de ‘familiae’ die tezamen een ‘gens’ vormden. Als in het Nederlands familie niet meer ‘familia’ betekent en als wij geen eigen woord hebben voor ‘gens’, komt dat gewoon doordat wij een ander stelsel van landeigendom kennen. Zo kan men in Centraalafrikaanse talen niet veel vertellen over sneeuw- en andere wintersport, zo is de Franse term Province voor al wat niet Parijs is, precies zoals de Duitse term Land haast onvertaalbaar.
Bij deze geografische en klimatologische onoverdrachtelijkheden moet men dan nog de historisch-culturele voegen. Alhoewel het licht en het menselijk oog overal ter wereld en bij alle rassen dezelfde zijn, verschillen de namen der kleuren van taal tot taal enorm al naar herkomst en gelijkenis der kleuren verschillen. De kleurennamen der oude Latijnen verwijzen naar honig, ivoor, klimop, druiven, asse, erwten en roest, de Fransen vereenzelvigen ze met bordeaux, tabac, brique, havane, enz.
Natuurlijk valt uit dit alles te besluiten dat elke taal een hinderpaal is tot internationaal begrip, maar uit het intiem verband van elke taal met het leven en de persoonlijkheid van het volk dat ze spreekt, maakt men ook op dat de Vlamingen voor heel wat meer strijden dan voor het dom en onredelijk behoud van een Nederlandse woordenlijst tegenover een Franse die rijker, mooier en wijder verspreid is.
Het nut van een internationale omgangstaal waarmee de mens, die weldra over alle mogelijke middelen en gelegenheden zal beschikken om geheel de aarde te bereizen, of met handels- en vriendschapsrelaties te bestrijken, in de letterlijke zin overal zal kunnen komen, moet niet meer worden bewezen. Voor die wereldtaal kleine talen echter te laten sterven, zou een culturele verarming betekenen met thans nog niet te berekenen gevolgen en als elke taal een rijkdom bevat, dan is het aanleren van een taal altijd een verrijking met heel wat meer, zelfs heel wat anders dan woorden voor dingen die men reeds noemen kon. Niemand minder dan Henri Bergson heeft daarover in zijn ‘Les deux sources de la morale et de la religion’, p. 309, iets zeer moois geschreven dat we ten behoeve van die Belgen die het zeker het meest nodig hebben in de oorspronkelijke tekst aanhalen:
‘Celui qui connaît à fond la langue et la littérature d'un peuple, ne peut pas être tout à fait son ennemi. La maîtrise d'une langue étrangère, en rendant possible une imprégna-