| |
| |
| |
Derde brief rondom liefde en dood gericht tot Hugo Raes
Antwerpen, 21 december 1968.
Beste Hugo,
Het is tien voor twee en de zon verdwijnt net achter de daken, het gewone decor wordt langzaam grijs, nevel stijgt uit de trottoirs, ik geloof dat het regent, zal de zoete gaswolk nu over de stad schuiven en mij als gisteren vervullen met Kafkaiaanse angst? Met spijt denk ik meteen aan het resultaat van drie dagen koortsachtig vloeken: vijf slordig ineengelijmde scheepsmodellen, één voor één mythes uit een onherroepelijk vervlogen periode die ik een dezer dagen met hamerslagen in de grond zal boren: de H.M.S. Hood, de H.M.S. Warspite, de H.M.S. Nelson, de Bismarck, de U.S.S. Maine.
Daarbij komt ook nog dat mijn pogingen om een winterslaap te beginnen, steevast mislukken: iedere ochtend omstreeks kwart over tien behalve op zondag zal de koperen scheepsklok van de soepman me wekken, overluid losbrekend uit een absurde werkdag die acht meter onder mij al uren aan de gang is: die man vergeef ik dat goddeloos gelui nooit meer:
| |
| |
ongeveer twee jaar geleden heeft hij eens in een bijzonder moeilijke periode een nakend synchroon orgasme aan mijn controle doen ontsnappen.
En alles wat ik deze dagen wil ondernemen, loopt op voorhand in de war: Bach en Vivaldi, anders de onfeilbare hulpmiddelen, maken me na enkele maten enorm nerveus; het stedelijk bioscoopconcern heeft natuurlijk traditiegetrouw de opgewekte vakantiedraakjes voor de jeugd van het land geselecteerd zonder één gewelddadige western of griezelfilm van Edgar Allan Poe; een paar uur geleden schrok mijn paard zich de zenuwen van een plotse steekvlam ergens op de E 3-werken en ik prijs me gelukkig dat ik heelhuids thuis ben gekomen, dat is nota bene slechts het voornaamste, over het fysiek gevoel van lusteloosheid en creatieve leegte wil ik niet praten, het is vooral te wijten aan de nakende feestdagen waarvan de sfeer me een latent gevoel van vervreemding geeft, het enige positieve punt is misschien dat ik dank zij de hysterisch volgehouden lectuur van ‘Anna Karenina’ gisteren voorgoed van de zogenaamde grote klassiekers behalve Shakespeare meen genezen te zijn, en terwijl ik aandachtig het ogenblik afwacht dat het kokend water van de espresso-pot te voorschijn zal spuiten, kijk ik per toeval naar de kalender: 21 december... dadelijk dringt de kosmische dimensie van deze datum tot me door, een zaterdag bovendien!, wat zullen de Belgen lang kunnen slapen, met een hoeraatje zullen zij ontwaken ter ere van the longest night met een reeks feestjes in het verschiet, gevierd in de huiselijke kring met kalkoen of een ander huisdier door al de mensen van goeden wil, terwijl intussen de schone natuur met vertrouwen op de lente wacht als in het beroemde vers van Shelley.
Het enige dat in dergelijke omstandigheden overschiet, is huiverend door de stad rennen tot in de
| |
| |
Pocket Book Shop van Paul Danckaert, of in mijn notities pluizen of proberen te schrijven, maar voor het eerste heb ik geen geld en het laatste heb ik voorlopig uit mijn hoofd gezet. Blijven de notitieboekjes. Het zijn meestal bijna zekere middelen om associatiereeksen te verwekken die vruchtbaar kunnen zijn: de losse, in de vlucht gevatte zinnetjes, de vlekken, de helling van het geschrift, de kleur van de inkt, de datums, indertijd belangrijk (en nu kan je zelfs niet meer om de pointes lachen of je belangstelling voor de problematiek blijkt zoek), vreemd, deze spoken uit voorgoed voorbije momenten, direct gekoppeld aan de akelige bedenking dat de combinatie nooit meer zal weerkomen (hangt zij dan af van een soort occulte toevalligheid?) en alles eindigt hooguit in een min of meer artificieel gevoel van heimwee, heerlijk om zich in te koesteren, waarschijnlijk uitlopend op stromen alcohol en de reeks moorden die dringend zouden moeten gepleegd worden.
Bij geluk is het ditmaal niet zo negatief en ten slotte valt mijn oog op iets, dat ik meer dan drie jaar geleden in Caïro opschreef:
Opeens hoog geschreeuw achter de omheiningsmuur van de moskee
de vlotte taxichauffeur
Mimoun-hasjiesj
Gazza
4 april 1965.
De volgende seconde ben ik opnieuw in Egypte.
Hoewel wat voor mijn verhaal belangrijk is, zich hoofdzakelijk in Caïro en Gizeh afspeelt, zal ik zwijgen over dingen die daar toch wel indruk op mij hebben gemaakt met name het krankzinnig achteloos verkeer, de mummiezaal van het museum, de piramides, de volksbuurten.
Bij toeval ontmoette ik in Gizeh, vlakbij de piramides een paardenkweker, een zekere Mimoun, en
| |
| |
wegens enkele technische opmerkingen van mijnentwege over zijn paarden nodigde hij me uit ‘to have a look at my horses in hoasis El Ahrrr, it's about three hours on horseback through the desert, you are a lucky man, I'll give you Sjahrim, a fine stallion, come on, I was just about to leave’.
Ik dacht dat ik in Europa vurige paarden had bereden tot op het ogenblik dat Mimoun me de teugels gaf van een in het rond springend prachtig ondier met witte gefriseerde manen, op de rug een vreemd komvormig zadel afgeboord met koperen spijkers en Moorse stijgbeugels aan gevlochten riemen. Mimoun gaf me met een verachtelijke blik op mijn rijbroek een paar verroeste sporen die ik aanbond en toen ik ten slotte in het zadel geraakt was en een trillende bundel spieren en zenuwen tussen de knieën hield, zwaaide Mimoun zich met één losse greep in de manen op een andere hengst, een grijze schimmel, die boomstil bleef staan, en met een teken dat ik de trens hoger aan moest trekken, reden we in zittende draf met strakke teugels door de heetgeblakerde terra-cottastraatjes van Gizeh, veertig eeuwen geschiedenis keken letterlijk op ons neer, Mimoun reed als een koning, één hand op de knie, met gestrekte rug, de voeten schuin vooruit, bruingebrand, lachend, de paarden draafden snuivend met korte nerveuze schokjes van het kruis, de nek gekromd, de oren achteruit, soms rillend alsof ze het koud hadden. Mimoun had mij een hoofddoek en een boernoes geleend en me gewaarschuwd dat Sjahrim altijd eerst steigerde, een volledige draai op zijn achterste poten maakte en er dan na een korte volte in gestrekte galop vandoor ging tot hij moe genoeg was om naar teugel en sporen te luisteren.
Die dag heb ik de meest formidabele rit te paard van mijn leven gemaakt in het meest formidabele decor om paard te rijden, en een van de weinige
| |
| |
dingen die ik me vast heb voorgenomen is, nog eenmaal een paar weken naar Gizeh te gaan, alleen maar om lange tochten door de woestijn te maken op de rug van een volbloed Arabische hengst.
Sjahrim was het paard waar iedere ruiter van droomt, vurig, schichtig, met een krachtige maar tegelijk ongelooflijk snelle en soepele galop, het was alsof zijn spieren in geoliede hozen over en weer bewogen, dat paard raakte gewoon geen grond, zijn kop hield hij ver gestrekt en bijna bewegingloos, je bleef als gegoten in het zadel en na een uur luisterde hij naar de minste polsbeweging als een circuspaard, als ik hem in volle galop een klopje tegen zijn hals gaf of zijn manen streelde, draaide hij dankbaar zijn kop even om en in de oase El Ahr, waar hij bij de lichtste druk van kuiten en teugel de klassieke dressuurkunstjes uitvoerde, heb ik hem daarna omhelsd en toen hij zacht hinnikte en zijn neus tegen mijn hoofd duwde, kon ik bijna mijn tranen niet bedwingen. Mimoun zag het waarschijnlijk, hij klopte me op de schouder en zei grimmig: ‘Horses are much better people than men. I love horses!’.
Maar vreemd genoeg is die rit te paard, waar ik nu nog vaak van droom, slechts couleur locale rondom een feit dat werkelijk belang heeft.
Nadat we de paarden hadden bekeken, die op een schelle fluittoon van Mimoun hinnikend aan kwamen draven, een troep van ongeveer dertig stuks, gingen we wat rusten in een wit, koel huis en er werden honigkoekjes met thee geserveerd in piepkleine kopjes door een gesluierde vrouw in het zwart. Ik herinner me bepaalde dingen nog zeer duidelijk: de combinatie van de zoete koekjes met de wrange stroperige thee getuigde van een duizendjarige beschaving, buiten was het snikheet geweest maar onder de dikke boernoes zweette ik niet, ik voelde me integendeel sterk, jong, ontspannen, blij als eer- | |
| |
tijds in Kongo in de zon en de wind van de savanne. Na de versnapering verscheen dezelfde vrouw weer en overhandigde Mimoun een nargileh en een schaaltje met gloeiende houtskool die hij aandachtig aanblies, met een lepeltje strooide hij kooltjes in de kop, probeerde even of hij goed trok en haalde toen iets uit zijn boernoes dat hij zorgvuldig op de houtskool legde, dan deed hij enkele diepe halen, de hand als een scherm boven de kop van de nargileh, hield de rook met gesloten ogen lang in de longen en blies langzaam uit. Nadat hij de nargileh terzijde had geschoven, zat hij enkele minuten voor zich uit te staren en toen ik hem vroeg waarom hij al zo vroeg op de dag hasjiesj rookte, antwoordde hij met een wilde schaterlach: ‘We men need this stuff in order to jig-jig our wives, so the thing will stay like a piece of wood hahaha!’.
Ik lachte mee, maar op dat ogenblik dacht ik dat stay slechts bedoeld was als een ietwat stoutmoedig eufemisme.
De volgende dag liep ik met spierpijn in de rug door een afgelegen gedeelte van Caïro langs een kerkhof. De straat was een stoffig karspoor vol kuilen en hier en daar vuilnishopen. De voorbijgangers waren mager en vuil in de traditionele gestreepte pyjama's, een dracht die aan de mens alle waardigheid ontneemt en ze keken wantrouwig naar mijn fototoestel. Het einde van de straat vormde blijkbaar ook de stadsrand want erachter lag dor, steenachtig terrein dat zich kilometers ver uitstrekte tot aan een wazige bruine bergketen. Op de hoek stond een vervallen moskee met een ommuurd binnenplein. Ik merkte dat iedereen op de hoogte van de moskee de straat overstak en toen ik er voorbijkwam zag ik twee dikke Mohammedaanse priesters voor de poort staan die me met zo'n ingehouden haat in de ogen aankeken, dat ik me onbehaaglijk begon te voelen. Ik
| |
| |
was net voorbij toen ik vanachter de muur opeens een langgerekte, hoge schreeuw van een meisje hoorde, die eindigde in een klagend gejammer, waarop een tweede schreeuw weerklonk en enkele seconden nadien een derde. Ik voelde me koud worden en bleef stilstaan om te luisteren want in het geschreeuw lag onmenselijke angst en pijn en revolte tegen iets verschrikkelijks, maar toen kwam een van de priesters aangerend en begon met gebalde vuisten tegen me uit te varen in het Arabisch en me de straat uit te duwen. De voorbijgangers bleven staan en instinctmatig voelde ik dat de situatie kritiek werd. Almaardoor scheldend en duwend vergezelde de priester mij tot op een bepaald punt waar hij me met een laatste snauw verliet, zich onverschillig omkeerde en terug naar de moskee liep, waarna de voorbijgangers opvallend deden alsof ze me niet zagen. Ik begreep dat ik een ernstige inbreuk had gepleegd op een mij onbekend voorschrift dat bovendien iets met godsdienst te maken had. Daar ik het fanatisme van de Mohammedanen in dit opzicht kende, prees ik me gelukkig dat ze me niet halfdood hadden geslagen.
De zaak bleef me echter intrigeren en ik besloot ze aan François voor te leggen. François was de taxichauffeur die ik bij voorkeur liet opbellen om me van het hotel naar de stad te voeren. Zijn ouders waren in de tijd van koning Faroek de eigenaars geweest van het voornaamste modehuis van Caïro, maar met de komst van kolonel Nasser werd de zaak prompt opgedoekt. François had een exclusieve opvoeding in Parijs genoten, daar Frans de taal van de Egyptische elite was, een elite die nu in het buitenland leeft of verarmd onder een regime dat ze in stilte haten als de pest. Zelfs hun kinderen wordt de toegang tot goedbetaalde posten ontzegd en zo moest François zijn brood verdienen als taxichauffeur, iets dat hij trouwens deed met de stijl van een grand
| |
| |
seigneur en een totale minachting voor de verkeersvoorschriften.
Toen ik hem het voorval aan de moskee vertelde, stopte hij midden in de stadsdrukte, draaide zich om en riep met vuur in de ogen: ‘Ça monsieur, c'est un des plus grands problèmes de toute l'Egypte!...’ en hij nodigde mij uit om die avond ergens in een rustige bar over de zaak te praten.
Hugo, die avond vernam ik een van die onwaarschijnlijke dingen díe opeens werelden openen, maar die natuurlijk zorgvuldig verzwegen worden in toeristische folders, geschiedenisboeken en officiële informatiebronnen. Ik kreeg weer eens een bewijs dat godsdiensten en gevestigde machten overal stelselmatig samenspannen om volkeren te verslaven op gebieden waar het mogelijk is af en toe als individu zichzelf te zijn.
Het probleem stelt zich zo eenvoudig in zijn geraffineerde ploertigheid, dat het in enkele zinnen duidelijk kan gemaakt worden.
1) Met de prijzenswaardige bedoeling, haar onschuld te vrijwaren, zal ieder Egyptisch meisje van omstreeks negen jaar met een scherp voorwerp besneden worden, dit wil zeggen de clitoris en een gedeelte van de weefsels errond zal men operatief verwijderen, wel te verstaan zonder verdoving. Deze barbaarse praktijk kan men schilderachtig of afschuwelijk vinden, maar dit maakt nog niet duidelijk waarom een Egyptische vrouw haar leven lang geen seksueel genot hoeft te kennen. De godsdienst verstrekt ons hieromtrent een bevredigende uitleg. Prelaat Hassan El Mamoun, de moefti van Egypte, de meest gezaghebbende interpretator van de wet, zegt inderdaad wat volgt: ‘De sekte van de Chaffeïeten bevestigt dat de besnijdenis van de vrouw een plicht is, de sekte der Hanbalieten dat ze een traditioneel gebruik is, welgevallig aan Allah. Dit is ook de opinie van de Hanefie- | |
| |
ten en de Malekieten. Zij baseren zich op een tekst van de Profeet, vervat in de “Hadith van Omm Atheya” (gewoontes van voor het bestaan van de Islam). De tekst luidt: “Voer de “tanhaky” niet te radicaal uit, dat is beter voor de vrouw”. Men kan bijgevolg vaststellen dat de besnijdenis van de vrouw deel uitmaakt van de gewoontes van de Islam. En de volmaakte kennis behoort alleen Allah’.
Deze Heilige Teksten zijn zoals je ziet vrij duister, de gevolgen ervan helaas veel minder dan men kan vermoeden, want
2) door deze operatie, die wél radicaal wordt uitgevoerd, wordt de mogelijkheid tot orgasme erg beperkt, te meer omdat door de vaak onhandige ingreep het zeer gevoelige zenuwcentrum rond de clitoris meestal ontredderd wordt. Door seksueel verkeer worden sommige vrouwen ten slotte vaginaal geprikkeld maar het hoogtepunt wordt op die manier veel langzamer bereikt dan door middel van de clitoris, en de man zal bijgevolg zijn hoogtepunt reeds bereikt hebben op het ogenblik dat dit bij de vrouw nog lang niet het geval is.
3) Hasjiesj (Arabische hennep) heeft de eigenschap de penis lange tijd, zelfs na de zaaduitstorting in erectie te houden, zodat in de meeste gevallen het gebruik door de man van hasjiesj voor de vrouw het enige middel is om eventueel tot orgasme te komen.
4) Hasjiesj is vreemd genoeg ook in Egypte door de wet verboden en bijgevolg zo duur dat alleen welgestelde lieden het kunnen kopen.
5) Het kleine aantal vooruitstrevende Egyptische families (ongeveer 1%) die weigeren hun dochters te laten besnijden, worden door de religieuze overheden (die onlosmakelijk met het sociaal, politiek, economisch en intellectueel leven van de natie verbonden zijn) scherp gehekeld en waar het mogelijk is uitgestoten en vervolgd.
| |
| |
Kras is het in ieder geval, maar alles bij elkaar hoeft het ons niet direct te verbazen, we zijn hier eigenlijk op vertrouwd terrein: mutatis mutandis gebeurt bij ons ongeveer hetzelfde, hoewel niet zo bloedig. Door middel van de ons allen welbekende moraal wordt in meer dan de helft van onze scholen door lieden die de nadelen van het seksuele leven vermijden, nog steeds getracht een definitieve plooi te geven aan het seksuele bewustzijn van de jeugd door ze met stelselmatige hersenspoelingen en lichte terreur in dat bewustzijn te atrofiëren, de plichtsgetrouwe voortzetting van een historische taak gericht tegen de Homo Ludens, met als resultaat dat reeds ontelbare generaties ongelukkig werden gemaakt. De bedoeling van dat alles lijkt me hier wel erg duidelijk: een zo groot mogelijke groep geestelijke slaven te vormen, dociele verbruikers-van-produkten-in-de-welvaartstaat, nota bene de meest leugenachtige en gewelddadige staatsvorm die ik ken. Hoe in dergelijke staten de kleine groep creatieve, vrij denkende, bewuste individuen behandeld worden, hoef ik je wel niet te zeggen.
Het dierlijk geschreeuw dat die dag van 1965 in een afgelegen gedeelte van Caïro opsteeg, was de protestschreeuw van alle mensen tegen de hypocrisie van alle godsdiensten, een voorteken van de haat- en wraakkreten die zouden losbreken tijdens de Grote Revolutie, waarin de godsdiensten en de stelsels die ze uit zucht naar zelfbehoud in stand hebben gehouden, met afgehakte koppen in bloed zouden ondergaan, de enige revolutie waarin ik nog kan geloven, omdat zij alleen in staat is de mens te bevrijden van een duizendjarig trauma.
Dank zij een zuiver toeval (de baldadige uitlating van Mimoun, de kreten van angst en pijn der kleine meisjes in de afgelegen moskee, het revelerend gesprek met François) had ik een nieuw perspectief
| |
| |
ontdekt van een problematiek die ons (ik bedoel jou en mij) wel altijd zal blijven boeien, met name de moeilijke tocht van de mens naar vrijheid, zuiverheid en vollediger bewustzijn.
Maar reeds enkele jaren voordien, in 1955, was ik, ook door een zuiver toeval waaruit het leven wel hoofdzakelijk lijkt te bestaan, in Kongo getuige geweest van een ceremonie die in de Ngwandi-taal Gazza heet...
Het moet januari geweest zijn of begin februari, want ik herinner mij dat de lucht droog en met elektriciteit geladen was, de savanne dor, de zenuwen gespannen, gunstige periode voor zinloos geweld en astrale angst. Het dorp waar ik verbleef heette Bili, maar ik weet niet meer waarom ik er precies verbleef. De nachten van het droge seizoen zijn koel en de sterren lijken in die tijd veel dichterbij dan anders. Na het avondmaal ging ik dan ook buiten zitten in een inlandse ligstoel bij een vuur, hoofdzakelijk om naar de vlammen te kijken, er nieuw hout op te leggen en opnieuw naar de vlammen te kijken, iets dat mij zelden verveelt. En op een avond begon opeens, zonder dat het volle maan was, de tamtam te bonken. Op zichzelf was dat reeds opvallend maar nog opvallender was het ritme. Eerst enkele langzame slagen, dof en zwaar die versnelden tot een razend tempo met hoge klanken om dan weer af te nemen en aan te zwellen, een vreemde, fascinerende golfbeweging. Ik bleef ernaar luisteren tot ‘de haan die liegt’ kraaide, dat is omstreeks drie uur in de ochtend. De volgende dag vroeg ik in het dorp wat die tamtam betekende, die nog onophoudelijk weerklonk. Gazza, antwoordde men toen ik aandrong want ze deden een beetje schichtig, en ze legden ook uit wat het betekende en toen ik zei dat ik graag bij dergelijke ceremonie aanwezig zou zijn, knikten ze gegeneerd, maar beloofden toch dat ze me zouden waarschuwen,
| |
| |
één of twee of drie dagen nadien, wanneer precies, dat wisten ze niet, maar zeker niet 's nachts.
De Gazza is een magische dans, die door jonge meisjes uitgevoerd wordt onder invloed van tranceverwekkende middelen. Zonder te eten of te drinken dansen ze dag en nacht zonder één moment te rusten en toen ik uit nieuwsgierigheid naar Gburutu reed, het dorp waar het gebeurde, zag ik daar acht meisjes van een jaar of tien op een soort dansvloer van gestampte leem achter de hutten razendsnel ter plaatse staan trappelen terwijl twee hevig zwetende negers onder een afdakje op de tamtam sloegen. De meisjes waren naakt op een driehoekje van rode kralen na, er zaten kralen in hun haar, er waren kraalsnoeren rond hun polsen en enkels, de meisjes trappelden met gesloten ogen, de kin geheven, de armen dicht tegen het lichaam aangedrukt, ze waren met olie ingewreven, op hun borstjes, gezicht, buik en dijen parelde zweet. Gebiologeerd keek ik naar het ritme van de dans die dat van de tamtam nauwkeurig volgde. In de langzame fase wiegden de lichamen licht in de heupen, de bewegingen van de wellust zonder wellust, het deed denken aan zeewier in kalm water, maar als na enkele maten de tamtam versnelde, kwam opeens de veer los waarmee de poppen opgewonden waren en hun voetjes begonnen op de lemen vloer te roffelen als trommelstokken op een gespannen huid. Af en toe opende een meisje de ogen maar de blik ervan was star als van een slang, hij ging door alles heen zonder iets te zien, de beenspieren werkten frenetiek, de rest van het lichaam was als verstijfd, het zweet liep van hun borst, ze hijgden, ik kon de adem door hun neus horen fluiten.
Drie dagen en twee nachten had de Gazza geduurd en toen zweeg opeens de tamtam. Een half uur later kwam een neger me melden dat het ogenblik was aangebroken. Ik reed naar Gburutu. Voor een hut
| |
| |
was een voorlopig afdak van stokken en savannegras gebouwd, op de grond lag een rieten mat, op de mat zat een stokoude gerimpelde neger met wit haar, hij had alleen een schaamschort aan, hij was afstotelijk. In een halve kring om hem heen zaten vier oude vrouwen, even gerimpeld als de neger en graatmager. Niemand keek me aan en de neger die me geroepen had, gebaarde dat ik moest wachten. Toen stond een van de oude vrouwen op en ging de hut binnen. Ze kwam naar buiten met een meisje aan de hand. Het was een van de meisjes die ik had zien dansen, ik herkende haar, maar nu zwijmelde ze alsof ze dronken was, het wit van haar ogen was rood, aan haar mond zag ik dat ze hevige dorst had. Toen werd ze op haar rug gelegd op de mat, een oude vrouw hurkte links van haar en een andere rechts, dan nam de oude neger iets, het was een stuk scherp geslepen ijzer, de benen van het meisje werden gespreid, één vrouw hield een been en een arm tegen de grond gedrukt, de andere vrouw een ander been en een andere arm, het meisje was mooi, ze had slanke dijen, slanke benen, welgevormde voetjes, en de oude neger kroop naderbij en hurkte als een aap, zijn ene hand opende met twee vingers de schaamlippen van het meisje, de andere, met het stuk ijzer erin, begon met rukjes te snijden en met elk rukje spande het lichaam van het meisje zich een beetje meer, tot in een boog op enkele centimeters van de grond en toen het bloed begon te stromen, urineerde het meisje zwakjes en toen de oude neger een bloederig stukje vlees op de mat zwiepte zag ik tussen de billen van het meisje langzaam iets te voorschijn komen. Tijdens deze rituele moord had het meisje geen geluid gegeven, zelfs niet tijdens de laatste fase, waarin ze eenzaam en beschaamd deed wat ze later, in een andere eenzaamheid, nog eenmaal zou doen.
Je toegenegen JEF GEERAERTS
|
|