Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 19
(1966)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 514]
| |
teit, wordt priester gewijd in 1892 en specialiseert zich in het Hoger Instituut van Florence in oosterse talen en Assyro-Babylonische cultuur. In 1895 publiceert hij een unaniem geprezen nieuwe vertaling van de Psalmen uit het Hebreeuws, in 1901 wordt hij hoogleraar in Hebreeuwse taal en letterkunde te Florence, sticht ‘Studi religiosi’, ‘kritisch en historisch tijdschrift ter bevordering der godsdienstige cultuur in Italië’ en wordt in 1909 hoogleraar te Pisa.
Tussen 1901 en 1909 heeft zich het dramatisch deel van zijn tragedie afgespeeld.
In 1901 namelijk zetten de Jezuïeten in hun tijdschrift ‘Civiltà Cattolica’ de aanval tegen hem in omdat hij ‘te veel aandacht besteedt aan werken van protestanten, rationalisten en katholieke bewonderaars van beiden’. Hij blijft verdacht en in 1903 kiest hij, in een polemiek tussen de protestantse bijbelkundige Harnack en Loisy, partij voor deze laatste enkele maanden voordat diens ‘L'Evangile et l'Eglise’ door Rome wordt veroordeeld.
In 1905 beurt zijn vriend Pius X hem op, ontvangt hem in private audiëntie, zegent zijn tijdschrift, zijn medewerkers en zijn abonnees, maar in 1906 worden ‘De heilige’ van Fogazzaro en de filosofische werken van pater Laberthonnière op de Index geplaatst. Aarzelend tussen zijn genegenheid en zijn wetenschappelijk inzicht, neemt Minocchi een houding aan die hem zowel door de traditionalisten als door de progressisten wordt verweten. In 1908 echter, impliciet veroordeeld door de Encycliek Pacendi, houdt hij te Rome een ophefmakende rede over ‘Het aards paradijs en het dogma van de erfzonde’.
Gesommeerd zijn stelling te herroepen dat ‘de jongste bevindingen der geologie, antropologie en geschiedenis niet meer toelaten historische waarde toe te kennen aan Genesis II en III’, weigert hij, wordt gesuspendeerd a divinis, legt zijn priesterkleren af, trouwt in 1911 en wordt vader van een dochter en een zoon.
In 1914 verschijnt zijn belangrijkste werk over het ontstaan van het christendom, ‘Il Panteon’, maar in 1915 wordt niet hij, maar zijn lotgenoot Buonaiuti met de leerstoel in geschiedenis van het christendom te Rome belast en in 1922 wordt zijn professoraat te Pisa gereduceerd tot een slecht betaalde cursus in de geschiedenis der godsdiensten.
| |
[pagina 515]
| |
In 1937 geeft hij dit onderwijs op en wordt, vervallen tot armoede, in het Instituut voor middeleeuwse en moderne kunst van Toscane belast met het schrijven van een studie over het christendom in Ethiopië, dat zo pas door Italië werd veroverd. Een jaar later bereikt hij de leeftijdsgrens en moet aftreden.
Oud en moe geeft hij de wens te kennen zich met de intussen tegenover zijn wetenschap geëvolueerde kerk te verzoenen. Kardinaal Mercati dicteert hem de condities van de Curie daartoe. In een zeer waardig schrijven van 9 januari 1939 antwoordt Minocchi dat hij niet kan terugkeren in de priesterschap waarin hij tegen zijn zin werd opgenomen, dat hij geen huwelijkstrouw kan opgeven die hij gezworen heeft op het Evangelie en dat hij geen stellingen kan bijtreden die vals zijn en opportunistisch.
In 1940 sneuvelt zijn zoon in Afrika en op 13 augustus 1943, 73 jaar, overlijdt hij zelf, na vrouw en dochter te hebben verboden vóór of na zijn dood een priester bij hem te roepen en te hebben verklaard: ‘Ik wil sterven gelijk Galilei’.
In 1966 publiceert Attilio Agnoletto een levensbeschrijving van deze voorloper, die met Ernesto Buonaiuti de Loisy en Renan van Italië was en wiens stellingen thans voor het grootste gedeelte in katholieke instituten ad hoc worden onderwezen.
G.W. |
|