Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 21(1968)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 255] [p. 255] [Vier gedichten] Gedicht voor een violiste (aan de Bulgaarse Stoïka Milanova) Jij weeft onomwonden een web van regenbogen Waaraan geen heispinner of koninginnenpage Geen beekjuffer of rood weeskind Ontsnappen kan. In jouw aanrakingen met de koude Zingt de dromenman zijn onuitsprekelijkheid Huilt de zeisman zijn verstomming Lacht onmenselijk ikweetnietwelke god Zonder medeklinkers korenbloemen tot in de oneindigheid. Wij kennen elkaar niet want Mijn taal is de barok van de vergeetput Terwijl jouw liefde over de wereldzeeën uitdeint En in de luchten wolkt. Ach, en dat je soms vertederd wordt Door het kuikentje van de fazant - tiktiktik En door het lieveheersbeestje tot in je vingertop Op gestolen ogenblikken. Het uur zal nooit slaan dat jij zwijgt Omdat je een eeuwige taal mag spreken Met Ravel en Sibelius en Beethoven Terwijl ik in de doolhof van een dialekt Tegen mezelf te praten loop. [pagina 256] [p. 256] Jij dartelt op het ritme van jouw duivelskunst Door de zevende hemel Jij laat mij in de zevende hel van Dante Met onvoorstelbare woorden doodgewoon En niet in staat om onuitsprekelijk te zijn. [pagina 257] [p. 257] Gedicht voor een vrouw die niet bestaat Diep in de zwerm ben jij de koningin, En van miljoenen aren ben jij het brood Dat niet bestaat, tenzij in het sprookje Dat ik alleen aan mezelf durf vertellen. Als de meikevers in lucifersdoosjes kriepen Snuif ik de roze en witte hagedoorn van je huid, Dan klim ik naar de zolder om in de laatste mispel De zachtheid van je lijf te proeven. Je dwaalt in het labyrint van elk boek En maakt me ziek van twijfel 's avonds Wanneer ik Gösta Berling lezen wil En Rebecca én Schuld en Boete. Je maakt me alleen gelukkig omdat je Niet bestaat, omdat je verloren loopt In de anderen, omdat je woorden madeliefjes zijn Tien jaar oud in dat schoolboek van Horatius. Als ik je ooit zien mocht aan de arm van een man (Het is onmogelijk, want je bestaat niet) Als ik je ooit mocht zien, wie weet: Let dan niet Op de dichter die al zijn woorden stuk gooit op straat. [pagina 258] [p. 258] Gedicht om voor te dragen bij mijn sterfbed Voel, dichter, hoe je zacht de waarheid wordt, Zie hoe vriendelijk alle mensen zijn Hoe gretig ze deze waarheid aanvaarden, Jij stuifmeeldrager van uitgestorven bloemen. Tast maar in het koude nest onder je schedel, Het winterkoninkje zingt in de elzestruiken En iedereen denkt: Ik wou dat het voorbij was, Dat hij de oude godvergeten vogel roofde. Hoor a.u.b. hoe de gouden haverbellen rinkelen Hoe de wachtende paarden van de apokalyps Stampen op de brink en in de zakken briesen, Luister naar je vuisten, naar je laatste woord. Proef de bange salpetertekst over je wangen Het beverige handschrift van de oudste wijsgeer, Ruik het groene protest van de schimmels En de brekende salomonszegels van je ogen. En besef wel: je leven is niet vergeefs geweest. Dit is geen leugen bij een sterfbed, o neen! Je hebt tenminste jezelf gelukkig gemaakt, dichter; Je kent de brandgangen van de sterren, je komt er wel. [pagina 259] [p. 259] Kulturele revolutie De dichters moeten dood Knapen met hondekarren halen hun werken op In de muurkranten schrijft de president Met Chinese inkt: Ik ben die ben. De dichters moeten dood De sergeant wankelt op zijn kunstbeen En morst drachenblut Op een oude editie van het laatste evangelie. De dichters moeten dood De president stopt de vingers in de oren Om de bevolkingseksplosie En de vloek van Confucius niet te horen. De dichters moeten dood Op de vier muren van hun vrijheid Mogen ze dityrambes schrijven Met bloedende vingeren: Zoiets leest niemand Geen kat. ROBIN HANNELORE Vorige Volgende