verwezenlijking, - in de geest van de uitgavemethode der Monografieën over Vlaamse Letterkunde -, het particuliere initiatief zou ingeschakeld worden.
Het is waarachtig geen onoverkomelijke taak, - de nodige instrumenten ertoe bestaan of kunnen in het leven geroepen worden -, jaarlijks een repertoire op te stellen van b.v. twintig Vlaamse en twintig Franse boeken, die voor vertaling in aanmerking komen. Over dat getal kan natuurlijk nog wel gepraat worden. Evenmin is het onmogelijk het gewenste aantal ‘verdietsers’ en ‘verwalsers’ te vinden.
Wat de publikatie zélf betreft zou ik suggereren, dat zij aan een Nederlands- en een Franstalige firma worde toevertrouwd, die bij machte blijkt ze in haar pocketprogramma te integreren. Hiertoe worde een subsidiëring voorzien, welke de betrokken firma's uiteraard niet alleen voor alle risico's veilig stelt, doch hen ook de gelegenheid biedt er een belegde boterham bij te verdienen, zonder daartoe de prijs van het gewone pocketboek evenwel te moeten overschrijden.
Nu ik het toch voor het zeggen heb, veroorloof ik mij er ter verduidelijking nog enige overwegingen aan toe te voegen.
1. Bedoeld wordt wel terdege het vertalen van de actuele Franse en Vlaamse produktie. Voor mijn part zou het er hoofdzakelijk om gaan, dat b.v. in 1965 de Waalse (Vlaamse) lezer de belangrijke scheppingen van de Vlaamse (Waalse) produktie van, laten we zeggen. 1963 reeds onder ogen krijgt.
2. Ik zie er geen graten in, dat progressief en procentsgewijze erkende, moderne meesterwerken uit beide literaturen in het programma worden opgenomen. Op langere termijn wil ik noch Willem Elsschot, noch Georges Eekhoud missen. Maar moest iemand het in het hoofd halen erop te wijzen dat Maerlant en Ruusbroec toch ook wel getapte jongens zijn, zo kunnen we meteen onze spade afvegen.
3. Daar het hemdje nader is dan de rok, heb ik, ronduit gezegd, tot dusver hoofdzakelijk aan de romanproduktie gedacht. Het komt me voor, dat zich op het vlak van de poëzie veeleer het principe van de bloemlezing opdringt. Wat het essay, of beter, wat de non-fiction aangaat, zou natuurlijk grondig onderzocht worden, welke werken zowel voor de Vlaamse als voor de Waalse gemeenschap van betekenis, d.i. dus leesbaar, zijn, - met automatische uitsluiting van al wat naar het academische betoog zweemt. Fingerspitzengefühl en realisme in het teken van de wederzijdse volksaard zijn hier geboden.
Maar genoeg! Hoe meer we over de kwestie uitweiden, hoe sterker wij allicht de indruk zouden opwekken, dat wij een of ander buitenissig denkbeeld door een overvloed van argumenten en strategische marginalia een schijn van substantie trachten te verlenen. Waarom zou het nodig zijn een pleidooi aan te heffen om een waarheid als een koe ingang te doen vinden? Een waarheid, die op het volgende neerkomt: het is normaal en derhalve in hoge mate wenselijk, dat in het Belgische vaderlandje niets verwaarloosd zou worden, opdat de twee culturen, die er coëxisteren, voor beide partners in het tweetalig bestel