Graham Greene na twee bladzijden zou doen wegwerpen. Het is echter wel mogelijk elementaire begrippen omtrent de waarschijnlijkheid wat preciezer te formuleren dan ze in menig hoofd zitten dat literaire beschouwingen houdt. Twee aanleidingen daartoe deden zich bijna tegelijkertijd aan ons voor.
‘Alter Ego’. De schrijver van deze Vlaamse roman behandelt het senescentieprobleem van een man, die zich bewust wordt van zijn grenzen en tekorten en zich daartegen verweert, of er zich voor excuseert, door zich over te geven aan de zeer algemeen-menselijke droom van wat zijn leven had kunnen worden, indien hij in een ander beroep, met een andere vrouw, in een ander midden had geleefd. Om in vertellerstrant aan te tonen wat deze droom waard is, laat hij zijn held in zijn geprefereerd midden zich zelf ontmoeten in de persoon van een naamgenoot die, met diezelfde vrouw getrouwd, dat beroep met groot succes uitoefent en dus het enige geluk heeft bereikt dat onze dromer gelukkig had kunnen maken. Zo kan hij zijn ‘held’ laten inzien, primo dat hij met deze naamgenoot niet uit zijn eenzaamheid kan treden, doordat ook deze, ondanks alle gelijkenis, een ander mens en als zodanig ook ondoordringbaar is, secundo dat, indien hij identiek dezelfde was, zijn geluk evenveel of meer te wensen zou overlaten als thans.
Daar de schrijver persoonlijk in zijn milieu naamgenoten had ontmoet die elkaars bestaan niet vermoedden en dus zonder heksentoeren van het toeval de vrouw hadden kunnen nemen waarnaar de andere had gelonkt en het schildersberoep kiezen dat in België door drieduizend personen wordt uitgeoefend, meende hij, na lang aarzelen, toch op de meegaandheid van zijn lezers te mogen rekenen en het is de reden van zijn beslissing die wij ter overweging geven.
Zolang de overeenkomst niet in alle delen klopte, bleef zijn verhaal geloofwaardig maar zijn strekking betwistbaar. Het tekort aan levensbehagen van de naamgenoot kon dan geweten worden aan het feit dat hij niet de goede vrouw, of het goede beroep koos, of elders woonde. Van zodra echter alles klopte, werd het verhaal onwaarschijnlijk, maar zijn overtuigingskracht sterker. De schrijver ging zich inbeelden dat zijn overtreding van de waarschijnlijkheid artistiek verdienstelijk was en hem zou vergeven worden omdat zijn vertelling ten slotte niet onmogelijk was.
Wij denken er niet aan hem vrij te pleiten van een schuld die hij telkens weer op zich zou nemen en die neerkomt