| |
| |
| |
zoek de mens
Onze geschiedenis van de nouveau roman
Het boek van Hector Jan Loreis, Nieuwe roman is nieuwe filosofie, een studie van 165 dicht bedrukte bladzijden, verschenen bij Manteau te Brussel, is het volledigste dat wij in onze taal bezitten over het ontstaan en het wezen van deze zogezegd nieuwe vorm van verhaalkunst. Wie het er niet en wie het er wel mee eens is moeten in het boek eenparig het resultaat erkennen van een documentaire, compilatoire inspanning boven alle lof verheven. Van de uitgebreide literatuur, vermeld op de laatste acht bladzijden, om en bij de 250 boeken, heeft H.J. Loreis, ‘leraar stads- en rijksonderwijs’ als wij ‘De Vlaamse Gids’ mogen geloven, ernstig kennis genomen en gebruik gemaakt. Hij heeft getracht zo diep als hij maar kon door te dringen in het verschijnsel, het geestelijk klimaat, de technieken, de voorlopers, de voorgangers, de zeven voornaamste beoefenaars van de N.R., zijn dalende betekenis en invloed en de kansen van een nieuwe N.R., die hij bezwerend oproept, maar nog niet ziet komen.
Het boek verscheen in 1967, toen Hector Jan Loreis, geboren in 1930, reeds 37 jaar was en dus geen aanspraak meer maken mocht op clementie wegens jeugdige onrijpheid. Desondanks heeft het verwerven van een persoonlijk en helder inzicht in de existentialistische filosofie en van een intieme vertrouwdheid met de Franse avant-gardeliteratuur te veel gevergd van zijn krachten. Hij stond er te dicht bij, moest te veel en te vlug lezen en miste bij dat alles de nodige achtergrond. Niet alleen zag hij niet het verband van het existentialisme met de eraan voorafgegane wijsbegeerte, zodat al wat Sartre heeft gezegd daar staat als voor de eerste maal in de wereldgeschiedenis uitgesproken; niet alleen kende hij niet grondig de zogenaamd traditionele Franse romankunst van vóór en tijdens de N.R., zodat
| |
| |
hij de N.R. zeer groot en de T.R. zeer klein ziet; hij had, wat erger is, ook geen klaar inzicht in het existentialisme zelf en hij meende oprecht dat de N.R. vanaf een zeker ogenblik geheel de Franse prozaliteratuur uitmaakte. Daar komt dan helaas nog bij dat hij veel te veel hooi op zijn vork nam, door ook de Engelse en Duitse, Frans- en Vlaams Belgische, Nederlandse, Portugese, Spaanse en Italiaanse N.R. te willen behandelen. Wanneer hij schrijft dat men niet alles kan lezen, heeft de goede verstaander deze bekentenis niet eens nodig, maar men mag ook niet gebáren alsof men alles las. Hier past het beroemde woord van Wittgenstein zo mogelijk nog meer dan in zijn oorspronkelijk tekstverband: ‘Over datgene waarover men niet spreken kan moet men zwijgen’.
Het allereerst wordt de lezer, die zich op het te dicht en met te veel compilatie bedrukt boek dapper en blij toelegt, in de hoop nu eens alles te vernemen over de N.R., teleurgesteld door de bevinding dat H.J. Loreis zijn bronnen niet kon assimileren en verwerken. In plaats van uit zorgvuldig verzamelde gegevens een eigen inzicht te distilleren, laat hij elkaar tegensprekende essayisten en pamflettisten om de beurt en vaak door elkaar aan het woord, soms zonder ze te noemen of te citeren, een andermaal met citaten die hem de moeite van het resumeren of omschrijven besparen. Dit alles heeft de schijn alsof hij in een prijzenswaardig streven naar objectiviteit, nu eens naar rechts en dan weer naar links overhelt en men mag hem niet verwijten dat hij zijn lezer in het ongewisse laat omtrent zijn standpunt, maar wel dat hij de zeer onbehaaglijke indruk wekt te verdrinken in zijn documentatie en zich onwillekeurig tegen te spreken. Het is natuurlijk boeiend de stem te horen van zowel de geïllumineerde propagandisten als de hartstochtelijke bestrijders van de N.R., maar de essayist die voorgeeft te zeggen waar het tenslotte op staat, moet het debat voldoende beheersen om werkelijk te kunnen optreden als moderator tussen rechtstreeks tegen elkaar in argumenterende partijen. Loreis staat onvoorwaardelijk op de bres voor de N.R., die naar zijn mening de hele literatuur en haar toekomst vertegenwoordigt en juist daardoor blijkt zijn vermeende objectiviteit een constructiefout uit onmacht te zijn. Hij heeft een werk aangevat dat zijn krachten evident te boven ging en al is het eerder eervol dan schandelijk te hoog te mikken, althans voor hemzelf, aan zijn werk blijft het kleven als een fout die niet kan worden vergeven.
| |
| |
Uit niets blijkt dat, volgens hem, elk genre of elke periode van romankunst zou moeten uitgaan van een filosofie, maar zeer duidelijk is het zijn voornaamste bedoeling aan te tonen dat de N.R. door het existentialisme verwekt, gewonnen en geboren werd en er zodanig mee verbonden blijft dat zijn lot er volledig van afhangt. Uit dit uitermate betwistbaar feit, dat hij vergeet te bewijzen, leidt hij iets af dat, zo mogelijk, nog meer betwistbaar is, namelijk dat de N.R. heeft afgedaan zodra het existentialisme heeft uitgediend, dus dat het kind moet sterven wanneer de moeder sterft. Bovendien moet na de dood van de N.R. volgens H.J. Loreis onmiddellijk een nieuwe N.R. worden geboren. Dit kind moet op zijn beurt een moeder hebben zoals zijn voorganger en daar voor deze functie noch een eenvoudig literair renouveau met een gewoon literair program kan in aanmerking komen, noch een sociale beweging, noch een religieus aggiornamento, moet er worden gewacht op een N.F., een nieuwe filosoof met een nieuwe filosofie.
Deze drie totaal onverdedigbare stellingen kan men intrinsiek, zuiver logiciserend weerleggen zonder enige moeite, maar dit is overbodig, daar ze vanzelf instorten tegenover het apert historisch feit dat de negentiendeeeuwse hoogbloei van de roman, die drie vierden vult van de geschiedenis van dit letterkundig genre, en dat de middeleeuwse ridderroman en de majestueuze klassieke Chinese roman, die wij veel te weinig kennen, met één woord de grootste romankunst tot nu toe bekend, niets te danken heeft aan welk wijsgerig stelsel ook, noch iets te lijden had onder zijn verval.
Het zonderling en elke redelijke grond ontberend idee dat een nieuwe roman slechts kan geboren worden uit de lendenen van een nieuwe filosofie, is misschien ontleend aan de bewegingen die tussen de twee wereldoorlogen de kwijnende toneelkunst trachtten te doen herleven door een katholiek renouveau, of een communistische dweepzucht. Daar toneelstukken pas ten volle tot hun recht komen in bomvolle zalen en de kerken toen nog volliepen, lag er schijnbaar logica in de hoop dat een wereldbeschouwelijke bezieling van de massa de schouwburg opnieuw zou vullen. Maar ook toen reeds stroomden in de sportpaleizen tienduizenden tezamen, die met elkaar niets méér gemeen hadden dan een weinig filosofische sportbezieling, waardoor zij op de koop toe werden verdeeld in twee of meer vijandige supporterskampen. We hadden dus beter kunnen weten en zouden in elk geval nu wijzer kunnen zijn. Elke literaire
| |
| |
generatie heeft natuurlijk zo iets als een program en haar werk is een cultuurspiegel min of meer bedampt, maar uit Kant en Leibnitz, Locke en Hume, werden geen romanciers geboren en toen deze grote wijsgeren werden opgevolgd door nieuwe, die trouwens doorgaans hun werk gewijzigd voortzetten, vielen nergens de produktie en de verkoop van een bepaald soort van roman stil. Tot heden toe heeft voor nieuwe romans of gedichten een willekeurige wijziging van de ars poëtica, al of niet ten gevolge van politieke of sociale veranderingen, volstaan en meer dan eens zelfs het optreden van één enkele begaafde persoonlijkheid.
De artistieke vormvernieuwingen van de laatste honderd jaar: de kunst-om-de-kunst-beweging, het symbolisme, impressionisme, expressionisme, dadaïsme, futurisme, surrealisme en wat dies meer zij, hebben zichzelf doorgezet zonder filosofie die naam waardig. Sedert Socrates hebben de grote wijsgeren geen literaire vormvernieuwing verwekt. Wel heeft andersom de letterkunde van filosofieën afgeleide geestesstromingen uitgebreid lot bredere volkslagen. De roman heeft de ideeën van Marx en Freud wijder bekend gemaakt, maar deze ideeën leverden noch de stof voor de roman, noch zijn artistieke vorm en, volgens de stelling die H.J. Loreis klakkeloos van Parijse scribenten overneemt, zou het existentialisme een geheel nieuwe vorm van roman hebben doen ontstaan. Wel zegt hij het eens in vraagvorm en hij noemt het ergens een hypothese dat én vorm én inhoud afhankelijk zijn van geestesstromingen en filosofieën, maar het staat agressief leerstellig in de titel van zijn boek: Nieuwe roman is nieuwe filosofie.
Nu is de wijsbegeerte, zij weze spiritualistisch, materialistisch, agnostisch, idealistisch of wat dan ook, de kern en de ziel van het literair werk. ‘Le roman est une filosofie en images’, zegt Camus terecht en volgens Robbe-Grillet himself is ‘le grand roman seulement celui dont la signification dépasse l'anecdote, la transcende vers une vérité humaine profonde, une morale ou une métaphysique’, doch precies dat feit, dat alle romans door een filosofie worden bezield, maakt onmogelijk dat die filosofie hun vorm bepaalt. Immers, de middeleeuwse schrijvers van ‘Marieken van Nimwegen’ en ‘Beatrijs’ en de twintigste-eeuwse auteurs van ‘L'annonce faite à Marie’ en ‘Sous le soleil de Satan’ beleden identiek dezelfde filosofie en het is niet hun eeuwenoud Westeuropees katholicisme, het zijn hun zuiver literaire opvattingen die de vorm van hun spelen en verhalen bepalen. Te allen tijde hebben spiritualistisch en materialis- | |
| |
tisch bezielde letterkundigen van dezelfde generatie, ondanks hun ideologisch verschil, gedichten, romans en toneelspelen van dezelfde vorm geschreven.
Joyce, Proust en Kafka zijn volgens Hector Jan Loreis de voornaamste voorlopers van de N.R. Joyce was een Ierse katholiek, oud-leerling van de Jezuïeten. Proust was een Parijse rationalist. Kafka was een rasbewuste, zij het nietgelovige, Jood. Laten zij elkaar langs de weg van de kritiek en scepsis vrij dicht zijn genaderd, het was toch niet door een zelfde filosofie, maar door verwante esthetische inzichten dat zij hun ‘nouveaux romans avant la lettre’ schreven. Als de schrijvers van de N.R. volgens Loreis op Joyce, Proust en Kafka steunen, is het dus niet op hun filosofie, maar op hun esthetiek. Een der voornaamste uit de bent, de Russin Nathalie Sarraute, beroept zich op Dostoievski, op Katherine Mansfield, Joyce Carry en Henri Green, die geen filosofen zijn en uiteenlopende filosofieën aankleefden.
Daardoor staat geheel de dubbele stelling van H.J. Loreis, geheel het opzet van zijn boek op losse schroeven, om niet te zeggen dat zij uit de lucht is gegrepen. De N.R. is geen nieuwe filosofie, maar een nieuwe esthetiek die, zoals wij nog zullen zien, veel ouderwetse onzin uitkraamt en indien de N.R. een filosofie is, dan zeker geen existentialistische. Het ernstigste verwijt immers dat het existentialisme treft is dat het zich aanpast aan gelovigen en atheïsten, hetgeen erop wijst dat het eerder een leefregel dan een wijsbegeerte is. Het laat zich, blijkens de romans van Sartre en Camus, ook goed gebruiken voor traditionalistische romans. Het is zeer de vraag of de N.R. van Robbe-Grillet heel erg existentialistisch is, wat hij zelf trouwens formeel ontkent, maar de zeer traditionele roman van Sartre is het zonder enige twijfel. De existentialist Sartre besloot uit zijn filosofie dat hij sociaal geëngageerd moest schrijven. De existentialist Camus maakte met zijn vriend Sartre ophefmakende ruzie, omdat, naar zijn mening, de consequente existentialist zich als auteur moet concentreren op de metafysische vrijheid. Wat wil men nog meer als bewijs dat het existentialisme geen esthetica oplegt en dat de esthetiek door de profeten van de N.R. opgelegd, met het existentialisme geen uitstaans heeft.
Deze esthetiek beroept zich op drie dogma's, die wij bij een latere gelegenheid zullen onderzoeken, namelijk, primo, dat elk woord voor elk mens iets anders betekent en dat de schrijver dus onmogelijk wat dan ook adequaat
| |
| |
kan meedelen; secundo, dat woorden geen gebeurtenissen kunnen weergeven; tertio, dat het verhaal geen fragment kan lichten uit de stortvloed van leven en tijd, zonder de werkelijkheid te verkleinen en te vervalsen.
Uit deze drie, tot gillende nonsens verdraaide halve waarheden, de kern van hun program, waarover Hector Jan Loreis met geen woord rept, besluiten de theoretici van de N.R. dat de romanschrijver niets kan ‘zeggen’, dus niets mag te zeggen hebben en dat is de enige rechtvaardiging van wat hun Franse opponenten vernietigend noemen hun ‘parlerie’.
Wat Hector Jan Loreis eerst en vóór alles doen moest om de titel van zijn boek waar te maken, was niet voorstander Jan en tegenstander Piet ordeloos door elkaar te laten lullen, ze slecht resumeren en te onpas citeren, maar klaar en duidelijk samenvatten wat het existentialisme ter zake poneert en wat de auteurs van de N.R. daarvan tot hun belijdenis maken. Geen zweem van een poging daartoe is in zijn boek te vinden. Wel een kinderlijke schoolijver om te bewijzen dat hij de allerlaatste Jan en Piet heeft gelezen en de gratis affirmatio dat de anti-held van de N.R. een vrucht van het existentialisme zijn zou. De evidente waarheid is dat de N.R., volgens de formalistische kenmerken die H.J. Loreis ervan opsomt aan de hand van De Wispelaere, Robbe-Grillet, Boris Vian en Bruce Morrissetti, op de desbetreffende bladzijden 5, 28 en 60, evengoed Aristotelisch, Platoniaans, Thomistisch of Kantiaans, Leibnitziaans, Hegeliaans of Scheleriaans kan worden genoemd, omdat hij dit evenmin is als existentialistisch. Het existentialisme leert dat de mens vrij is en dit slechts bewijzen kan door zijn bestaan te realiseren door daden. De enige esthetiek daaruit af te leiden is dat hij schrijven mag wàt en zoals hij wil, hetgeen Sartre en Camus dan ook ieder voor zichzelf hebben gedaan op zeer verschillende wijze. De anti-held van de N.R. is zo weinig existentialistisch, dat Camus zijn beste werk, ‘La peste’, precies heeft geschreven om te bewijzen dat ook de existentialist een held kan zijn. Een der hoofdwerken van de existentialistische romankunst is een heldenhulde.
De N.R. steunt dus uitsluitend op een literair program waarvan ik de drie lamentabele dogmata heb opgenoemd. Dat er niet méér achter zit blijkt uit de omschrijving ervan door Robbe-Grillet zelf, die, volgens H.J. Loreis, ‘zonder dat hij er zelf iets van wil weten, voor de leider wordt gehouden’, alhoewel hij zich daar met zijn lijvig boek ‘Pour un nouveau roman’ en talrijke conferenties niet weinig moeite
| |
| |
voor gaf. Niet alleen verwijst Robbe-Grillet naar geen filosofie, hij verwerpt zelfs alle filosofie. ‘De N.R.’, zegt hij letterlijk, ‘is geen theorie, wel een onderzoek. Hij wil alleen maar de constante evolutie van de roman voortzetten. Hij interesseert zich alleen voor de mens en zijn situatie in de wereld. Hij beoogt slechts een totale subjectiviteit. Hij richt zich tot alle mensen van goede wil. Hij verdedigt geen tot confectie-artikel gefatsoeneerde betekenis. Zijn schrijver houdt zich alleen maar bezig met literatuur’.
Deze bepaling past op ongeveer alle romans die ooit werden geschreven. Haar beschrijving van de N.R. gelijkt op een politiesignalement van een misdadiger die men kan herkennen aan het feit dat hij pacifist is, kleurenblind, gulzig, nieuwsgierig en jaloers. Het werk van Hugo, Balzac, Thackeray, Dickens, Tolstoi is ook geen theorie, maar een onderzoek. Het interesseert zich alleen voor de mens en zijn situatie in de wereld, zelfs veel hartstochtelijker dan de N.R. Het wil de constante evolutie van de roman voortzetten. Het schiep dat romangenre zelfs en vernieuwde dat van de zwakke voorgangers veel stouter dan de N.R. het hunne. Het is enkel en alleen door het niet te hebben gelezen en het niet in zijn tijdsverband te kunnen situeren, dat Loreis ze traditionelen noemen kan. In werkelijkheid waren deze traditionalisten, zo niet revolutionairen, dan op zijn minst progressieven, die het proletariaat en de burgerij van West-Europa en het Rusland van vóór de revolutie een sensationele gestalte gaven. Ook zij beoogden een totale subjectiviteit, waaraan zij door hun genie een grootsere allure gaven dan de nieuwe romanciers door hun gesofistikeerd talent. Ook zij richtten zich tot alle mensen van goede wil. Ook zij verdedigden geen tot confectie-artikel gefatsoeneerde betekenis. Ook zij hielden zich alleen maar bezig met literatuur.
De bepaling van Robbe-Grillet is er dus geen. Zij zegt niet waardoor de N.R. zich van al de andere onderscheidt en dat is de allereerste vereiste waaraan een bepaling moet voldoen. De tweede is dat zij haar object volledig moet beschrijven.
Wanneer Robbe-Grillet dan elders in ‘Pour un nouveau roman’ zegt dat ‘le grand roman est seulement celui dont la signification dépasse l'anecdote, la transcende vers une vérité humaine profonde, une morale ou une métaphysique’, dan belijdt hij een belangrijke waarheid, die echter zijn bepaling tegenspreekt en helemaal niet karakteristiek is voor de N.R. Maar vooral laat hij ons dan raden hoe met
| |
| |
die uitspraak de volgende uit hetzelfde boek moet rijmen: ‘Dès que le N.R. commencera à servir à quelque chose, que ce soit à l'analyse psychologique, au roman catholique ou au réalisme socialiste, ce sera le signal, pour les inventeurs, qu'un nouveau nouveau roman demande à voir le jour, dont on ne saurait pas encore à quoi il pourrait servir, sinon à la littérature’.
Daarmee is dat hoofdstuk af, die deur dicht. De N.R. is niet ontsproten uit een filosofie, hij belijdt geen filosofie en zodra hij iets zal meedelen dat op een filosofie gelijkt, zal er een nieuwe N.R. moeten uitgevonden worden ‘par les inventeurs’. Hij is gewoon een roman geschreven volgens een nieuwe techniek.
De Wispelaere somt vier kenmerken van die techniek op.
Het eerste is ‘het bewustzijnsmechanisme van uit objecten’. Hij bedoelt daarmee indrukken, gevoelens en gedachten die niet worden opgewekt door personen of gebeurtenissen, maar door voorwerpen.
Het tweede is afwijking van de strikt chronologische dagboekvolgorde. Daarmee bedoelt hij dat de schrijver niet meer de dagboekvolgorde in acht neemt waarin de gebeurtenissen verlopen, maar de dagboekvolgorde waarin hij ze memoreert. Een oeroud procédé.
Het derde is de sprekende personages noemen noch kenbaar maken.
Het vierde is de derdepersoonsvorm vervangen door de eerste, zodat het objectieve verhaal over derden een autobiografie wordt.
Nu niemand meer lacht wanneer een verfvermorser een doek van anderhalve meter in het vierkant exposeert, voorstellend een handgrote vlek van teer vermengd met sintels; nu niemand meer de schouders ophaalt voor een door de beeldhouwer eigenhandig gekneed, gevormd en gebakken éénpersoonspissijntje in zes gesigneerde exemplaren, blijf ook ik hier maar ernstig en merk droogjes op dat deze vier kenmerken courant voorkomen in de grote negentiendeeeuwse roman, stilaan in onbruik raakten in de twintigsteeeuwse, die een heldere directheid nastreefde en door de N.R. heropgenomen worden, zonder andere wenselijkheid of noodzaak dan de verandering.
Hector Jan Loreis haalt nog elf andere kenmerken aan, die werden genoteerd door Bruce Morrissetti en nog zuiverder technisch zijn, de meeste zelfs doodgewone trucjes.
Wat Morrissetti ‘l'objet troublant et mystérieux’ noemt is De Wispelaeres ‘bewustzijnsmechanisme van uit objec- | |
| |
ten’. Wat hij ‘le détachement du narrateur à l'égard de son récit’ noemt is het oeroude geheim van alle grote vertellers, jong en oud, de bekoring van sprookjes en legenden, die juist het verbazendste en ongelooflijkste koel en onverschillig meedelen alsof het vanzelf sprak. Zijn zogenoemde ‘oscillation autour du pivot abstrait’, is gewoon een linguïstische oefening, het geestig woordenspel waarmee Shakespeare en, na hem, de Cyrano de Bergerac van Rostand de toehoorders amuseerden.
De overige kenmerken volgens Morrissetti, ‘des séries de panoramiques et de travellings’, rechtstreeks ontleend aan de film, ‘les scènes fausses’, ‘l'effacement’, ‘les alternatives’, ‘les phrases sérielles’, ‘l'entassement’, ‘les dédoublements’ en ten slotte het geheimzinnige ‘itinéraire vers l'identité’, ik haal er geen voorbeelden van aan omdat de zaak het niet waard is. Het zijn niets anders dan indrukwekkende termen voor wijd en zijd bekende, door alle auteurs met maat en smaak gebruikte, zuiver vormelijke wendingen en fiorituren. En spreekt dat niet vanzelf? Wie metalen, plastieken, vloeistoffen of textielen mengt, kookt, smelt, bakt, afkoelt, verhit of smeedt, maakt een kans op het produceren van iets werkelijk nieuws, maar, van Mallarmé tot onze ineffabele Paul De Vree, hebben de taalprutsers ons toch bewezen dat de uitdrukkingsmogelijkheden van de taal in de volle zin van het woord oneindig zijn, maar dat men met haar zesentwintig letters slechts kinderachtige ontdekkingen kan doen, ‘zimprovisaties’, tenzij men er iets mee zegt. Haar bevreemdende effecten bereikt de N.R.-kunst met overbekende stijlmiddelen, willekeurig aangewend, gezocht en zuiver modieus. Nu is er voor een artistieke vernieuwing wel nooit een concrete reden even dwingend als die van een staking of een marktprijs. Dat een auteur of een generatie anders wil schrijven dan de vorigen volstaat. Zelden echter was iets literair zo overbodig en zo weinig nieuw als de N.R.
Zijn fameuze seriële zinnen in deze trant: ‘Het spel der gelijkenissen, der verwantschappen, der associaties’, zijn aloud en stilistisch verwerpelijk. Een der eerste regelen van zijn vak legt elk penvoerder op in eenmaal het enige juiste woord te kiezen en er niet al zijn synoniemen tegenaan te gooien in de hoop dat het goede er wel bij zal zijn.
Zijn zogezegd nieuwe ophopingszinnen, waarvan het volgende staal wordt getrokken: ‘Noch de regen, noch de wind, noch de storm, noch het stof’ overtuigen geen zinnig mens dat ze beter of mooier zijn dan: ‘regen noch wind,
| |
| |
storm noch stof’. Wie leest liever: ‘enige uren, enige dagen, enige minuten, enige weken’, dan ‘enige uren, dagen, minuten, weken’ en waarom moest de Franse roman mordicus en dringend worden opgesierd met on-Franse, door een streepje gescheiden verbindingen, afgekeken van de Germaanse talen: ‘tableau-café’, ‘tableau-foto’.
Dat alles zijn vormpjes, eigenaardigheidjes zo oud als de taal en het meest voorkomend in het slechtst verzorgde proza. Zij worden in de N.R. stelselmatig, te pas en te onpas herhaald, uitsluitend om te worden opgemerkt. Het zijn geen stijlmiddelen. Stijl is en zal blijven de uitdrukking van een persoonlijkheid. Aan die persoonlijkheid legt het onderwerp zelf zijn vorm op. In zijn stijl schreef Felix Timmermans ‘Pallieter’, ‘Juffrouw Symforosa’ en ‘Boerenpsalm’ met opmerkelijk vorm- en woordverschil. De nieuwigheidjes van de N.R. beantwoorden aan geen enkele organische wet of groei.
Last but not least bezondigt Hector Jan Loreis zich aan nog een grovere vertekening van het literatuurbeeld, die hij haast onmogelijk te goeder trouw kon begaan. Hij stelt het voor alsof de ganse romankunst zich met geestdrift in het experiment van de N.R. heeft geworpen en alsof er geen andere roman meer mogelijk is dan die welke uit de N.R. zal geboren worden zoals de vlinder uit de rups. Dat bewust bedrog begaat hij natuurlijk niet als een vuige falsaris, maar uit gebrek aan gevoel voor waarden en gebrek aan overzicht. Het begint reeds in de eerste kapittels, bij de verklaring van het ontstaan van de N.R. uit het werk van zijn voorlopers en voorgangers.
De voornaamste voorlopers zijn volgens hem Joyce, Proust en Kafka. Laten we dat aannemen, doch niet zonder te wijzen op het verschil tussen deze drie schrijvers en op het feit dat H.J. Loreis, zoals trouwens al de andere exegeten van de N.R., wijselijk vergeet enigszins nauwkeurig aan te geven wat eigenlijk van Joyce, Proust en Kafka in opzicht van stijl, structuur en inhoud naar de nieuwe romanciers is overgegaan. Dit was des te meer nodig daar ook meer ‘ouderwetse’ grote namen, zelfs Dostoievski en Conrad, bij de voorlopers worden genoemd, zodat men gaat vrezen dat al wie in litteris aan de N.R. voorafging, zijn voorloper was. Dostoievsky en Conrad in elk geval, om slechts hen te noemen, schreven majestueuze, traditionele, bijgevolg verfoeilijk rechtlijnige romans. Zij zouden Robbe-Grilletistische maniëristen verontwaardigd hebben gebanvloekt en elk voorloperschap kordaat afgewezen.
| |
| |
De illusterste voorgangers zouden zijn Michel Leiris, Julien Gracq, André Pieyre de Mandiargues, René de Obaldia, Boris Vian en Samuel Beckett, maar Jean Reverzy, Pierre Klossowski, Louis René des Forêts, Jean Cayrol, Georges Bataille, José Louis Borgès behoren er ook bij. Het is duidelijk, Hector Jan Loreis tracht zijn lezer in te prenten dat de ganse Europese schrijversschaar sedert het einde van de vorige eeuw is geëvolueerd naar de N.R. en geen andere toekomstmogelijkheid meer heeft dan een evolutie die van de N.R. uitgaat. Hij is daar zelf rotsvast van overtuigd.
Welnu, dat is kort en goed een schromelijke vervalsing van de werkelijkheid. Ik laat nog in het midden hoe belachelijk het onderscheid is tussen een voorloper, een voorganger en eindelijk een echte N.R. Zeker, een voorloper is een voorbode, een aankondiger en een voorganger is een aankondiger die bovendien het aangemelde vóórmodelleert. Theoretisch zijn de twee begrippen duidelijk afgescheiden. Wie zal echter van drie romans apodictisch verklaren dat de ene voorloopt, de twee voorgaat en de derde N.R. is, als tot nu toe nog niemand heeft duidelijk gemaakt waaraan men ze kan kennen en als elk auteur om de beurt een voorloper, een voorganger en een echte N.R. kan schrijven, waarna, of waartussendoor hij, die kinderachtige classificaties beu, nog een traditionele roman kan plegen. Ik glijd daar overheen en beperk mij tot een essentiële opmerking die in mijn ogen niet kan worden betwist.
Wanneer men uit de door Hector Jan Loreis opgestelde lijst van voorlopers en voorgangers de namen schrapt van overtuigde traditionalisten, die elk peterschap gloedvol zouden hebben afgewezen, ziet men, tegenover de bent die overblijft, een keur van driemaal meer auteurs staan, met driemaal meer talent en driemaal meer publikaties en dan betwijfelt men niet meer dat de N.R. slechts een wilde scheut is op een kloek gewas dat nog altijd ongestoord zijn vruchten levert. Dan beseft men hoe misleidend het boek van Loreis is. Op zijn conclusie dat de N.R. dood is en wij nu moeten wachten op een nieuwe filosofie en een nieuwe N.R., antwoordt men dan dat aan de dood van de N.R. niets verloren is en dat hij trouwens doodgeboren was, omdat hij geen roman is, namelijk een roman zonder verhaal, een fiets zonder wielen, een auto zonder motor, een kar zonder paard. De N.R. die geen verhaal is, geen weergave van de werkelijkheid, geen drager van ideeën, slechts literatuur, tracht de verhaalkunst uit de literatuur vervallen te verklaren om slechts zichzelf als kunst uit te roepen. Zij doet aldus iden- | |
| |
tiek wat de schilderkunst heeft gedaan toen zij abstract werd en de poëzie toen zij metrum, rijm, ritme en zin liet varen. Het eindpunt van deze evolutie is de lijst waarin het stilleven, dat vroeger werd geschilderd, in natura is vastgemaakt, in de poëzie de ‘zimprovisaties’ en in de romankunst het ‘verhaal’ van driehonderd en zoveel bladzijden, waarin geen enkele maal de letter e voorkomt. Nieuwe filosofen of filosofieën zullen die ‘kunsten’ niet uit de goot halen. Zij hebben alleen cynische kunsttrafikanten, idiote multimiljonairs nodig en een nieuwe intelligentsia die in het hoger onderwijs haar gezond verstand heeft verloren.
De benaming traditionele roman tegenover nieuwe roman heeft geen zin. Een tafel is niet traditioneel omdat zij poten heeft. Zij is dat door een bijkomstigheid, een stijl, een motief. Een tafel zonder poten is geen tafel. Een roman zonder verhaal is geen roman. Een roman kan traditioneel zijn door de wijze waarop hij verhaalt, zoals een auto traditioneel kan zijn door zijn model, maar niet door het feit dat hij rijdt. En wanneer Robbe-Grillet in ‘Pour un nouveau roman’ zelf schrijft dat de N.R. alleen maar de constante evolutie van het romangenre wil voortzetten, zegt hij dan niet uitdrukkelijk dat de N.R., precies zoals de verfoeide traditionele roman, op zijn beurt traditioneel wil zijn?
De voor de Robbe-Grilletisten verpletterende lijst van traditionele romanciers, die op volle kracht werkten, terwijl volgens Hector Jan Loreis geheel de Europese romanliteratuur afzwenkte naar de N.R., is te lang en de namen zijn te bekend om hier te worden afgedreund, maar het geeft een idee van de objectiviteit van H.J. Loreis, of liever van zijn draainis na het lezen van zijn 250 boeken, dat volgens hem Anatole France, André Gide, Julien Green, Romain Rolland, Charles Péguy, Jules Romain, André Malraux, André Maurois, Georges Bernanos, Colette, Henri Barbusse, Georges Duhamel, Maurice Martin du Gard, Ramuz, Hervé Bazin enzovoort, auteurs die nu nog altijd veel meer worden gelezen dan de nouveaux romanciers, niet hebben bestaan. Van Français Mauriac wordt langs de neus weg gezegd dat hij de vader is van Claude, zoniet had hij er ook niet in gemogen. Hector Jan Loreis, wist wel waarom. Had hij hem vernoemd, het zou al te duidelijk zijn geworden dat de N.R. een onderneming van scheeflopers is, die Frankrijks naoorlogs verlies aan macht en prestige niet wisten te keren met een creatief talent als dat der ouderen.
Nu deze kritiek scherper uitvalt dan ik aanvankelijk
| |
| |
wenste, daar ik meen dat de door Loreis geleverde arbeid erkenning verdient, ondanks zijn resultaat, zou ik op de tekst gedetailleerder willen ingaan om mij nader te verantwoorden.
Ik zou een enkel hoofdstuk kunnen onderwerpen aan de thans zo modieuze close reading om exact de vinger te leggen op incoherenties die geheel het werk ontsieren. Het tweede hoofdstuk bijvoorbeeld heet ‘De buitenstaander’. Dit is de titel van een opmerkelijk en ook opgemerkt boek van Colin Wilson en het is de naam die deze auteur voor het eerst heeft gegeven aan een bepaald type van modern intellectueel, dat hij nauwkeurig beschrijft en ontleedt. H.J. Loreis noemt de nouveaux romanciers buitenstaanders. Nu weet al wie onze taal verstaat vrij goed wat een buitenstaander niet is, geen dweper, geen zeloot. Hij weet minder goed wat een buitenstaander wél is, iemand die zich principieel afzijdig houdt, of met de zaak geen uitstaans heeft. Hij weet helemaal niet wat Colin Wilson met zijn portret van de moderne intellectueel bedoelt. H.J. Loreis zegt er hem geen woord over. Hij zegt evenmin hoe de zo van elkaar verschillende auteurs van de N.R. op de buitenstaander gelijken.
Ik zou een ander, gemakkelijker spotvermaak kunnen vinden in het heropzoeken van bij het lezen in de marge aangebrachte uitroep- en vraagtekens, naast passussen met solemneel voorkomen die weinig of niets betekenen. Ik wil helemaal niet boosaardig zijn, maar het boek staat vol van allerlei runetekens en vermits ik dit niet zo maar in het ijle mag verkondigen, vestig ik speciaal de aandacht op het laatste hoofdstuk, dat ons beweert uit te leggen wat Roland Barthes wil, wat structuralisme is en wat de nieuwe wijsgeer Michel Foucault leraart.
Maar waartoe dit vreugdeloos wiederswerk, op handen en knieën kruipend over de grond? Hoe beter ik het doen zou, des te afdoender zou ik bewijzen dat het boek niet zoveel aandacht verdient en hoe vernietigend dit ook klinkt, het is letterlijk wààr en het moet eens worden gezegd. Het raakt niet alleen Hector Jan Loreis, het raakt ook Robbe-Grillet, Sarraute, Barthes, Sollers, Lévi-Strauss, Foucault, geheel die generatie van Franse wonderdoktoors, die rond het ziekbed van de oude Marianne discussiëren in hoogdravend Latijn. Hun landgenoot Bertrand Poirot-Delpech wijst ze in zijn boek ‘Finie la Comédie’ allemaal de deur:
‘Le plus simple est encore d'écrire qu'on n'a rien à dire et de faire croire que la rumination de ce rien marque enfin
| |
| |
l'avènement de la vraie littérature. Bien que le truc ait beaucoup servi, éditeurs et critiques s'y laissent toujours prendre, tant ce manque d'inspiration et de talent les console secrètement du leur. Quant au public, on ne fait jamais appel en vain à son snobisme de l'obscur’.
Het was er mij niet om te doen de N.R., die door H.J. Loreis zelf dood wordt verklaard, met mijn kritiek nogmaals te doden. Ik besef zeer goed dat het steeds moeilijker wordt het peil te handhaven van een romankunst, die in anderhalve eeuw in zo grote verscheidenheid tot zo hoge volmaaktheid werd opgevoerd, een volmaaktheid die gevulgariseerd wordt door het toenemen van het aantal begaafde auteurs, als gevolg van de uitbreiding van het middelbaar en hoger onderwijs en door het toenemen van het aantal romanuitgaven, als gevolg van de stijgende welvaart. Ik ben er ook oprecht van overtuigd dat een verzwakkende herhaling van de traditie veel noodlottiger is dan een zwakke poging tot vernieuwing. Wanneer Roger Escarpit schrijft dat ‘la France n'a plus de littérature. Depuis Zola nous n'avons plus de grands écrivains. Nous avons eu des écrivains notables jusqu'à la deuxième guerre mondiale. Depuis 1940 ils ne se produisent plus. Mauriac et Malraux ont été les derniers’, dan juich ik het toe dat jongeren, die niet het nodige talent bezitten om de vlag met ere verder te dragen, zich verdienstelijk trachten te maken met de middelen waarover zij beschikken. Vele nieuwlichters hebben uitvoerig hun onmacht bewezen alvorens met succes de bourgeois te epateren en dat zij bijtijds zichzelf hebben gekend en de bourgeois die maar slimmer had moeten zijn, bij de neus genomen, dat, en al wat zij verder misdreven, kan hun geredelijk worden vergeven. Dat mag echter de kritiek niet doen zwijgen. Zij moet onomkoopbaar moedig blijven en waakzaam.
Daarom is het jammer dat een man van 35 jaar zich met zo weinig zin voor objectiviteit en zo weinig degelijkheid aan een studie waagt die hem zo veel te zwaar valt. Men zou hem graag de lof toezwaaien die hij met zijn toegewijde werklust werkelijk verdient en het daar bij laten, maar het zou een schuldig verzuim zijn, niet te waarschuwen voor zijn schromelijke overschatting van een modeverschijnsel, waarvan hij zelf zegt dat het heeft uitgediend, voor zijn onderschatting van een traditie, die stand houdt zonder verstarring, hetgeen een vluchtige vergelijking van Hugo en Balzac met Mauriac en Gide hem had kunnen leren, en ten slotte voor zijn ijdel vertrouwen in een hernieuwing
| |
| |
door een wijsbegeerte die, indien zij opdaagde, niemand zou kunnen leren nieuwe nieuwe romans te schrijven, laat staan traditionele.
Ik resumeer en besluit. Hector Jan Loreis schreef zijn boek om de lezer ervan te overtuigen dat de N.R. het gevolg is van een halve eeuw evolutie van gans de literatuur en van nu af de toekomst van de roman zal bepalen. Zijn aandachtige en ter zake kundige lezers komen onvermijdelijk tot het besluit dat de N.R. een extremisme is dat wegebt, zonder zich een bedding te hebben uitgehold en zonder de loop van de stroom der epiek te hebben beïnvloed of gewijzigd. Dank zij de stijging van welvaart en ontwikkelingspeil is dat extremisme even leefbaar als het picturale, plastische en poëtische geworden. Er groeit een publiek dat van de kunst niet meer vraagt dan van kaart- of damspel en aan deze futiliteiten de naam kunst profaneert. Niemand kan dat beletten, maar het minste dat wij mogen vragen is dat essayisten als Hector Jan Loreis er voor waarschuwen en onwrikbaar blijven verwijzen naar ‘le grand roman qui est seulement celui dont la signification dépasse l'anecdote, la transcende vers une vérité humaine profonde, une morale ou une métaphysique’.
G.W.
|
|