charmant causeur. Zijn komedies en verhalen bevatten niet minder wijsheid dan menig geleerd betoog. Zijn stijl was heel en al natuurlijkheid, eigenschap die men in de schriften van tijdgenoten als Courteline, Renard en Léautaud terugvindt: onopgesmukt proza, met een diep menselijke ondertoon die de ironie doorbreekt. Aan iedere vorm van pedanterie had onze Tristan een hekel. Hij behoorde verder tot het ras der boulevardiers: nonchalante, belezen pretmakers en puntige journalisten.
Eigenlijk heette hij Paul Weil. Tijdens de laatste wereldoorlog werd hij als jood gearresteerd. Hij studeerde in de rechten. In de literatuur debuteerde hij als redacteur van een sportblad.
Toen men hem eens deed opmerken dat hij te kwistig met geld omsprong, foeterde hij:
- Neen, ik heb al genoeg zorgen, zonder er bovendien de ontberingen aan toe te voegen.
Tot zijn vrienden zei hij:
- Kom me 's morgens opzoeken, dan werk ik. Ik heb graag dat men me stoort.
Men deelde hem het overlijden van een rijk industrieel mee.
- Zijn fortuin wordt op zes miljoen geschat, mopperde een uit het gezelschap. Men zou zoveel geld niet mogen nalaten.
- Hij zou niet beter hebben gevraagd, dan het niet na te laten, meende Tristan.
Zijn zoon berispte hem zachtjes.
- Pa, je zou niet zoveel sigaretten moeten roken.
- Ik weet het, beste jongen, maar sigaren zijn zo duur.
Hij publiceerde een honderdtal werken, van diverse aard.
- Wat is een luiaard? vroeg hij zich af. Iemand die niet doet alsof hij werkt?
Een vriend verzocht om een paar entreebiljetten voor de schouwburg, waar zijn stuk ‘Les Phares Soubingou’ zonder succes werd opgevoerd.
- Onmogelijk, antwoordde Bernard. De directeur geeft alleen volle rijen.