt nu de gruwelijke climax. Zij zal zich inderdaad het leven benemen. Haar doodsstrijd gaat gepaard met afzichtelijke fysieke verschijnselen, een soort van ontaarding van de materie, welke haar eerst de aanblik verleent van een walgelijk androgyn, daarna van een gedrocht waar geen naam voor kan gevonden worden. Wat er ten slotte van haar overblijft is een slijmachtige massa, een weerzinwekkend protoplasma, dat tot op het laatst tekenen van primitief leven blijft geven. Dergelijke processen van ondergang, waarbij een menselijk lichaam tot een zwart, fluimerig oerslijm degenereert, dat kennelijk de organische vorm van het kwaad voorstelt, ontmoet men vaker bij Arthur Machen.
In de Novel of the White Powder komt de student Francis Leicester op dezelfde manier om het leven, nadat hij een overjaars geneesmiddel heeft geslikt, door de temperatuurschommelingen in de ouderwetse apotheek aan een onvoorziene chemische werking blootgesteld en in de z.g. Vinum Sabatti veranderd, die in de middeleeuwen gedurende de nacht van de Sabbat de neofieten te drinken werd gegeven...
Zoals gezegd putte Machen herhaaldelijk uit de folklore van zijn geboortestreek. Indien hij gewoon een gezellig heimatverteller was geweest, zou hij er zich toe hebben beperkt de overleveringen uit Wales in een literaire vorm op te schrijven.
Karakteristiek bij hem is echter de veralgemening van de populaire thematiek tot een wereldomvattend, in sommige gevallen kosmisch mysterie. The Novel of the Black Seal uit The Three Impostors
| |
| |
is een treffend voorbeeld voor deze transpositie.
De archeoloog professor Greggs treft op een leisteenrots een aantal graffiti aan, die er volgens het gezond verstand en de wetenschap eenvoudig niet kùnnen staan. De geleerde weet geen raad met de onrustbarende identiciteit, welke zij vertonen met de inscriptie op een Babylonische zegelstempel. Een vreemde passage bij de antieke geograaf Solinus, die het bestaan van de Britse Eilanden kende [om minder zouden wij aan Hecateus' vermeende Apollotempel en Stonehenge denken!] en in zijn tijd sterk werd getroffen door onverklaarbare verdwijningen in de streek, die met het huidige Wales overeenstemt, zal voor Greggs een vreemde samenhang tot stand brengen tussen zijn ontdekking en dit antieke verhaal. De brug, die de archeoloog tussen heden en verleden slaat, is niet symbolisch. Solinus' tekst slaat op een concrete realiteit, een natuurverschijnsel zo men wil, dat tot een dimensie schijnt te behoren, waarop de tijd geen vat heeft... In de streek waar Greggs het teken aantrof, ontmoet hij de dorpsidioot, onderhevig aan epileptische aanvallen, welke de archeoloog diep schokken, omdat de vallende ziekte van de achterlijke knaap afwijkt van het gewone, door deze kwaal geboden beeld. Na zo'n crisis gaat de geleerde piekeren over de eigenaardige geuren in zijn studeerkamer. Bovendien heeft hij het gevoel dat hij door een onzichtbare aanwezigheid wordt geobserveerd. Hij besteedt nu ook meer aandacht aan de vreemd-fluitende stem van de idiote knaap... Zeker is het niet uitsluitend wetenschappelijke nieuwsgierigheid die Greggs finaal naar het gebergte drijft. In hem heeft de onloochenbare zekerheid wortel geschoten, dat hij voorgoed het meesterschap over de eigen lotsbestemming verloor.
Hij weet dat zijn tocht naar de sinistere bergstreek met ontzettende gevaren gepaard gaat. Op àlles is hij voorbereid, ook op het afscheid van het leven.
Hij heeft namelijk het raadsel van het Babylonische zegel opgelost. Hij begrijpt nu ook de tekens op de
| |
| |
leisteenrots. Wat begon met een vage angst, is hem gedurende die onzalige nacht, waarin zich irrationele, doch reële krachten openbaarden, eensklaps duidelijk geworden door de epilepsie-aanval van de jonge idioot. De archeoloog heeft het verhaal over diens afkomst begrepen en zijn onbekende vader geïdentificeerd. De knaap met zijn bestiaal voorkomen is geboren uit een woeste verkrachting, welke zijn door een panische angst aangegrepen moeder van het verstand beroofde.
Greggs is er zeker van, dat de verdwijningen, die geograaf Solinus reeds vijfentwintig eeuwen geleden dwars zaten, niet tot het verleden behoren. De wezens die in de wereld van goden en demonen thuishoren, maken deel uit van een tijd die gisteren noch morgen kent. Wanneer zich het onbekende manifesteert in de wereld der mensen, veroorzaakt de verschijning van aan de eeuwigheid participerende entiteiten kortsluitingen met de menselijke tijd.
De kans is klein, dat de bezoekers van elders zichzelf hiervan rekenschap geven. Hun heden in de tijd, toen Groot-Brittannië voor de Grieken een verre eilandengroep in de nevelige noordelijke zeeën was, is nog precies hetzelfde heden wanneer Gregg door het Noodlot gegrepen wordt. Voor hem doemen machten op, waarvoor de mens geen afweermiddelen heeft; als gehypnotiseerd trekt hij het gebergte in. Net als het meisje Annie Trevor in The Shining Pyramid, wordt hij het zoveelste slachtoffer van het genadeloze ‘kleine volkje’, dat ginds boven al op hem wacht...
Op zoek naar bronnen van de Europese epiek, levert de Welshe traditie een aantal steunpunten op door de archetypische relicten welke zij bevat.
Nochtans moet men zich met het denkbeeld verzoenen, dat men er van de volksvertelkunst niet hoort te verwachten er b.v. nog duidelijk te lokaliseren sporen van de Graal, het Barre Land of de zieke Visserkoning in aan te treffen. Ten hoogste zal de antropologisch gevormde folklorist, die het voetspoor van Frazer drukt en voor wie de theorieën van Jessie Weston parate kennis zijn, in
| |
| |
sommige plattelandsgebruiken oeroude echo's identificeren van vruchtbaarheidsriten, welke wel ergens de Graalsfeer raken. Hoe dan ook, de oude Keltische verhalen, verzameld door Lady Charlotte Guest, onder de titel Mabinogion en waarin o.m. de Peredur als voorloper van Parsifal voorkomt, zijn niet écht onder het volk van Wales blijven leven.
Het ligt evenwel voor de hand, dat een Arthur Machen met de Graalthematiek vertrouwd was. Er bleek uiteraard slechts weinig toe nodig, opdat zich het archetype, diffuus in hem aanwezig, eensklaps zou kristalliseren en zijn verbeelding op gang brengen. Het behoort tot de op betrouwbare authenticiteit wijzende kwaliteiten van een verhaal als The Great Return, dat er niet werd naar gestreefd ons een moderne her-schrijving van de oude kweeste voor te leggen. Aanzienlijk draagt dat bij tot de originaliteit van een vertelling, die ook nog onder menig ander opzicht getuigenis van een persoonlijke visie aflegt.
Haast met tegendraadsheid schijnt Machen principieel het gebruik van het element verrassing de rug toe te keren. Wanneer er onder de bevolking van het kuststadje Llantrisant uit den vreemde gekomen vissers worden opgemerkt, weten de meeste lezers reeds lang waar het eigenlijk om gaat, doch ook zij die het nog niet geraden hebben, hoeven niet in het ongewisse te blijven: And suddenly there came into my mind the ‘Rich Fisherman’ who in the old legend guards the holy mystery of the Graal.
Het centrale thema in The Great Return is inderdaad de zich langzaam maar zeker openbarende aanwezigheid van de Graal in Lanntrisant. De hoofdpersoon uit deze novelle is een journalist, door een nogal duister bericht in de krant nieuwsgierig gemaakt en naar het kuststadje afgezakt, waar hij er zich van vergewist, hoe een sfeer van tedere sereniteit en schier onvoorstelbare goede wil zich van de inwoners meester heeft gemaakt.
Spoedig zal er boven de nachtelijke zee een roos van louter vuur verschijnen, a vast rose of fire
| |
| |
that filled all the sea and all the sky and hid the stars and possessed the land. Enkele dagen later zal onze journalist getuigen: Sommigen hebben gezien, hoe drie wezens uit de kerk naar buiten kwamen en daar, op enige afstand van elkander, bleven staan. Zij droegen alle drie een opperkleed, dat rood was als bloed. Eén onder hen vatte post vóór de twee anderen en staarde naar het westen; duidelijk is hij het geweest die, zonder wat ook aan te raken, de klok aan het luiden maakte. Sedertdien wordt er verteld, dat al de vogels uit het woud, al de wateren uit de zee, al de bladeren aan de bomen en al de winden om de hoge rotsen op hetzelfde ogenblik hun stemmen met het klokgelui vermengden. En de tweede en de derde wendden nu het aangezicht naar elkander toe. De tweede droeg het alsnog als verloren beschouwde altaar, dat vroeger Sapphirus werd genoemd, en geheel door een glans is overtogen, vervuld met de wisselende kleuren van de zee en ook met de wisselende kleuren van de hemel, waarin insgelijks zich goud en zilver openbaarden. En de derde verhief, hoog boven het altaar, een schaal, roodstralend door haar innerlijke gloed, stralend ook door het offerbloed...
De lyrische toon is uiteraard de toon van het mirakel, waaruit het binnenstromen van een àndere werkelijkheid in het leven van de vissershaven voelbaar moet worden. Nu is het eigenaardige van The Great Return, dat men voor het overige getroffen wordt door een realistische toon van understatement, waaruit het scepticisme van de kranteman blijkt, die al vreemder dingen heeft beleefd. Het was een ongeveer identiek journalistiek accent, waardoor het naar een mirakel hunkerend publiek weigerde The Bowmen als fictie te beschouwen! Ook hieruit moge blijken, dat de toon van ‘onze verslaggever seint’ een niet te onderschatten rol speelt, wanneer het erop aankomt van realiteit naar magie over te schakelen. Hoe geloofwaardiger de realiteit waaruit men vertrekt, hoe sterker het magisch-realistisch effect. Ik herinner
| |
| |
mij een reactie van Alain-Fournier op het ogenblik, dat hij Wells Oorlog der Werelden leest. In een brief aan Jacques Rivière schreef hij geestdriftig over het indrukwekkende contrast tussen de oudstijlse sfeer in een Engelse pub met een paar stamgasten bij de tapkast, en de nakende invasie van het bovenaardse. Ik stel het wonderbare slechts op prijs, besluit de auteur van Le Grand Meaulnes, wanneer het stevig met de wortels vastzit in de werkelijkheid... Wat trouwens ook slaat op het verhaal van Augustin en Yvonne.
In de opzettelijk nuchter te boek gestelde inleidende bladzijden van The Great Return treft men beschouwingen aan over het wonderlijke, die mij in verband met het magisch-realisme interessant lijken. In de duistere hoekjes van je krant, aldus Machen, liggen er vaak vreemde dingen verloren, of iemand ze daar heeft vergeten. Als voorbeeld haalt hij een bericht van Reuter aan: Zijne Heiligheid de Tashi Lama daalde de Berg af [een heilige Boeddhistische plaats wordt hiermede bedoeld] en onderging de transfiguratie. Dit zonderlinge nieuws wordt als volgt gecommentarieerd: Voor zover ik weet heeft er nooit iemand een brief aan om het even welke redactie geschreven om te vragen, wat die kerels van Reuter of desgevallend de Tashi Lama zélf daar nu eigenlijk mee bedoelden. Ik denk, dat ik het maar best simpelweg zó bekijk, dat het geen mens een laars heeft kunnen schelen...
Het ligt inmiddels voor de hand, dat de magischrealist bestendig uitkijkt of er zich ook in de realiteit sporen van het wonderbare openbaren. Het is niet lang geleden, dat de astronomen weigerden rekening te houden met brokken steen, die hun als meteoren werden overhandigd. Er zijn geen stenen in de hemel, meenden zij, dus kunnen zij er ook niet uitvallen. Zelfs wanneer er zo'n kei sissend in hun voortuintje terechtkwam, haalden zij de schouders op en zetten hun pruik weer recht.
Op zo'n duidelijke manier manifesteert het mysterie zich helaas meestal niet! En als we er een vage glimp van opmerken, blijft het meestal toch een
| |
| |
onvoldragen ontmoeting. Onlangs overhandigde de leraar geschiedenis uit het rijksschooltje hier vlakbij mij een dagbladknipsel. Of ik méér over die geschiedenis afwist? Nabij Halstead, in Essex, werd er een kleitablet van zowat een vierkante voet opgegraven. De geheimzinnige tegel is bedekt met beeldtekens die doen denken aan Egyptische hiëroglyfen, maar afkomstig zijn van een prehistorische Hottentottencultuur. Hoe die zwarte kereltjes in het zuiden van Engeland zijn terechtgekomen, is de vraag welke zich de journalist ook zelf stelt. Ik heb naderhand geen woord meer over deze geschiedenis gelezen. Het is best mogelijk dat het om een kwakkel gaat, verzonnen door een journalist, die Machens Black Seal placht te lezen. Maar indien dat tablet waarachtig in Essex werd gevonden, wendt zich de verbeelding ééns te meer naar the little people van Machen, maar ook van Margaret Murrey...
De journalist gaat in The Great Return tekeer tegen sommige journalistieke ontboezemingen omdat hij - men raadt het spoedig! - bij zijn vertrek naar Lanntrinsant er de al té gespannen verwachtingen wil onder houden. Toch blijft hij duidelijk hopen, dat er écht iets aan de hand is.
Het aan de dag gelegd scepticisme zal dan ook niet verhinderen, dat wij hem horen mijmeren: Maar wat nu de verschijnselen betreft, die wij in de gewone taal van alledag in feite ‘mirakels’ zouden moeten noemen? Ach, wat weten wij er in feite van? Iets dwingt er mij toe, de vroeger reeds gestelde vraag nog maar eens te herhalen, de vraag in verband met oude tradities, die vermoedelijk in latente sluimer of in een soort van winterslaap, kortom in een slechts halfbewuste schemertoestand worden overgeleverd. [...] Wat nu Lanntrinsant betreft, is het mij opgevallen, dat er daar wel zo iets bestaat als een overlevering wat de heilige klok van Teilo betreft; ook houd ik het voor mogelijk, dat een paar vage denkbeelden over de Graal het eenvoudige volk op het platteland in Wales bereikten, bij voorbeeld door de Idylle van Tennyson. Doch
| |
| |
verder kan ik met geen overtuigend argument voor de dag komen om het daarenboven geloofwaardig te maken, dat deze simpele mensen ooit zouden gehoord hebben over het draagbaar altaar, dat opvalt door zijn toverachtige, steeds wisselende kleuren, waarvan niemand het ontstaan kent, en dat bij William van Malmesbury onder de naam Sapphirus voorkomt.
Op het ogenblik dat The Great Return werd geschreven, konden praktisch C.G. Jungs theorieën nog niet tot de intellectuele bagage van de auteur behoren. De wat nonchalante maar toch accurate journalistieke toon van de story is trouwens van die aard, dat de ik-verteller als een écht dagbladschrijver niet zou geaarzeld hebben om op één of ander geschrift van Jung, dat toen tot de laatste snufjes behoorde, te zinspelen en de eigen bedenkingen derwijze wat wetenschappelijke ruggesteun te verlenen. In elk geval is het zo, dat de in de mens sluimerende oude tradities, waarover onze journalist het heeft, volledig met Jungs leer der archetypen blijken te kloppen.
Arthur Machen was op zijn minst een geestverwant van de Zwitserse psycholoog. Op zijn eigen manier heeft hij gecapteerd, wat er in die tijd in de lucht hing. Ik weet niet, of de Welshman ooit over het magisch-realisme heeft gemediteerd; in elk geval behoort hij tot de authentieke vertegenwoordigers ervan, bovendien het zielkundig mechanisme op het spoor, dat leidt tot zijn ontstaan.
[Uit De Zwanen van Stonehenge]
Hubert LAMPO
|
|