de Vlamingen van nature begaafder dan de Nederlanders, ‘maar het komt er bij hen toch allemaal zo stuntelig uit’ en het verdroot, het ergerde hen, dat de Nederlanders zich deswege zo geheel ten onrechte superieur voelen. Ik heb sindsdien deze mening aan die van andere Nederlanders getoetst, met wie ik dat rustig kon bespreken en de meesten waren het ermee eens, op dit verschil na dat die Nederlanders, die ons land goed kennen, maar er niet hebben gewoond, erop wezen dat de Vlamingen geleidelijk en goed merkbaar beter schrijven en spreken.
Ik ben er altijd vast van overtuigd geweest dat Groot-Nederland eenmaal tot stand komt, wanneer weet ik niet en dat dit onvermijdelijk is. Na mijn zeer beperkte enquête ben ik van mening dat de allereerst nodige en belangrijkste bijdrage tot die weder-éénwording de Vlaamse actie voor het A.B.N. is. Het spreekt vanzelf dat deze werking ten onzent ook nodig is zonder een groot-Nederlands doel en ik zal zeker de allerlaatste zijn om een verhollandsing toe te juichen die op een verarming van onze taal zou neerkomen. Ook Vlaanderen moet taalvormend blijven, Vlaanderen mag geen ootmoedige navolger worden, de taalverschillen van Zuid en Noord beletten grote landen als Frankrijk niet één te zijn en zich één te voelen.
Dat alles doet echter niets af aan het onloochenbaar feit dat de werking voor A.B.N. waarvan onze vriend Prof. Willem Pee de leiding heeft genomen en waarin zovele anderen zich verdienstelijk maken in pers en B.R.T. moet toegejuicht worden en gesteund als zijnde van allereerst en zeer wijd belang.
G.W.