Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 17
(1964)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1190]
| |
ouderlijk niveau slechts één weg uit de moerassen van het voorhistorische Dietsland naar mij toe schijnt te komen, terwijl de andere in Frankrijk, Spanje en Italië hun oorsprong vinden.
Rabiaat, zeg ik. In Gent heb ik het regelmatig aan de stok met kelners, winkeljuffers, burgerluyden en andere randverschijnselen der Gallische cultuur. Niet in Brussel: als Antwerpenaar weiger ik mij daar nog kwaad bloed te maken. Ondertussen ben ik nochtans al iaren oprecht verliefd op Frankrijk, de Gaulle betere het.
Soms voel ik me er, zoals vanavond, toe gedwongen nadrukkelijk en expliciet mijn flamingantisme te belijden. Hieraan moet een diep-existentiële drang (des mots qui font le trottoir, ik weet het, doch men begrijpt wat ik bedoel) ten gronde liggen. Wélke drang het is, wist ik tot dusver niet exact. Thans geloof ik het wél te weten. Het houdt met het verschijnsel verband, dat een mens door zijn jeugd geconditioneerd wordt. Onherroepelijk en voor de rest van zijn leven. | |
2.Gisteren rijd ik op een oktoberse zomerdag naar Bray-Dunes, de eerste vlek op Frans grondgebied voorbij De Panne, om er een in België niet verkrijgbaar geneesmiddeltje te kopen. Er is eigenlijk toch een vleugje smokkel mee gemoeid. Om geen gezanik met de douane te hebben, keer ik derhalve terug naar België langs het mij sinds mijn kindertijd bekende pad tussen duinen en polders, dat nabij het kroegje ‘Le Perroquet’ de grens overschrijdt en nabij de kieteltuin van ‘Moeder Lambiek’ op de weg van Adinkerke naar De Panne uitmondt.
Wie mijn roman Hermione betrapt gelezen heeft, begrijpt dat ik niet anders kàn, dan een ommetje langs De Panne te maken met de bedoeling er even naar 't herfstzeetje te kijken. Ik parkeer mijn I.D.-tje op de Zeelaan, even vóór de Nieuwpoortweg.
En daar heb je dan de geheimzinnige ‘déclic’, zoals Simenon het in zijn Maigret-romans noemt, wanneer de hersenen van zijn innemende speurder zonder kennelijke oorzaak plots onder verhoogde druk komen.
Opeens zijn de vakantiedagen uit mijn kindertijd daar weer met schier onvoorstelbare klaarheid. Als een film, die met duizelingwekkende snelheid zou afgerold worden, doch | |
[pagina 1191]
| |
waarvan we niettemin elk beeld duidelijk thuis weten te brengen. Meteen blijkt één beeld al de andere opzij te dringen. Verbijsterd vergewis ik er mij van, plots de jarenlang vergeten oorzaak van mijn flamingantisme duidelijk vóór mij ontwaard te hebben. Daarom schrijf ik er vandaag een stukje over. | |
3.Het moet omstreeks 1928 of '29 zijn, in elk geval niet later... Wat ik hoor en zie, zijn authentiek-eigen herinneringen. Maar er zijn ook commentaren van ànderen mee gemoeid, veronderstel ik. Van mijn moeder. Of van de andere pensiongasten bij mijn tante Pelagie (ware naam van tante Kristien uit Hermione betrapt). Een groot deel van haar cliënteel bestond uit Antwerpenaren. Die hadden nog niet lang geleden Borms vrijgestemd. Zij behoorden in die tijd tot de weinigen die er durfden voor uit te komen, dat ze Vlamingen waren, ook al liepen ze het gevaar in zo'n franskiljons vakantienest scheef bekeken te worden...
Een zonnige zondag in augustus. Reeds van 's morgens ontwaar ik een leeuwevlag aan de gevel van het slecht befaamde ‘Vlaams Huis’. Kort na de middag stromen er met treinen, stoomtrammetjes en hoogpotige bussen opvallend donker geklede mensen in dichte gelederen toe. Schroomvallig strijken ze op de caféterrassen neer om er hun in kranten gewikkelde boterhammetjes met ham of gekookte eieren te verorberen. Zij vormen een somber, schaduwachtig, schier fotografisch-negatiefcontrast met de kleurige strandjurken en liflafferige roomwitte tennisbroeken. Ruige, rood- of bruingebrande Permekekoppen onder zwarte petjes, die glanzen als zijde, of soms onder een meer frivole strohoed van vijf frank. Zware vrouwen met van vermoeienis opgezette benen en veel meer rokken dan nodig, die ze optillen om bij haar portemonnee te komen. Daartussendoor soms jonge kapelanen met grote schoenen en puberteitspukkels, die een oogje houden op de meegekomen jeugd van beider kunne... | |
4.Ik luister naar flarden van gesprekken onder de pensiongasten. Al deze mensen, die een triest gevoel doen ontwaken in het kind, dat ik ben, zijn IJzerbedevaarders, die er meteen een dagje aan zee van maken. Al van vroeg in de morgen zijn ze naar de vlakte van Diksmuide getrokken om er de | |
[pagina 1192]
| |
gesneuvelden van 14-18 (nog zo nabij) te gedenken. Er staat daar een monument, - of men is er aan bezig -, waarop men in vier talen leest, dat er nooit meer oorlog mag komen...
Waarom veel van die onverwachte zondagsmensjes opgerolde leeuwevlaggen meeslepen? Het zijn hoofdzakelijk Vlaamse mensen, die Vlaamse jongens zijn gaan herdenken. De Vlamingen vormden de meerderheid in het roemruchte leger van Koning Albert, moet je weten, maar ze werden er niet zo fraai behandeld als men zou verwachten. Gaan ze ook dààrom naar de IJzer? Inderdaad... Zijn ze er nog altijd boos om, dat die soldaten slecht behandeld werden? Sommigen wél, anderen niet meer. Maar ze zouden willen, dat voortaan de Vlamingen in België net zoveel te zeggen hadden als de Brusselaars en de Walen... Waarom zijn ze vanmiddag naar De Panne gekomen? Om ook eens de zee te zien, denk ik. Of neen, niet ver van hier ligt er een oorlogskerkhof. Ik vermoed dat velen meteen een bezoek gaan brengen aan het graf van hun gesneuvelde zoon...
Ik heb er plots behoefte aan, in een hoekje stilletjes uit louter medelijden te gaan zitten huilen... | |
5.Nu zich al die beelden actualiseren, meen ik mij te herinneren, dat er in de dag reeds incidenten hebben plaatsgegrepen tussen francofone badgasten en de niet welgekomen, sombere, enigermate de vakantiesfeer bedervende bezoekers... Erg zal het wel niet geweest zijn, want reeds gauw is weer de uittocht begonnen: morgen begint er vroeg een nieuwe dag voor die wroeters en keuterboerkens van te lande.
Dan wordt het avond, een avond zonder vreemde eenden in de bijt, met de gewone pantoffelparade van de badgasten langs de Zeelaan en de Dijk, alsmaar op en neer.
(Ondertussen was ik nog steeds bezig mijn autootje te parkeren. Dat duurde nauwelijks een paar seconden. Wat nu volgt, dwarrelt voorbij op minder dan de tijd, nodig om mijn hand van het stuur naar de contactsleutel te brengen.)
Het is een beeld, dat ergens in mijn onbewuste moet opgesloten gezeten hebben. Thans komt het met fotografische scherpte boven, op déze zelfde plaats van meer dan 35 jaar geleden, met zijn eigen belichting, schaduwen, klanken en geuren ontzaglijk krachtig geactualiseerd. | |
[pagina 1193]
| |
Ik voel mijn hand, die altijd wat zweette, in de hand van mijn moeder, - stevig omklemd als bij dreigend gevaar. Het groepje uit het pension wijkt terzijde. De IJzerlui zijn al lang naar huis, op een paar plakkende bedevaarders na misschien. De operette-achtige veldwachter met zijn groen-rood uniform, zijn zatlappenneus en zijn walrussesnor, blijkt de gewapende neutraliteit te huldigen.
Over de brede laan komen, iedereen opzij vegend, twee, drie rijen gearmde jongelui van beider kunne aanmarcheren met veel getier en kabaal van er-op-of-er-onder, kokend van dapperheid, nu er geen tegenstanders (al komen die maar van achter de koe) meer te duchten zijn. Ik hoor retroactief hun gescandeerde strijdkreet in mijn oren galmen: ‘A bas les Boches, à bas les Flamingants, à bas les Boches, à bas les Flamingants, à bas les...’.
Weelderige, door de zon gebruinde poezeloezen in charlestonjurken. Hitsige, doch wat melige fils-à-papa. Wég met de Moffen! Wég met de Flaminganten! Wég met het boerengespuis! Wég met het armeluizenrotzooi! Want hier zijn wij! Wij, het zout der aarde! Wij, de bloem der natie! Wij, de zondagse 21-julikinderen! Wij, wier vaders niet als varkens in het slijk van de IJzer hebben geploeterd, maar tricolore centjes verdienden. Of die kudde boerenlullen, - un, deux, un, deux! - in het Frans op maat naar de dood leerden marcheren. Want dat konden ze niet eens uit zich zelf, de stomme kloten!
Werd er later op de avond nog nagekaart in het pension, zonder dat men eraan dacht de kinderen naar bed te sturen?
Ik weet het niet. Veel zaaks is het incident niet eens geweest. Al met al maar wat grootmuilerij... Maar van die dag af moet ik mij, als jonge knaap reeds, solidair hebben leren voelen met het gespuis van Flaminganten, met al het canaille, het rooie krapuul uit fabrieken en sloppen inbegrepen dat door keurige jongelui met Mannekenpiscomplimenten onder de voet mag gelopen worden. De Vlaamse kwestie is ook een sociale kwestie, niet waar? | |
6.Waaraan die plotse stortvloed van herinneringen toeschrijven? Het antwoord schijnt mij definitief duidelijk geworden. Mijn gevoeligheid werd aangescherpt, doordat ik kort tevoren toevallig had zitten grasduinen in de beruchte Lettre au Roi sur la séparation de la Wallonie et de la | |
[pagina 1194]
| |
Flandre, in 1912 door Jules Destrée aan koning Albert gericht... Je hoort over zo'n dingen wel praten, maar meestal weet je er het fijne niet van.
Ik heb altijd een verre sympathie voor Destrée gekoesterd. Omwille van zijn ietwat zielig-vriendelijke hondekop op de portretten van Opsomer, of omdat ik al zeventien jaar lang zijn Wet op de Openbare Bibliotheken uit 1921 moet toepassen, dat verschaalde stukje jurisprudentie uit Dezekens tijd? Waarom trouwens zou men mij een préjugé favorable ten opzichte van een socialistisch voorman ten kwade duiden?...
Nu ik die Lettre au Roi gelezen heb, voel ik me evenwel bedrogen. Tot dusver had ik me laten wijsmaken, of me zelf wijsgemaakt, dat het om een bijzonder schrander stukje staatsmankunde ging, het trotse Belgische gemenebest ten bate. Maar ge zijt er wel mee, zou Walschap zeggen. Het ding ligt natuurlijk reeds meer dan een halve eeuw achter ons. Voor mij echter is het gloeiend nieuw. Gloeiend nieuw, en om erbij te gaan zitten grienen van ellende! | |
7.Het politieke aspect van Destrées separatisme laat ik buiten beschouwing. Waar het mij om gaat, is het duidelijk congenitale misverstand tussen Walen en Vlamingen, waaraan blijkbaar geen lievemoederen helpt. Ik hoop van ganser harte dat Simenon het bij het rechte eind heeft gehad, toen hij voor enkele weken, tijdens een televisie-interview voor de B.R.T., zachtmoedig verklaarde, dat hij niet in het vermeende verschil tussen Walen en Vlamingen kan geloven. Ook thans echter gaan er weer herinneringen opwellen. Een klasse-uitstap in mijn kweekschooltijd. Een avondlijk Ardens stadje, waar wij, opgroeielingen, nog wat rondzwerven vooraleer het bedtijd is. Plots een vlaag van scheld- en straatgootwoorden die ons, sales flamings, zonder enige aanleiding van op afstand naar de kop wordt geslingerd. Kinderstreken natuurlijk, maar die altijd wel iets nalaten...
Ik vermoed, dat Destrée te goeder trouw was. Maar hij bedwelmt ons in naam van zijn idealen. Als we hem mogen geloven, koestert hij geen agressieve bedoelingen. Hij blijkt alleen maar diep bedroefd en ongerust. Het moet hem echter wel hoog gezeten hebben, opdat hij, de socialist, zich tot de koning zou wenden! En toch... Heeft hij dan waarachtig geen ogenblik beseft, dat hij krokodilletranen stortte? In den beginne gaat het nogal. Zijn schets van het ontstaan | |
[pagina 1195]
| |
en de ontwikkeling der Vlaamse Beweging lijkt mij (voor Walen) zelfs bruikbaar. Maar in hoofdstuk III is het hek voorgoed van de dam.
We schrijven 1912. Walloniës nood is hoog. Want de Vlamingen staan met getrokken messen gereed om het in het verderf te storten. Veel reeds hebben zij hun Waalse landgenoten afgenomen. En zij blijven hen in stijgende mate te kort doen en schromelijk bedriegen!... | |
8.Het zit hem namelijk zo, dat de Vlamingen de Walen... Vlaanderen ontfutseld hebben. ‘La revendication: In Vlaanderen vlaamsch, légitime aussi longtemps QU'ELLE SE BORNAIT A RECLAMER L'USAGE FACULTATIF (ja, het staat er) DU FLAMAND EN FLANDRE, EST DEVENUE UN CRI DE GUERRE signifiant l'usage exclusif de la langue locale’.
Bovendien hebben wij het historisch verleden van de Walen verdonkeremaand. In de geschiedenisboekjes is het alles Breydel, Van Artevelde of Anneessens wat de klok slaat. De Walen, die sloren, kunnen op de kom bijten.
Men zal zich nochtans afvragen of de Walen dan warempel achterlijk waren, of door de onzen uitgekocht. Want toen ik een jongetje op de lagere school was, werden er nog overal hoofdzakelijk uit het Frans vertaalde en door een Waalse firma uitgegeven handboekjes over de vaderlandse historie gebruikt. Maar ja, zelfs Pirenne had er volgens Destrée aan meegedaan, wat wil je dan nog in zo'n geval?
En de Vlamingen maar de Guldensporenslag en de Boerenkrijg herdenken, omdat het tegen de Fransen placht te gaan natuurlijk! Zelfs Roger de la Pasture hebben wij tot Rogier Van der Weyden omgedoopt en, - voor de Pourquoi pas? om bloed te spuwen -, een Vlaamse primitief van hem gemaakt (een Waalse primitief ware nog erger!).
Men hoopte in die tijd een beetje rechtvaardigheid tot stand te brengen, door de tweetaligheid te huldigen. Dixit Destrée: ‘Le premier fait qu'on peut déplorer, mais qu'on doit constater (zo'n best Frans is dat nu ook weer niet), c'est la répugnance marquée que le Wallon a pour l'étude de la langue flamande’. Het Herrenvolk mag alle répugnances koesteren die het wil natuurlijk...
En dan heb je de centjeskwestie! ‘Ils ont pris notre | |
[pagina 1196]
| |
argent’, wat zeg je me daarvan? Immers, de Walen betalen méér belastingen. Geen woord over het feit, dat zulks met een groter inkomen verband houdt. Ondertussen krijgen die stinkerds van Vlamingen van die vrijgevige Walen bruggen, spoorwegen, banen en vooral de Antwerpse haveninstallaties zo maar cadeau. Antwerpen is trouwens een pijnlijke doorn in Destrées teen. Het ligt daar knus en gezellig in zijn fortengordel te sudderen. Veilig, onbereikbaar en onbedreigd. In geval van een conflict zullen de Walen het kind van de rekening zijn. Maar toen iedereen in '14 lachte om de Luikse forten, die nog steeds stand hielden, werd half Antwerpen door de Duitse artillerie aan diggelen geschoten...
Het ergste moet nog komen. Is het niet zo, dat de Vlamingen de Walen van hun vrijheid, ja, meneer de Koning, van hun vrijheid beroofd hebben? De Vlamingen zijn katholiek en staan politiek rechts. De Walen zijn vrijzinnig en staan politiek links. Dus worden de laatsten door de eersten verdrukt. Vergeet het niet, we schrijven anno domine 1912. En die Vlamingen maar verdrukken, dat de brokken in de buurt vliegen! Ook mogen we het niet vergeten: ‘Ils nous ont pris notre langue’. Het spoorwegboek was in die tijd tweetalig. Dus is de Waal het kind van de rekening, want Antwerpen is wél Anvers, doch Liège kan in géén geval Luik zijn... | |
9.Meende Destrée het met die onzin nu waarachtig allemaal serieus? Er zit in heel die geschiedenis werkelijk stof voor een boeiende psychologische studie, wil men 'schrijvers manier van denken verklaren. Zij komt over het algemeen op het volgende neer. Wij gaan samen een zaak opzetten. Jij geeft honderd frank en ik geef honderd frank. Er is nu een gemeenschappelijke pot. Hij is zowel van mij als van jou. Maar vermits dus ook mijn honderd frank er inzitten, heb jij me voor honderd frank bestolen. Het is immers zo, dat alleen ik op het gemeenschappelijk bezit rechten kan laten gelden. Waarom? Omdat ik een Waal ben natuurlijk en jij maar een Vlaming. Compris?...
Hoelang reeds geeft in dit landje dié primitief-egocentrische manier van redeneren de toon aan? Men vraagt zich af waarom antropologen zich de moeite getroosten naar Australië of Centraal-Afrika te trekken! Een uurtje zuidwaarts sporen en je zit volop in de praelogische mentaliteit!
Ondertussen wil ik niet geloven dat Destrée oneerlijk | |
[pagina 1197]
| |
was, ofschoon er in zijn Lettre au Roi wel hier en daar blijkbaar bewuste boerenslimmigheidjes en advocatenknepen zitten. Zijn betoog berust niettemin hoofdzakelijk op wat instinctief moet gegroeid zijn: op het grove, doch precies door zijn grofheid overrompelende procédé, dat erin bestaat de tegenpartij boudweg te beschuldigen van precies die dingen, waarmee jij haar al lang te grazen placht te nemen. De oplichter die ‘houdt de dief’ roept, bedoel ik. Neen, Destrée, je bent geen ‘sportsman’ op z'n Engels geweest, hoe het me als sociaal-democraat ook spijt!... | |
10.Schrijf ik van een minderwaardigheidscomplex uit, het eeuwige minderwaardigheidscomplex van de Vlaming? Men verwijte mijn generatie niet al té lichtzinnig de tekortkomingen waaraan de ons voorafgaande geslachten hebben gelaboreerd! Vermoedelijk zullen we met de Waalse problemen nog wel een boel gezanik hebben. Op langere termijn echter is de dobbelsteen geworpen. De geschiedenis en de geopolitiek gaan onverbiddelijk hun eigen sociale, economische en culturele wegen.
Wèlke wegen precies, dàt is een andere geschiedenis. Een minderwaardigheidscomplex? Ik voel me kiplekker als de bewoner van een land dat met enorme mogelijkheden de toekomst tegemoet blikt, al zit het dan opgescheept met een stuk franjegebied van een gans àndere, de Latijnse wereld, dat door zijn excentrische toendra-ligging t.o.v. het Franse zwaartepunt een blok aan ons been dreigt te worden.
(Verdorie, zou Destrée het dan misschien tóch juist en héél vroeg gezien hebben?...). H.L. |
|