Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 19
(1966)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 704]
| |
dichter die heel wat meegemaakt heeft, op zo'n geval? Ge hebt uw vrouw meegebracht, zij lijkt wel meer aangedaan dan gij.
I. - Ik ben te ontroerd om het te laten blijken. Vooral in mijn ruig Frans kan ik moeilijk uitdrukken wat ik ondervind, nu ik hier vers aangeland sta uit een afgelegen dorp van mijn ver land. Van de kleine vissersgemeente, er wonen ook wat druivenkwekers, in Pannonië, tot de tribune van dit Henegouws Gouvernementsgebouw, het is een heel verschil.
J. - Pannonië...?
I. - Oude provincie in Transdanubië. Wij zijn oude Illyriërs en de Kelten kwamen daar ook voorbij.
J. - Gij rijt geboren in een stuk poesta, hoe heet het weer?
I. - Racegrespuszta.
J. - Uw ouders waren landbouwersknechten op het goed van een landjonker, op een latifundium. Zij waren nog laten.
I. - Lees mijn boek ‘Die van de Poesta’, ik meen niet dat het in het Nederlands is vertaald. Hongaars en Nederlands, - de anderen kennen ons onvoldoende.
J. - De miserie uit uw jonge tijd hebt ge wat men noemt ‘bezongen’. In 1936, ik vertaal uit het Frans, schreeft gij volgende verzen. In het Nederlands luiden ze ongeveer: Het is met deze koorts Vertel eens wat over uw leven.
I. - Op mijn zeventiende jaar was ik al revolutionair. Ik was beschaamd over mijn land en wilde ons fiere volk een kans helpen geven. Ik werd soldaat van de Hongaarse republiek gedurende onze Commune die 133 dagen heeft geduurd. Ik ben moeten vluchten en heb een onderkomen gezocht in Parijs.
| |
[pagina 705]
| |
J. - Waar nu uw dochter studeert.
I. - En verder studeren kan o.m. met het bedrag van mijn Belgische prijs.
J. - 50.000 F namens de Vlamingen, d.w.z. geschonken door de provincie West-Vlaanderen...
I. - En 50.000 F namens de Walen, geschonken door de provincie Henegouwen. Ik vergeet dit symbool niet, wees gerust.
J. - Wat hebt ge in Parijs uitgemeten?
I. - Getracht te leven. Geen werk was me te vuil of te zwaar. De universiteit aflopen, verbroederen met de dadaïsten en de surrealisten, Frans leren, Franse verzen in het Hongaars vertalen en gedichten die ik zelf in het Frans durfde schrijven publiceren in de avant-gardetijdschriften. Vriendschap met Tzara, Cocteau, Crevel, Aragon, Eluard. Daarnaast een beetje pionier spelen in de uiterst linkse bewegingen die vandaag in de letterkunde overwonnen standpunten zijn.
J. - Overwonnen, ik hoor liever gewonnen.
I. - Dan ben ik teruggekeerd, gerijpt, zonder verliteratureluurd te zijn. Vergeten we nooit de aarde en haar mensen. We moeten beide trachten te...
J. - ...herscheppen. Gij houdt van het woord scheppen, ik weet het. Daar zullen we straks wel iets over vernemen, hoop ik.
I. - Terug in Hongarije heb ik het bestaande tijdschrift ‘Nyugat’ (‘Het Westen’), dat in 1908 was gesticht door Endre Ady, die ook in Parijs had vertoefd en overtuigd was dat Hongarije alleen maar leven kon als democratie en onafhankelijke staat, overgenomen. Het feodale moest bevochten worden. Op de adel konden we niet rekenen, op de aan de adel verknochte burgerij evenmin. Bleef alleen het proletariaat over. Dit was de grondslag maar we waren met velen, vol rancunes in de opvatting. Ik wilde de traditie van de volkspoëzie niet verbreken en vond voor het individu dat ik was daarin de ware teeltaarde. De grond inspireert maar onze persoonlijkheid wordt het geïnspireerde.
J. - Lees eens Guido Gezelle, hij werd zopas vertaald in het Frans. Men heeft ongelijk hem een natuurdichter te noemen. Alles is natuur. Iemand die namens de aarde schrijft, ik bedoel uit haar zichtbaarheden, is niet meer romanticus dan wie nooit een boom vermeldt. Het komt | |
[pagina 706]
| |
erop aan de densiteit van de natuur te behouden in wat men schrijft. Dit is onze ‘oorspronkelijkheid’. Bij onze persoonlijkheid komen dan andere dingen te pas, verantwoordelijkheidsbesef, solidariteit, opstand tegen alles wat de densiteit van het beleven in de weg staat. In uw land is men gelukkig geweest dichters te vinden die in hun persoonlijkheid het sociale en het nationale betrokken. Niet elk land heeft dezelfde spanningen, niet elke persoonlijkheid dezelfde reacties. Houdt gij van woorden als ‘boodschap’? Gij glimlacht jong en wijs, Illyes.
I. - Ik breng goed ‘nieuws’. Kijk, eertijds noemden de geschiedenismannen uw land het slagveld van Europa. Laten we er ons vandaag over verheugen dat België i.p.v. een terrein vol troepenbewegingen meer en meer een kamp wordt van literaire beweging. Uw dichters geraken stilaan meer bekend dan uw generalen. Uw gastvrijheid wordt ‘grenzeloos’.
Ik kom van ver en zeg u: ook mijn vaderland is lang een slagveld geweest. Maar de dichters, de poëzie, het lied hebben er altijd een buitengewoon merkwaardige rol gespeeld. Ik zou het de juryleden niet kwalijk nemen als ze meer daaraan hadden gedacht dan aan mijn eigen werk.
J. - Ik kan u geruststellen. We zaten met een dozijn mensen in de jury, ieder uit een ander land. Een paar maanden voor de bekroning moesten wij elk enkele kandidaten opgeven. U had ik niet voorgesteld maar ik heb wel voor u gestemd. Hongaars-Nederlands, twee niet verspreide talen, we zegden het. Opdat ten minste een aantal dichters uit het buitenland, - de juryleden dus - zouden weten dat er ook een Nederlandse poëzie bestaat, heb ik drie dichters uit dit taalgebied voorgedragen als kandidaat: de Nederlander Adriaan Roland Holst, de Afrikaner N.P. van Wijk Louw en de Vlaming Marnix Gijsen, mede omdat ik weet dat hij als diplomaat het best is gekend in den vreemde. Geen van de drie heeft het verder gebracht dan een tweede stemronde, hoewel Victor E. van Vriesland en ik zelf ons best hebben gedaan om te zeggen wie ze waren. Niemand heeft ze in vertaling gelezen. Ofwel omdat deze vertaling niet bestaat of omdat ze niet bij een vermaard uitgever terechtkwam.
Na uw bekroning te Knokke werd ik uit Londen aan de telefoon geroepen voor een interview over u en mij werd de vraag gesteld of ge uw bekroning te danken hadt aan het feit dat het Westen officieel zijn armen wilde openen voor het Oosten. Ik heb geantwoord dat uw persoonlijke ver- | |
[pagina 707]
| |
diensten de doorslag hebben gegeven maar dat het voor ons een zeer gelukkige gelegenheid was om te tonen dat grenzen gemaakt zijn uit papier en pijn. In de ‘Times’, een paar weken later, werd deze uitspraak van mij niet in twijfel getrokken maar de bewering werd geopperd dat wij bij gelijke waarde (wat is dat?) dit keer toch de voorkeur aan een oostelijk dichter (en wat is dat?) hadden gegeven.
I. - Er bestaan veel gemeenschappelijke trekken tussen uw poëzie en de onze.
J. - Gij kent vanzelfsprekend beter de Franstalige dichters uit België dan die welke in het Nederlands schrijven. En gij weet ook dat o.m. Verhaeren en Maeterlinck Vlamingen zijn. Wij hebben zoveel te zeggen, wij Vlamingen, dat wij twee talen nodig hebben om ons uit te drukken. Dank u voor uw glimlach.
I. - Maar ik ken ook de bloemlezing die vorig jaar te Boedapest verscheen bij Móra Ferenc Könyvkiadó in de vertaling van Bernáth István, de ‘Németalföldi Költök Anthólogiája’ (‘Bloemlezing van dichters uit de Dietse Laagvlakten’). Wij spreken een familietaal.
Nu ik sedert enkele dagen ver van mijn land ben en ik bladen en tijdschriften in andere talen lees, word ik getroffen dat in artikels over mijn geboorteland vroeg of laat het woord ‘tragisch’ voorkomt: ‘Tragisch Hongarije’, ‘De Hongaarse tragedie’, ‘De tragedie van het Hongaarse volk’. Ik zeg het straks ook in het publiek: het is niet in België dat ik u moet onthullen dat geen enkele natie tegen tragedies is gevrijwaard. De geschiedenis is een tragedie op zich zelf. Hongarije blijkt er wat te veel te hebben ondergaan. Daarom mag het nu en dan wel een troostprijs ontvangen. Mijn erkentelijkheid voor deze bekroning is die van mijn natie.
J. - Laten we geen verwarring stichten rond het woord tragedie.
I. - In poëzie heeft het woord tragisch een andere dan de algemene betekenis. Tragedie betekent in de dichtkunst niet catastrofe. Ze is er bijna het tegendeel van zou ik zeggen, de negatie. Een verplichting eerder om voor het goede te vechten, tot in de dood en zelfs nog verder, dat is tragedie volgens dichterscode. De niet-aanvaarding van wat onvermijdelijk is.
De letterkunde, waarvan ik slechts een vertegenwoordiger ben, zoals een blad van een boom, opgelicht door een gunstige wind, is sedert haar bronnen doordrenkt met de kennis | |
[pagina 708]
| |
van deze sombere werkelijkheid. Het kenmerk trouwens van de moderne poëzie waar ook ter wereld. Een van de oorzaken waarom moderne dichters voor pessimisten doorgaan en moeilijk om te begrijpen. Het is echter de dood die moeilijk is om in door te dringen en niet de hedendaagse poëzie die deze dood trouw en eerlijk poogt uit te drukken.
J. - Wij zijn altijd begaan geweest met de dood, wat niet wil zeggen dat we hem hebben begrepen. De Vlamingen in hun poëzie hebben de dood uitgedaagd, vermenselijkt dus, een illusie naast zoveel andere. Hij is een bezwerend onderwerp, een abstracte maatstaf of een tot berusting nopende vreemde gezel.
I. - De bijzondere toon van de Hongaarse poëzie is die van het ervaren van het doodsgevaar, van het tot de dood veroordeeld zijn. Niet de ideatie van de dood à la Schopenhauer maar de gruw van de moderne universele dood. Een dood die door de verschrikkelijke visies van Kafka en de monsterachtige genocide misdaden door heel het mensdom wordt gevreesd, mensdom dat steeds meer en meer achteruitwijkt en een uitweg zoekt met zijn hielen.
J. - In de middeleeuwen hebben wij allen aan doodsgedachten geleden en met Baudelaire is een nieuw pessimisme begonnen, waarvan het existentialisme een laatste schakel is, tenzij het onder het mom van een georganiseerde onverschilligheid, er een grondige reactie tegen is.
I. - Poëzie is nooit pessimistisch, zoals ik zei. De situatie en de plaats waar ze wordt geboren, waarvan zij het merk draagt, die kunnen duister zijn. Zo kan de dichter zich zelf als een sombere bewonen. Maar zodra de poëzie ontvlamt en het bewustzijn binnendringt, volgens dezelfde eeuwige wetten die de ontploffing regelen van een bliksem bij nacht, is zij niet somber. Zij ageert tegen het duister door troost en betovering, zoals de meest schitterende diamant van Hegels voorbeelden uit de dialectiek. In kunstzaken is alleen het slechte, vooral de leugen, neerdrukkend, ontgoochelend, dit buiten de inhoud om. De waarheid, zij alleen met al haar middelen, de poëzie inbegrepen, jaagt de nevelen weg, licht het donker op, verdrijft de treurnis.
J. - Welke waarborg bezorgen wij ons zelf om niet te liegen? En wat is liegen in kunst? Men kan liegen om bestwil, niet weten dat men liegt.
I. - De verantwoordelijkheid van de moderne dichters is inderdaad noch gering noch groot. Zij zijn het die aan | |
[pagina 709]
| |
hun nationale literatuur een gouddekking hebben willen bezorgen. Uit liefde voor hun taal, hun moedertaal met haar eenzame harmonieën, hebben zij het mooie gemeenschappelijk Latijnse koor van de middeleeuwse klerk verbroken. Hun excuus: het ongeduld van hun goede wil; zij wilden zonder te willen wachten een volkskoor stichten.
Het gevolg hiervan, een scheiding, was monsterachtig. Nochtans hadden de dichters de beste bedoelingen. Dichters over het algemeen willen trouwens niets dan goed doen. Hun werk verplicht er hen toe. Goed en schoon zijn nauw met elkaar verbonden. Niet alleen in de opvatting van geliefden maar ook volgens die van Plato.
J. - Wat ge daar verklaard hebt over de eenheid van het Latijns koor laat me niet los.
I. - De dichters hebben de wereld uit elkaar gescheurd in moedertalen. Maar nadien zijn ze opnieuw beginnen een gemeenschappelijke taal spreken, totaal onafhankelijk van hun dialect.
J. - Van hun volkstaal, als ik het goed begrijp. Verwarren wij hier niet taal en stijl? De stijl zijnde de tol die een ‘letterkundig’ dichter betaalt door meer te willen zeggen, misschien is het alleen maar een anders zeggen, dan zijn moeder het met eenvoudige woorden vertellen kan. Ik kan mezelf de vraag ook anders stellen: is het nodig dat een dichter meer zegt met allerlei stijlmiddelen? Ik wil gerust aannemen dat een vernuftig dichter niets méér weet inzake dichtmogelijkheden dan een volkszanger. De eerste doet het met meer omwegen. Ik heb dikwijls gedacht dat wij de omwegen om vandaag poëzie voort te brengen verwarren met de poëzie zelf. In omwegen kan natuurlijk ook poëzie steken. Vele moderne dichters, vooral jongeren, schuwen de eenvoud, de directheid als de pest. Ik denk dat ze bang zijn voor het eenvoudige. In elk geval constateer ik dat iemand zoals Gezelle, zelfs vertaald, in elk land als een voortreffelijk dichter wordt beschouwd, zelfs bij de jonge, vooruitstrevende dichters uit die landen. We moeten echter rekening houden met de verschuivingen sedert de volkspoëzie in de richting van het intellectualistische, het schizofrene, het louter associatieve. Als iedereen modern dicht, dan moeten wij eenvoudig vaststellen dat dit soort van dichten het normale werd.
I. - Talrijke internationale ontmoetingen brengen op dit ogenblik de volkeren weer bij elkaar tot een nieuwe eenheid. Om hen opnieuw een voor allen begrijpelijke taal | |
[pagina 710]
| |
te bezorgen. Hete koortsen van segregatie en splitsing hebben het hart van Europa aangetast. Kijk maar naar de witgloeiende hitte van Europa's uitersten.
Ik kom van zo'n uiterste, als zoon van een ver tragisch land, maar zeer broederlijk gezind, om uw land te danken dat het te Knokke iets georganiseerd heeft dat internationaal is, waar dichters uit alle continenten bij elkaar komen zonder aardrijkskundige of ideologische grenzen. Knokke is een soort van hoofdstad voor veel volkeren geworden. Ik ben overtuigd van het volgende: als de volkeren die onze tijdgenoten zijn de dichters zouden begrijpen, dan zouden zij ook elkaar begrijpen.
J. - Als de dichters meer aan de gemeenschap zullen denken, dan zal die gemeenschap zich ook meer voor de dichter interesseren. Ik beweer niet dat de dichter voor de gemeenschap moet schrijven, maar uit de gemeenschap. Hij moet dit zelfs niet bewust doen, hij moet alleen, zoals ge hebt gezegd, niet liegen uit onmacht. Op tien jongens die in de literatuur verdoold zijn (het analfabetisme van vroeger tracht een achterstand in te lopen maar vergist zich in zijn renners) zijn er negen die de zin van het dichterschap niet begrijpen. Het is te gemakkelijk geworden om te schrijven en uit te geven. Dichten is een klep geworden om zijn humeur te luchten, dichten begint pas als men dat humeur overwonnen heeft.
I. - Ik herhaal het: het bestaan is moeilijk geworden, de poëzie, als er poëzie is, niet. Historie en lot zijn op weg, ik geloof het althans, naar een volmaking. In zeker opzicht leven wij nog ten tijde van de diligence. Lees eens de zinnen van diplomaten en politiekers. Ze gebruiken dikke touwen daar waar ze kantwerk zouden moeten maken. Ze bewerken ivoor met een bijl, zien geen onderscheid tussen de tang van een chirurg en die van een smid. De dichters arbeiden intussen verder opdat de verstandhouding al haar tinten, al haar kracht zou herwinnen.
J. - Dan heeft deze bekroning u toch dieper geschokt dan het publiek zou vermoeden?
I. - De bekroning liet me toe mij te bezinnen als Hongaar over een dubbel doel: door de volmaking van mijn dichten binnen mijn moedertaal, liefde winnen voor een gemeenschappelijke poëzie, ten dienste van een zuivere, toekomstige eenheid. Deze onderscheiding moedigt mij aan om te pogen dichter te blijven tot mijn dood en, als het mogelijk is, nog enkele tijd nadien. In oktober verwacht ik | |
[pagina 711]
| |
u en andere vrienden te Boedapest voor onze eerste biënnale en in het huis dat ge kent langs het Balatonmeer voor een dronk Hongaarse wijn. Van op mijn heuvel krijgen we misschien nog een serener uitzicht op de poëzie en haar dichters.
J. - En ik breng u de eerste proeven mee van een Hongaarse bloemlezing in het Nederlands. Vertalen is nu eenmaal ook een noodzakelijk soort van dichten.
K.J. |
|