herhalen die ik reeds vroeger en vaker over Krijgelmans heb mogen neerschrijven.
Men kan geloven in het toeval, men kan geloven in de heilige voorzienigheid, of in de twee, of in geen van beide, zeker is het echter dat de initiale vragen altijd zonder antwoord blijven. Mijn ontmoeting met Krijgelmans, begonnen op een dag die niets van de toekomst liet vermoeden, op een plaats die, zoals met een tapkast doorgaans het geval is, niets van de toekomst liet vermoeden, deze ontmoeting droeg toch reeds van meetaf haar hele bestemming in zich. De bestemming van een tienjarig, bijna dagelijks geestelijk contact, ingezet op een moment dat voor ons beider literaire ontwikkeling van zo cruciaal belang is geweest. Vraag niet waarom, waarom precies die dag, dat uur, waarom niet vijf jaar vroeger, of tien jaar later. Vraag niet want er is geen antwoord. Er is alleen die onafgebroken opeenvolging van gemeenschappelijke ervaringen, met daarin fazen van geestdriftig literair zoeken en ondervragen, maar ook van twijfel, aarzeling, van tegenstand, van afwijzing en trots, van koppigheid. Er kunnen daarrond geen grote woorden geweven worden, maar niet helemaal zonder ontroering onderga ik vandaag opnieuw iets van de voorbije sensaties, van de verrassing bij het aanhoren van een pas ontstane bladzijde, rustig en toch een beetje bang voorgedragen, of van het verzet achteraf om zich niet door een te spitsvondige argumentatie te laten inpalmen, of van de onuitgesproken dank voor een aanwijzing, om de komma die er teveel was, het adjectief dat nodig diende vervangen of, ergo, om deze of gene visie die van aan de basis moest worden herzien. Nu, terugblikkend, heb ik de indruk dat dit alles samen haast een nog geweldiger ervaring is geweest dan het schrijven zelf. Ik weet het, deze kleine geheimen staan buiten de essentie van het artistiek presteren, ze hebben niets te maken met de wezenlijke waarde van de geschreven en gepubliceerde teksten. En toch. Laat mij toegeven dat het mij meer dan eens, wanneer een verhaal van Krijgelmans verscheen, op de een of andere
manier te moede was alsof ik zelf deze bladzijden méé had geschreven. Wat objectief natuurlijk een grove leugen is. Maar als aan zoveel schone leugens wil ik ook aan deze mijn vreugde hebben en behouden.
Ben ik sentimenteel geweest? Zo ja, schrijver van ‘Homunculi’ en van ‘Jericho’, dat ‘verhaal van ruïnes’, zo ja, Arklaureaat 1968, mijn excuses. Ik kan getuigen, dat het dan de enige sentimentele kaart is geweest die al die