| |
Proza-agenda (5)
39. - De hond van Pavlov en de literatuur.
In dit landhuis te Grobbendonk heeft de innige weemoed van een zonnig-gouden, later mistgrijs en regenblauw Kempense najaar er vermoedelijk mee te maken, dat ik zonder schaamrode wangen een behoorlijk deel van Jules Verne heb herlezen (Elsevier-Pockets, Brussel, 1964.) Vluchtte ik naar ‘le vert paradis des amours enfantines’? Laboreerde ik aan een acute aanval van cultuurmoeheid?
Ik geloof het niet.
Van dag tot dag kost het mij echter minder moeite de literaire conditioneringen af te leggen. Ik voel me als de hond van Pavlov, die er de buik van vol heeft. Gisteren watertandde hij nog, wanneer er een belletje aan het rinkelen ging en aldus een schamel brokje varkensnier werd aangekondigd. Wat zeg ik? Men verwachtte van hem, dat hij op de klank van die bel demonstratief ging kwijlen, zelfs zónder zo'n schamel hapje! Ik, hond van Pavlov, ben er stiekem vanonder getrokken. Voor de slagersuitstallingen lever ik mij ongegeneerd aan het kwispelstaarten over, snuffel aan de vuilnisemmers, hef mijn poot op tegen alle sacrosante lantarens met grote of kleine lichten en sta in zomerse nachten lyrisch tegen de volle maan te blaffen. Zo maar. Uit pure anarchistische straathondenlol.
| |
| |
Wij hoeven de literatuur niet van anderen te leren. Wij moeten ze zélf ontdekken. Er zijn geen andere normen, dan de eigen normen. Had ik het vroeger reeds niet over het nut van het artistiek encanaillement? Ik verwerp niet moedwillig de gerespecteerde waarden, doch ik eis voor me zelf het recht op, er àndere naast te ontdekken. Het is mij beu (zoals men het in Oost-Vlaanderen met een fraaie archaïsche datief zegt) in de klasse rechtop en met de handen op de rug te zitten. Ook herrie schoppen interesseert me niet. Méér verlang ik niet, dan gedecontracteerd ‘to the point’ te komen. Het gaat mij om bestendig eigen onderzoek, niet om apodictische dooddoeners. Ik vergewis er mij van, dat ik Willem Ogier een veel groter dramaturg dan Bredero vind. Maar het kan me geen bliksem schelen, als anderen dat niet geloven. Wél kan het me schelen, of ik ernstige argumenten zal vinden om mijn eigen mening voor me zelf te motiveren. Ook het non-conformisme van anderen wekt mijn geestdrift op. Ik voel me gelukkig als een prille zalm, wanneer Ger Schmook ontdekt, hoe de Parijse feuilletonist Roger de Beauvoir onze vroeg-romantiekers te Antwerpen drastisch aan het verstand bracht, dat ze in de eigen taal over het eigen verleden hoorden te schrijven. En niet in het Frans over bloedeloze mode-ontwerpen. Kijk eens an, - ik doe zelfs niet meer mee aan het uitspuwen van de literatuurhistoricus!
Goed. Ik heb dus 2.000 bladzijden van Jules Verne in tienpuntsletter gelezen. Het kost mij niet de geringste moeite, mij met de gemiddelde lezer anno 1965 te identificeren. Waarom liet ik mij door Jules Verne boeien? Waarom was hij méér voor mij dan een voorbijgestreefd amuseur, door de literatuurgeschiedenis geëxtrapolleerd en als een schrijver voor simpele zielen en kinderen (of kinderen zich in de luren zouden laten leggen!) beschouwd?...
| |
40. - Een schrijver tegenover zijn tijd en de toekomst.
Jules Verne is een volmaakte zoon van de negentiende eeuw. Hij wordt geboren te Nantes in 1828 en overlijdt te Amiens in 1905. Volgens M. Allotte de la Fuye, ligt de hoogvlakte van zijn roem tussen 1872 en 1886. Het is de periode van geconsacreerde namen als Dumas fils, Augier, Becque, Coppée, Sardou, Richepin, George Sand, Zola, Daudet, Flaubert, Loti en Anatole France. Noch met hén, noch met de vele anderen, die sindsdien door het vergiet van de tijd heen werden weggespoeld, vertoont zijn oeuvre
| |
| |
een noemenswaardige verwantschap. Wanneer hij in 1864 bij Hetzel Vijf Weken in een Luchtballon laat verschijnen, is het evenwel terstond de coup de foudre tussen het publiek en hem. Honderd jaar later vertonen zijn boeken nog steeds een verrassende frisheid. Hij bewaart het contact met de hedendaagse lezer, die desnoods blasé, doch geen snob mag zijn. Zo iets verklaart men niet volledig door zijn plaats in de context van het literair goed fatsoen anno 1870 of daaromtrent. Men zal zeggen, dat hij een tijdsverschijnsel is, net als een Balzac, een Flaubert of een de Maupassant. Maar dat lost als kennelijke Lapalissade niets op.
Onweerlegbaar worden wij onder het lezen van zijn romans met een eenzame geconfronteerd. Ook het verschijnsel van zijn apartheidsstatus verklaart echter geenszins zijn onmiddellijke bijval bij een ruim en gedifferentieerd publiek. En evenmin, waarom hij zich honderd jaar lang handhaaft bij een dergelijk publiek, dat zich niet om esthetische opmetingen of artistieke parallellismen bekommert...
Zo bij de eerste aanblik is het een theorie, die door haar overtuigingskracht de ogen uitsteekt. Jules Vernes onmiddellijke bijval is er het gevolg van, dat zijn romans pasten in het kader van een materialistische tijd, die de wetenschap en de techniek verafgoodde. Niemand zou beter dan hij de toenmaals gekoesterde scientifieke dromen gestalte verlenen. Op het ogenblik, dat men het dubieus karakter van zijn mechanische utopieën dóór scheen te hebben en de hem verleende belangstelling ernstig gevaar ging lopen, breekt er voorgoed een periode aan van indrukwekkende technologische verwezenlijkingen. De fantast wordt door de werkelijkheid dus zélf tot helderziende gepromoveerd: de jongere generatie heeft immers eerst de onderzeeër en daarna het vliegtuig zien geboren worden? Deze regain d'actualité schijnt voorgoed freewheelend naar zijn einde te lopen, als er een serieus begin met het onderzoek van de ruimte wordt gemaakt. Nogmaals verkeert de ebbe in vloed!
Men kan zich nauwelijks een aantrekkelijker en redelijker verklaring voor het ruim vier generaties overkoepelende succes van Jules Verne dromen. En toch klopt zij niet of althans niet volledig met de cultuurhistorische gegevens!
In verband met een vergeten Amerikaans ambtenaar citeer ik uit. Le matin des magiciens van Pauwels en Bergier: ‘L'histoire n'a pas retenu son nom, c'est dommage. Il était directeur du Patent Office américain et c'est lui qui sonna le branle-bas. En 1875, il envoya sa démission au Secrétaire
| |
| |
d'Etat au Commerce. Pourquoi rester? disait-il en substance, il n'y a plus rien à inventer. Douze ans après, en 1887, le grand chimiste Marcellin Berthelot écrivait: “Le monde est désormais sans mystère”. Pour obtenir une image cohérente, la science avait fait place nette. (...) Des travaux datant de 1870, évoquaient “une quatrième dimension de la matière” constaté lors de la décharge dans les gaz. Mais il fallait refouler tout mystère. Refoulement: c'est le mot. Il y a une psychanalyse à faire d'une certaine pensée du XIXe siècle’. In 1898 verbood Eduard Branly zijn kinderen de boeken van de aartsfantast Jules Verne nog te lezen. Ja, meneer.
| |
41. - Het enigma Jules Verne.
Wie een psychoanalyse eist, vraagt vrij veel. Onderzoeken, hoe wij momenteel tegenover het oeuvre van Jules Verne staan, van 1965 uit bekeken, is in elk geval niet voldoende. Het citaat van Pauwels en Bergier leert ons, dat wij ook horen te onderzoeken of wij ons vandaag de dag wel een exacte voorstelling vormen wat betreft de juiste verhouding van de auteur tot de eigen tijdgenoten? Zonder er ons doorgaans in te verdiepen kleven wij meestal de opvatting aan dat die tijdgenoten hem als een soort van toekomstprofeet beschouwden. Men schrijve zulks hieraan toe, dat wij zélf over een gedurende honderd jaar aangevuld wetenschappelijk-historisch dossier beschikken. De door ons zélf op grond van nauwkeurige gegevens getrokken conclusies, schrijven wij echter tegelijkertijd aan de onderdanen van Napoleon III toe! Wat een grove fout is.
Derwijze wordt Verne in het eigen tijdskader immers een soort van science-fictionauteur. Voor ons is het een vertrouwd begrip, dat echter vóór honderd jaar niet bestond! De hedendaagse beoefenaar van de science-fiction kan zonder moeite zijn diapason op het publiek afstemmen. Hij weet wat er van hem wordt verwacht en wat hij zich mag veroorloven. Hoe ver zijn anticipaties ook reiken, steeds geniet hij van ‘le bénéfice du doute’. Bovendien gebruikt hij een regietrucje en situeert zijn verhalen veiligheidshalve in de toekomst. Het historische kader kan derwijze naar de eisen van zelfs de wildste fantasieën worden geplooid. Niemand twijfelt er momenteel aan, dat het zijn volle recht is op artistieke erkenning aanspraak te maken. Alleen van zijn talent, en niet van het door hem beoefende genre, hangt het af, of hij kitsch of meesterwerken zal produceren. Probeer
| |
| |
eens Robbe-Grillet (Le Voyeur) en Ray Bradburry (The Martian Chronicles) na elkaar te lezen. Wie niet terstond merkt dat de eerste niet méér vertegenwoordigt dan het gesofisticeerde mandarijnentype van de toekomstige académicien, maar dat de tweede een groot, mogelijk zelfs geniaal dichter is, zoeke het voortaan niet verder dan ‘La bibliothèque de l'honnête homme’.
Zulke overwegingen plachten niet voor Jules Verne op te gaan. Nooit ware één tijdgenoot van hem op het denkbeeld gekomen op voorgangers als Jonathan Swift of Cyrano de Bergerac te wijzen. Het is trouwens volkomen lichtzinnig, dat dezen tegenwoordig wel eens als voorlopers van zijn oeuvre en stamvaders van de anticiperende literatuur genoemd worden, want hun verbeelding lag in een ander vlak dan het zijne. De negentiende-eeuwer kon het stellen zonder een continuïteit, welke b.v. door het zinspelen op de droommachinerieën van Leonardo da Vinci aan de dag had kunnen treden. Jules Verne bezat stamboom noch verleden voor zijn slager of voor de president van de Académie Franchise. Evenmin kon hij op de toekomst aanspraak maken. Men werd geboeid door zijn technische fantasieën. Uiteraard zijn er dromers geweest, die hieraan geloofden, dromers zoals er altijd zullen leven. We kunnen er echter zo goed als zeker van zijn dat ‘schrijvers tijdgenoten die fantasieën niet als evidente toekomstmogelijkheden beschouwden. Dat hij het zélf wél heeft gedaan, staat als een paal boven water. Precies zoals Conscience in De Leeuw van Vlaanderen aan het slot zélf als epiloogzegger verschijnt, laat Verne het gebeuren aan het slot van Robur de Veroveraar varen en profeteert, dat ééns het luchtruim zal toebehoren aan tuigen, machinaal voortbewogen en zwaarder dan de lucht.
Het zou ons té ver leiden een parapsychologisch gerugsteund onderzoek naar de eventuele proscopische begaafdheden van de auteur in te stellen, ofschoon het niet ééns zo gek lijkt, ook met dié mogelijkheid rekening te houden...
Vermoedelijk hebben sommigen hem ondertussen beschouwd als één, die van lotje getikt was. In Antwerpen, waar reeds zeer vroeg de volksbibliotheken vat op de volksmassa hebben gehad, noemen half ontwikkelde ouderen van dagen hem nog steeds Juleke-de-Leugenaar. Het lijkt mij al met al een lapidaire, doch consequente, zij het dan wat prolurkerige formulering voor de houding van de negentiende-eeuwse lezer tegenover Vernes in feite dan toch delirante romans.
| |
| |
| |
42. - Jules Verne en... Marcel Proust (of: steentjes des aanstoots gooien).
Hoe men hem ook beoordeelde, Vernes werken werden als warme boordjes gekocht en verslonden. Niet door de happy-few, doch door menigten, nauwelijks het analfabetisme ontwassen. Nochtans ben ik ervan overtuigd, dat ook de ware kenner zijn ‘oeuvres complètes’ wel van een kalfsleren bandje zal hebben laten voorzien.
Nochtans was hij in het eigentijdse literaire perspectief onder menig opzicht eenzamer dan een Baudelaire, ja, op zijn minst even eenzaam als een Rimbaud, die zijn fraaiste verzen op het ogenblik van Vernes hoogteperiode produceerde, - o, verrassingen der chronologie! Wat zegt u? Dat het een schandalige vergelijking is? Natuurlijk is het een schandalige vergelijking, maar ik had het niet over de genialiteit, doch over de eenzaamheid, - de eenzaamheid van een successchrijver, wiens bijval het hebben moest van schijnbaar waanzinnige, wetenschappelijke fantasieën, waar vooralsnog niemand geloof aan hechtte.
Evenmin als b.v. een Sir Henry Rider Haggard treft men Verne aan in de handboeken. Mannen als zij werden het slachtoffer van het schertshuwelijk, door het cartesiaanse denken met een vrij vaporeuze esthetica gesloten. Onvruchtbaar was het huwelijk echter niet, want ‘l'art pour l'art’ werd er o.m. uit geboren. Voor eeuwen had de oude heer Descartes de verbeelding reeds aan banden gelegd. Er was geproclameerd, dat de vorm en de inhoud één moeten zijn (heus geen uitvinding van de Tachtigers), doch in de praktijk kwam de toepassing van dit principe neer op het averechtse verschijnsel, dat de schrijver zijn originaliteit voortaan betrekken gaat uit de vorm.
De Westeuropese literatuurgeschiedenis is er een van misverstanden en vooral van voorwaardelijke reflexen. Onbegrensd is haar vertrouwen in het fraaie woord, doch de verbeelding, - essentie van het creatieve verschijnsel -, wekt haar achterdocht op. Typisch voor haar opvatting van het dichterlijke genie is haar fiducie in een figuur als Marcel Proust. Dat het ditmaal driemaal heiligschennis is, in een stukje over de amuseur Jules Verne de naam van Proust te vermelden, heb ik zelf reeds bedacht. Maar waarom zouden we ons niet eens afvragen, hoe zich twee zo volstrekt uiteenlopende verschijningen tot elkander verhouden?
Wat is de grond der originaliteit van Marcel Proust?
| |
| |
Vertrekkend van de gewaarwording, die de smaak van een in thee gedrenkt madeleinekoekje weleer bij hem wakker riep, ging hij door toepassing van een op de spits gedreven associatief proces à la recherche du temps perdu, wat tot een monumentale roman-fleuve leidde. Het gebruikelijke epische tempo remde hij dermate af, dat hem de kans werd geboden een schier microscopische exploratie van het eigen verleden te ondernemen, zodat hij als een groot vernieuwer van het romanprocédé wordt beschouwd.
En toch... Nieuwe psychologische elementen werden er door hem niet ingevoerd. Aristoteles was immers reeds vertrouwd met het systeem der psychische associatieve reeksen? Proust hoefde dus niet bij Aristoteles aan te knopen, - wat op zich zelf een originele noot had kunnen zijn. Precies de associatie-theorieën waren nl. het zonet voorbijgestoken paradepaardje geweest van de zielkunde omstreeks 1900, gedomineerd door de opvattingen van Ebbinghaus. Proust capteerde, wat er in de lucht hing. Voor het overige ressorteert zijn kijk op de mens, - hoe belangwekkend ook -, onder de doodgewoonste waarnemingspsychologie...
Het vertragen van het tijdsritme behoort onweerlegbaar tot de boeiende aspecten van zijn epiek, doch komt hoofdzakelijk neer op de toepassing van een techniek. In géén geval houdt het verband met 'schrijvers aandacht voor de toenmaals van langsom vaker door de wetenschap (Einstein heeft reeds het woord) aan de orde gestelde vraagstukken van ruimte en tijd. Wat sommigen ook beweren, Prousts omgang met de tijd heeft van verre noch nabij enig uitstaans met het nieuwe fysieke wereldbeeld, waarover de geleerden lopen te broeden. Hij houdt zich aan het zintuiglijke ervaringspatroon, waaraan een conventioneel ervaren tijd trager dan gewoonlijk voorbijkabbelt. Van een nieuwe manier van denken is er in A la recherche du temps perdu géén sprake. Ik wil rekening houden met de zonderling, die het oeuvre van Proust met het trucje van de toenmaals reeds bekende vertraagde film zou confronteren, doch wie het zo maar meteen over de relativiteitstheorie heeft, zend ik de laan uit!...
Om een lange geschiedenis kort te maken: Proust wordt als een apart fenomeen beschouwd (wat hij ook is), doch in zijn oeuvre blijft de mens, ofschoon aan een vertraagd ritme en aan een grondiger analyse dan de gewone psychologische uitdieping onderworpen, wie hij steeds geweest is ten opzichte van het wereldbestel in zijn geheel. Daarentegen
| |
| |
breekt er met de helden van Jules Verne een volkomen nieuwe tijd aan. Wat zij beleven, heeft geen mens ooit vroeger beleefd. Alleen door hun levenshouding reeds, die het wonder beaamt, wijzigen zij de perspectieven van het kosmisch beeld. Prousts werk was de bekroning van een evolutie, die twee en een halve eeuw voordien met La Princesse de Clêves placht te beginnen. Jules Verne daarentegen bevroedde een volstrekt nieuwe tijd, zulks met veel minder gegevens in handen evenwel, dan wij het ons doorgaans voorstellen. Hij was de vernieuwer, Proust de traditionalist, buiten alle esthetiek om...
| |
43. - Begrip voor de gemeenplaats.
Nuchter bekeken werd géén oeuvre qua inhoud grondiger door de tijd voorbijgestreefd dan dat van Jules Verne. Oordelend van het gezond verstand uit, moest het anno 1965 hartstikke dood zijn, een fossiel in de volstrekte zin des woords. Maar ge zijt er wel mee, zou Walschap zeggen. Nog steeds is het springlevend en even leesbaar als Balzac of de Maupassant. Verjongingskuren heeft het niet vandoen: een gemoderniseerde Jules Verne ware een ketterij. Zelfs de oorspronkelijke illustraties kunnen nog integraal worden gebruikt: vooral in Robur de Veroveraar komen er ragfijne houtgravures voor, waarnaast de inzendingen voor menige hedendaagse surrealistische tentoonstellingen kleutergeknutsel lijken, die van Salvador Dali inbegrepen...
Van buitenuit bekeken is het geval Jules Verne een irritante contradictio in terminis. Het zou tot de voltooid verleden tijd moeten behoren. Vooral wanneer we het verschijnsel in overweging nemen, dat ook het succes bij 'schrijvers tijdgenoten veel minder vanzelfsprekend is, dan we tot dusver dachten. Maar honderd jaar later lezen we het nog steeds of het vandaag voor het eerst van de pers kwam.
Welnu, ik geloof dat wij tot dusver Jules Verne als verteller tout court hebben onderschat. Hij is geen geniaal, doch een onderlegd romanarchitect, die de eisen der epische economie volledig onder de knie heeft. Men herinnere zich Hector Servadac. De aanhef bezit iets van de aangrijpende ‘attaque’ van een klaviervirtuoos: schier onmiddellijk bevinden we ons in een wereld, waar de vanouds vertrouwde natuurwetten hebben laten af weten. Progressief wordt de hieraan ontspruitende spanning gedurende 120 blz. opgevoerd. Slechts dan is het raadsel van de van onze ‘aardkloot’ afgerukte brok opgelost. Vooraleer we van onze verbazing
| |
| |
zijn bekomen, wordt de aandacht reeds door een ander probleem opgeëist, het fysieke voortbestaan nl. van Servadac en zijn lotgenoten op de door het heelal zwervende miniatuurkomeet Gallia.
Ook het stilistisch vermogen van Jules Verne heeft recht op onze aandacht. De neiging tot het cliché en de conventionele formulering van deze beslist attachante verteller kan men bezwaarlijk loochenen. Tevens echter is het zo, dat de gemeenplaats en de traditionele manier van zeggen schering en inslag opleveren voor een soort van stramien, dat door zijn neutraliteit en zijn warsheid van esthetische wrijvingspunten volledig de aandacht verlegt naar het vernuftige patroon van gebeurtenissen en spanningen. Moeten we ook op dié manier de gemeenplaatsen bij b.v. een Dickens of een Dostojewsky niet verklaren?
De psycholoog Jules Verne is evenzeer onze belangstelling waard als de prozaschrijver. Uiteraard is hij als kind van zijn eeuw op een vrij rudimentaire waarnemingspsychologie aangewezen. Vaak doen zijn personages ons denken aan de ietwat starre heren op oude daguerreotypieën. Deze aan het ‘lichtdrukmaal’ inhaerente starheid tast nochtans nauwelijks de felheid en de levenskracht van zijn helden aan. Ze verleent er daarentegen een aparte, ietwat verwarrende dimensie aan. Ook hier kan weliswaar op het verschijnen van een soort van standaardtype gewezen worden, dat vaak verwant blijkt met het uit Engeland stammende patroon van de gentleman die, hoe verbijsterend ook de omstandigheden of gebeurtenissen, nooit nutteloos zijn gemoedsbewegingen verraadt en er zich stellig niet tot een onefficiënt gedrag door laat verleiden. De humoristische noot wordt niet verwaarloosd. Men vraagt zich af, of het Vernes jeugdflirtations met het theater zijn, die we zullen aansprakelijk stellen voor het verschijnsel, dat de grappige figuren meestal volksjongens zijn die, zoals in de klassieke komedie, hun bescheiden knechtenrol spelen met evenveel goed humeur ten opzichte hunner medestervelingen, als offervaardigheid ten bate van hun meester. Mijn vrienden uit de toneelwereld houden het mij ten goede, doch m.i. is het theater deels een kunst van vaardig gedoseerde clichés, - maar dan inderdaad clichés, die soms de eeuwen trotseerden. Een meester-knechtverhouding als die van Phileas Fogg tot Passepartout is er onmiskenbaar ene uit de grote klassieke blijspelen, doch staat tevens even dicht bij niet minder beproefde bi-polaire situaties uit de epische kunst als die van Don Quichotte en Sancho Panza, Ulenspiegel en Lamme Goedzak, alsmede het
| |
| |
schavuitenstel uit Lazarillo de Tormes, dat later, in Bredero's De Spaensche Brabander, dan weer fluks het toneel opstapt. Dergelijke op grond der ervaring met de voorkeur van lezer en toeschouwer tot een dubbelmatrijs gefixeerde partners behoren tot de clichés die onsterfelijk zijn.
Inmiddels schuwt hij de karikatuur niet. In Naar het Middelpunt der Aarde wordt de vaak hysterisch opgewonden prof. Otto Lidenbrock als met de stift van een Daumier gelithografeerd, terwijl de gekidnapte ballonfanatiekers in Robur de Veroveraar tegelijkertijd aan Dickens en Hogarth doen denken. Of zullen we de als aanknopingspunten gekozen namen tot één herleiden en, - toutes proportions gardées -, het verschijnsel aanstippen, dat het Jules Verne soms niet aan Shakespeariaanse allures mangelt? Typisch zijn de eerste hoofdstukken uit de overigens in haar geheel opvallend spirituele Reis naar de Maan, waarin ons de om de voorbije Secessie-oorlog jammerende leden van de in se reeds waanzinnige (Amerikaanse!) Gun-Club worden gepresenteerd: ‘Het is toch ellendig’, zei op zekere avond de dappere Tom Hunter, terwijl zijn uitgestoken houten benen bijna vlam vatten boven het kolenvuur, ‘niets te kunnen doen, niets te hopen! Waar is de tijd, toen kanongebulder ons als wekker diende?’. ‘Voorbij is die schone tijd!’, was de uitroep van de vrolijke Bilsby, die met zijn armen zou hebben gezwaaid, als hij ze nog bezeten had. (...) ‘En in het geheel geen vooruitzicht’, voegde de stoutmoedige Maston eraan toe, terwijl hij met zijn ijzeren haakje over zijn gummi schedel krabde’. Vernes tijdgenoten zullen wel van zo'n humor genoten hebben. Zij het dan zonder er het door ons wél gedetecteerd element in te ontwaren, dat we naar keuze ‘zwart’ of ‘surrealistisch’ noemen.
Wanneer we ons in 'schrijvers psychologie verdiepen, valt ons dus een niet dadelijk te onderschatten aantal originele krachtlijnen op. Niettemin zijn het de type- en comportementsschablonen, welke de bovenhand behouden. De betekenis hiervan school voor de waardering door tijdgenoot én nageslacht in de soepele vlotheid, waarmede zij de gevoeligheidsdrempel van de lezer overschrijden. Men kon, en men kàn nog steeds met Vernes derwijze onweerlegbaar als door en door menselijk op ons toetredende helden leven. Stellig gaat het om een procédé, voor grondige kritiek vatbaar, wanneer wij het met hedendaagse ogen bekijken. Het behoorde evenwel tot de toenmalige romanconventie, welke nog niet dié overweldigende betekenis hechtte aan de slechts later tot sacrosant uitgeroepen psychologische dimensie,
| |
| |
doch het veeleer van de vlugge, voor eenieder begrijpelijke, ofschoon schilderachtige toets moest hebben. Men kan hetzelfde verschijnsel trouwens bij een Balzac aanstippen, zonder zijn genialiteit ook maar je dàt in twijfel te trekken.
| |
44. - De moralist Jules Verne.
Jules Verne is m.i. een moralist. Veroorloof mij hieraan toe te voegen: een moralist, zoals ieder schrijver, die bij een ruim publiek gehoor vindt. Nooit beklimt hij het spreekgestoelte om zijn zedelijke idealen nadrukkelijk te verkondigen. Zij maken integrerend deel van zijn verhalen uit. Vér hoeft men het niet te zoeken, wil men er zich evenwel van vergewissen, dat hij de vaderlandsliefde, de eerlijkheid, de oprechtheid, de waarheid, de vriendentrouw, het nakomen van het gegeven woord, de solidariteit, de dapperheid, de achting voor de vrouw, het geloof in wetenschap en onderwijs, het vertrouwen in de perfectibiliteit van de mens, het toejuichen van de vooruitgang, het erkennen van de rechtvaardige wet, de liefdadigheid, - enfin, noem zélf maar op -, in ere houdt.
Ook op dàt gebied zal men hem conventioneel noemen. Vermits hij nergens aan het preken gaat, doch anderzijds zijn ethische standpunten, ofschoon organisch in het episch gebeuren opgenomen, nooit onder stoelen of banken steekt, vervult hij de lezer ondertussen echter met het gevoel, dat hij door de auteur als volwassen deelgenoot in één en dezelfde idealistische moraal wordt beschouwd. Wat zijn duurzaam succes betreft, lijkt mij dat een uitzonderlijk belangrijke factor. Wie bewust of onbewust nog bij het nasmeulen van het l'art pour l'art de handen blijft warmen, wensen wij in géén geval het recht te ontzeggen, de zedelijke dimensie als literaire waarderingsnorm af te wijzen. Ons zal men het ondertussen niettemin veroorloven diezelfde zedelijke dimensie op het vlak van het contact tussen romancier en lezer als een stellig niet te verwaarlozen, zij het dan subsidiair letterkundig fenomeen te beschouwen, waaraan géén lievemoederen verhelpt...
De homo sapiens denkt en voelt in zedelijke categorieën. Zelfs wanneer hij zich aan hypochrisie te buiten gaat, gebeurt zulks, opdat de buitenwereld zijn als essentieel geldende eerbied voor de ethische norm niet in twijfel zou trekken. Het publiek van Jules Verne geloofde, - ware het desnoods slechts onder het lezen -, in de diepe ernst van de door zijn romans geïllustreerde en kennelijk door hem zelf beleden moraal. De toenmalige burgerman beschouwde 'schrij- | |
| |
vers ethische code als een bevestiging van het geruststellende verschijnsel, dat hij op zinvolle wijze deel uitmaakte van een maatschappij waarin, - wat er dan ook aan schorten mocht -, nog plaats voor behartenswaardige zedelijke en civieke principes was overgebleven. Uitgesloten is het niet, dat de toenmaals schaars gezaaide militante en daarenboven ook nog geletterde proletariër wel vaag het behoudsgezinde temperament van de auteur bevroedde, zulks o.m. op grond van de dikwijls, - men denke aan Het zwarte Goud -, als aanbevelenswaardig beschreven paternalistische verhoudingen. Dàt echter was een kwestie, die zich tot een mathematisch rustig te verwaarlozen minderheid beperkte. Voor het overige is de kans gering, dat de lezende volksman niet op precies dezelfde manier als de bourgeois op de morele perspectieven van een oeuvre zou hebben gereageerd, dat bijaldien zijn sympathie en vertrouwen moet opgewekt hebben door het beschrijven van gigantische technische verwezenlijkingen, wier realisatie uiteraard zonder medewerking van de arbeider als individu en als klasse ondenkbaar was. De negentiende-eeuwse proletariër kon uit de band springen, - hieromtrent geen twijfel -, doch in diepste wezen beleed ook hij een behoudsgezinde moraal, waarvan hij in de romans van zijn geliefde schrijver de bevestiging vond. De scherpe wit-zwartcontrasten, sindsdien zo vaak over de hekel gehaald, geven er de toon in aan. Zijn ook wij dergelijke
wit-zwartcontrasten inderdaad wel zo volstrekt ontgroeid, als wij het ons zelf wensen voor te houden?...
Jules Vernes neef M. Allotte de la Fuye heeft in zijn degelijke levensbeschrijving (‘Jules Verne, hij leefde in de Toekomst’, Elsevier pocket E 74) ondertussen zo nadrukkelijk op de voorbeeldig-christelijke dood van zijn geniale oom geïnsisteerd, que l'on se sent mis la puce à l'oreille. Die nadruk lijkt mij inderdaad een beetje verdacht. Hoewel hij soms wel eens naar God knipoogt, heb ik niet het gevoel, dat Verne een religieuze natuur was, - tenminste niet in de traditionele opvatting des woords. Moeten wij de grondslagen van zijn sterk gelaïciseerde ethica soms niet in een heel andere richting dan die van de catechismus zoeken? In géén geval zou zulks het negentiende-eeuwse kader te buiten gaan van het emotionele en intellectuele signalement, waar ons zijn romans de gegevens toe verstrekken, indien we er vroeg of laat achter kwamen, dat hij vrijmetselaar is geweest. Voor mij hoéft het niet. Maar evenmin zou het mij verbazen...
| |
| |
| |
45. - Peilen naar achtergronden.
Clichés en schablonen, literair zowel als moreel, spelen een belangrijke rol in het werk van Jules Verne en de aanvaarding ervan. Het zijn niet de gemeenplaatsen van de banale leesvoerproducent, doch vormen en inhouden, die we als de statistische gemiddelden en boorkernen van het gedachten- en gevoelsleven der gemeenschap uit de tweede helft van de vorige eeuw beschouwen. Voldoende echter om het fenomeen Verne in zijn geheel te verklaren is dat in geen geval!
Nu komt het mij voor, dat de bijval van een auteur niét alleen berust op zijn vat op het bewuste deel der persoonlijkheid van zijn lezer. Innig ben ik ervan overtuigd, dat hij het pleit slechts als gewonnen zal beschouwen, wanneer de echo's van zijn stem tot die gebieden in de medemens doordringen, waar niet zo zeer het beredenerende verstand, doch wel de geheimzinnige receptiviteit van het onbewuste de toon aangeeft.
In feite is Jules Verne een magisch-realist. En nu maar tieren, jongens!
Hij kàn de realiteit als springplank in géén geval missen. Zelfs de meest verbijsterende uitvindingen, die hij beschrijft, knopen aan bij de technische mogelijkheden van zijn tijd. Zijn goden zijn o.m. de stoomkracht, de klassieke explosieven en vooral de elektriciteit. Nooit gebruikt hij als uitgangspunt àndere dan bekende wetenschappelijke principes, wat een geruststellende invloed op het scepticisme van de toenmalige lezer uitoefende.
Men onderschatte niet de betekenis van het fenomeen, dat hij steeds van het bekende vertrekt. Ofschoon wij hem zoëven een magisch-realist noemden, was hij het produkt van een tijd die, - voor zover zich de mens hieraan onttrekken kan -, het magisch denken de rug had toegekeerd, zonder dat de rationaliserende wetenschap reeds dàt punt van haar ontwikkeling had bereikt, waar zij, als op de huidige dag, deels samenvalt met de rode draad der aloude alchimistendromen o.m. Is Verne dan nooit in de verleiding gekomen van het rechte pad der geconsacreerde wetenschap af te wijken? Uit mijn kinderlectuur (want àlles herlas ik nog niet) herinner ik mij, dat hij ergens gebruik maakt van een vuurwapen, waarvan het projectiel een niet nader omschreven doch tot dusver onbekende vernielende kracht ontwikkelt, welke op het exploderen van het atoom schijnt te anticiperen. Ook meen ik mij niet te vergissen,
| |
| |
dat hij de mogelijkheid van het vèrrezien, dus van de televisie bleek te bevroeden.
Dit zijn echter uitzonderingen. Toch hoop ik er de betekenis nog wel eens van te onderzoeken. Blijkt het inderdaad om de verschijnselen te gaan, waarop ik alludeerde, - ontbinding van het atoom, verplaatsing van het visuele beeld door het continuüm van ruimte-tijd heen -, dan zou dat een belangrijk subsidiair, ofschoon m.i. voor zijn toenmalig succes wellicht niet essentieel fenomeen zijn. Een waarachtige visionaire begaafdheid ware hem in dit geval evenwel deelachtig geweest, het woord ‘visionair’ niet op te vatten als een de eigen betekenis voorbijhollend stijlbeeld, doch als een omschrijving van de mogelijkheid om de toekomst te zien, zonder aan te knopen bij de in het heden tot zijn beschikking staande concrete gegevens, een vorm dus van magie, die ook tot de studie-objecten van de moderne parapsychologie behoort. Het ongewone ervan herinnert ons aan een overweging uit Le Matin des Magiciens, waarin Pauwels en Bergier een duidelijk onderscheid maken tussen uitvindingen, welke in de lijn van de klassieke wetenschap liggen en deze, welke het resultaat zijn van een geheel nieuw systeem van denken. Men zou (ik parafraseer zonder de tekst bij de hand te hebben) Newton, zelfs Aristoteles zonder moeite kunnen uitleggen, hoe een stoommachine, ja, zelfs hoe een straalmotor functioneert. Probeert men hun echter de werking van een transistorelement of een geigerteller te verklaren, dan zal men op onoverkomelijke moeilijkheden vastlopen. Men kan de zaak nu omkeren: Newton of Aristoteles hadden, in theorie althans, de grondgedachte kunnen vooropzetten, waarop een stoommachine of een straalmotor berust, doch redelijkerwijze ware het hun onmogelijk geweest, het principe van het transistorelement, de geigerteller of de penicilline uit te dokteren. Indien het waar is, dat Jules Verne in zijn tijd reeds op de televisie zinspeelt, dan wijst zulks op wat we ons veroorloven mogen als een proscopisch verschijnsel, ja, zelfs als een soort
van mutatiefenomeen op het gebied van het menselijk denken te bestempelen.
Grosso modo echter berusten zijn wetenschappelijke en technische fantasieën op de parate technische kennis, waarover zijn eigen tijd beschikte. Zodat zij grotendeels tot het apport van de realiteit behoren in het oeuvre van de man, die wij daarstraks als magisch-realist bestempelden. Het is dus elders, dat wij naar de magische factor op zoek zullen gaan.
| |
| |
| |
46. - De wereld van Jules Verne en de mythe.
Hoelang de antropologen nog naar hun ‘missing link’ zullen zoeken, kan niemand voorspellen. Ik vraag me evenwel af, of de overgang van een of ander nogal aapachtig wezen naar de homo sapiens uitsluitend tot het investigatiegebied van de antropologie behoort en dus slechts van een aantal fysiologische verschijnselen afhankelijk zou zijn? Ofschoon niet meer te achterhalen, moet érgens toch de psychologische factor even belangrijk, vermoedelijk zelfs belangrijker zijn geweest? De mens-wording is net zo goed een wijsgerig als een antropologisch probleem. Vergis ik mij, als ik rekening met de mogelijkheid houd hoe, filosofisch bekeken, de mens slechts waarachtig méns wordt op het ogenblik, dat er zich een bewustzijnsverdichting voordoet, welke in hem het nog vage besef laat ontwaken van de problematiek zijner eigen verhouding tot de hem omringende wereld? Boven zijn hoofd welft zich de hemel met zon, maan, planeten, sterren. Zijn voeten, zijn handen en zijn lichaam kennen de aanraking met de veilige aarde. Er is ook het water, dat hij niet missen kan, en lang duurt het niet, vooraleer hij het gevreesde vuur tot doelmatige ondergeschiktheid temt. Deze bewustwording impliceert het stellen van vragen, het (uiteraard niet-experimentele) tasten naar de zin, de afkomst, het waarom en het hoe van de kosmos. Zijn het zulke vragen niet, welke de mens voorgoed méns maken?
Zijn antwoord kennen wij niet. Nochtans is het zoveel als zeker, dat voor hem de hemel, de aarde, het water en het vuur met onzichtbare krachten geladen zijn, waarvan zijn eigen leven en dood hem afhankelijk schijnen. Deze krachten verleent hij, de eigen concrete, zichtbare ervaringswereld ontleend, de gestalten van mensen en dieren, welke ditmaal een goddelijke essentie bezitten: zo wordt de mythe geboren, waarvan het licht over de wereld gaat schijnen en aldus de caesuur met het duister van de oertijd veroorzaakt. De wereld van de mythe is de wereld van het ware begin, van het ontwakend menselijk bewustzijn, van de onaantastbare essentie, waarop nog geen corrosieve twijfel vat heeft gekregen, de wereld kortom van het alchimistische ‘wat boven is, is onder, en wat onder is, is boven’. Na honderdduizenden jaren zal deze mythische wereld gedecanteerd worden tot de mythologieën der oude volkeren, ons door het geschiedkundig onderzoek vertrouwd.
Lang vooraleer het zo ver was, heeft zich echter de oer- | |
| |
mythe voorgoed in de vorm van het door Jung gedetecteerde collectief onbewuste van het diepste der menselijke ziel meester gemaakt. Hieruit werd ze door de enkele millennia van z.g. beschaving, die wij in het gunstigste geval achter de rug hebben, niet verjaagd. Zij leidt een weliswaar verborgen leven, doch wordt soms uit haar honderdduizend-jarige sluimer gewekt door het onbewuste heimwee naar de allereerste oplossingen, dat wij in ons blijven omdragen.
Nu gebeurt het, dat de schrijver onwillekeurig op dat heimwee appelleert. Het is voldoende, om er ons almeteen van te vergewissen, dat het slechts sluimert als muizen in het meel. Er wordt derwijze een ‘magisch’ contact tot stand gebracht tussen auteur en lezer, veel heftiger dan de gewone, soms moeizame osmose tussen zijn en ons intellect. Wat ontstaat is nl. iets als een systeem van communicerende vaten: de verbinding op het psychische niveau van het collectief onbewuste tussen de schrijver en ons, verbinding welke de grondslag tot onze grote, voor het hele leven soms belangrijke lectuurervaringen uitmaakt. Hieraan is het, dat ik de bijval en het tot op heden voortdurende succes toeschrijf van Jules Verne, door het inroepen van de traditionele literaire normen beslist niét volledig verklaard.
Op het eerste gezicht rijmen Vernes dwepen met de toegepaste wetenschap en de wereld van de mythe moeilijk tezamen. Mechanica en techniek, godheden der negentiende eeuw, vertegenwoordigen in zijn oeuvre echter het stoffelijke aangrijpingspunt, waaraan zich onze oeroude mythische dromen (en wensdromen) zullen vasthechten. Laten we, zonder er veel commentaar aan te spendèren, enkele voorbeelden bekijken. Steeds heeft als Icarus de mens ervan gedroomd te vliegen, de zwaartekracht te overwinnen en aldus zelfs de kosmische ruimten te veroveren, wat wij terugvinden in Robur de Veroveraar, De Reis naar de Maan, Hector Servadac of in Vijf Weken in een Luchtballon. Naast de mythen van de lucht of de kosmos zijn er de mythen van het water, van de zee, - intuïtief wellicht als bakermat van alle leven beschouwd en bovendien met het vrouwelijke principe (het vruchtwater!) vermaagschapt, wat ons doet denken aan 20.000 Mijlen onder Zee, Het geheimzinnige Eiland, De Kinderen van Kapitein Grant e.d.m. In de nabijheid hiervan treffen we het oerbeeld van de moederlijke aarde aan, waarheen het heimwee en zelfs de terugkeer in Het zwarte Goud en Naar het Middelpunt der Aarde wordt beschreven. Wanneer we ook met het aandeel van de thermische kracht rekening houden, b.v. wat het afvuren van
| |
| |
het ruimteschip in De Reis naar de Maan betreft, zijn er beslist géén getarabiscoteerde gedachtenkronkels of dialectische trucjes nodig om het verschijnsel te betrappen, dat een behoorlijk deel van Vernes fantasie met de grote archetypen van het collectief onbewuste der mensheid in verband staat: de lucht (en hemelruimte), de aarde, het water en het vuur. Geboren uit 'schrijvers eigen onbewuste, appellèren ze uiteraard heftig op het onbewuste van zijn publiek, zelfs als het literair verwend mocht zijn...
Ook aan het mythische karakter van vele zijner belangrijkste personages bestaat er m.i. géén twijfel: duidelijk is het, dat men zich beroepen mag op de verwantschap tussen de ingenieur Robur en archetypische figuren als Icarus of Prometheus. Naast lucht, water en vuur kan men bij Jules Verne uiteraard nog de vinger leggen op een aantal minder essentiële, of liever: minder kosmisch aandoende beelden uit de sfeer der oermythen. Niet alleen behoort kapitein Nemo tot het belangrijke archetype van dé held, die in dit geval de slechte wereld ontvluchtte. Bovendien reikt zijn psychologische stamboom tot dié tijden en contreien, waar we ook de prototypes aantreffen van Poseidon en Odysseus. In Naar het Middelpunt der Aarde is b.v. de bijzonderheid interessant, dat prof. Lidenbrock, zijn neef Axel en de gids Hans Bjelke hun fantastische reis precies op IJsland beginnen. Het met Atlantis verwante Utima Thule uit de oude sagen als vertrekpunt kiezen, lijkt mij op zich zelf reeds uitermate betekenisvol, er namelijk rekening mee houdend, dat het bij de schrijver om een vrije keuze gaat, welke kennelijk niet beïnvloed werd door b.v. hem bekende esoterische tradities over onderaardse rijken, die inderdaad het eiland der kabeljauwvaarders promoveerden tot één van die mystieke, met magische kracht geladen oorden, waar de onderwereld vanuit onze dagelijkse driedimensionele ruimte toegankelijk zou zijn. Het lijkt mij overigens géén overbodige voorzorg het vrij eigenaardige fenomeen aan te strepen dat, althans uiterlijk, magische en occulte elementen in Vernes oeuvre géén rol spelen, ofschoon de zo door en door materialistische negentiende-eeuwse wereld van dergelijke elementen hoegenaamd niet wars is gebleken! Het behoort tot de ironie van het Noodlot, dat de wetenschappelijke rationalist Jules Verne door de magie van de mythen uit het
collectief onbewuste véél sterker occult bepaald is geworden, dan zijn door hem vermoedelijk met ironie bejegende tijdgenoten, die geesten opriepen, hectoplasmen in gips afgoten en tafeltjes lieten dansen!...
| |
| |
Diezelfde wetenschappelijke rationalist was zo sterk aan het eigen collectief onbewuste gebonden, dat hij er zich zelfs bij door de neus liet nemen. Jules Verne moet een door en door goedhartig man geweest zijn, zo goedhartig zelfs, dat hij het nauwelijks over zijn hart kon krijgen antipathieke personages ten tonele te voeren. Hieraan is het te wijten, dat men hoort gewapend te zijn met de gegevens van de moderne psychologie, om de aanwezigheid van de schraapzuchtige Isaac Habhahut in Hector Servadac te verklaren. Archetypisch bekeken is deze levantijnse Jood de belichaming van de Schaduw, zo ongeveer in de vorm van een commerciële Caliban, die zijn cliënteel het bloed van onder de nagels haalt en de door kapitein Servadac terecht afgekondigde noodwet op Gallia weigert te eerbiedigen. Ofschoon het element ‘Jood’ eens te meer tot de Verniaanse schablonen behoort, zou het de moeite lonen een onderzoek in te stellen, wat het ogenschijnlijk aan de dag tredende antisemitisme betreft. Wij verliezen echter niet uit het oog, dat de schrijver, een grote bewondering voor Shakespeare koesterend, zich blijkbaar liet beïnvloeden door de toenmaals nog volstrekt conventioneel opgevatte Shylockfiguur, die wij slechts thans als een slachtoffer hebben leren zien. Evenmin vergeten wij er rekening mede te houden, dat het schilderachtig-conventionele uitbeelden van een joods koopman, - de gespuide vooroordelen en gemeenplaatsen ten spijt -, nu eenmaal in Vernes tijd nog niet tot de smartelijke gedachtenassociaties leiden kon, waarvan fatsoenlijkheidshalve voor ons het eindpunt voorgoed in het huiveringwekkende inferno van Auschwitz ligt...
| |
47. - Besluit
Ik meen veilig de onmiddellijke en naderhand tegen de tijd bestande bijval van Jules Verne hieraan te mogen toeschrijven, dat de door hem opgeroepen uitvindingen en avonturen tot het mythische heimwee uit het collectief onbewuste van de mens behoren. Zonder het zelf te beseffen, - hoe had hij het gekund? -, is hij erin geslaagd bij miljoenen lezers het door dit heimwee veroorzaakte vacuüm door middel van zijn fantastische verhalen op te vullen. Hierdoor heeft hij bewezen een groot schrijver te zijn, want het aangestreepte verschijnsel behoort tot de essentiële innerlijke dynamica van het artistieke scheppingsproces.
Deze dynamica is belangrijker dan de uiterlijke stilistische vorm, waarvan wij nog steeds de dictatuur ondergaan.
| |
| |
Indien het stellig waar is, dat hij zich van een op clichés en schablonen berustende stijl bediende, is het meteen net zo waar, dat precies dié stijl technisch bleek uit te vallen als het ideale communicatiemiddel om het magische contact op het peil van het collectief onbewuste zo doeltreffend mogelijk tot stand te brengen. Wellicht daarom heb ik in mijn Kempense herfst 2.000 bladzijden van hem zitten lezen: gefascineerd en kritiekloos, of ik mijn eigen grootvader ware.
H.L.
|
|