Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 16
(1963)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1285]
| |
werd geschreven met het oog op hen die zich niet alleen over de geweldige produktiviteit, doch tevens over het meesterschap van deze grote kunstenaar verbazen. Tevens richt het zich tot de collega's, daar het een aantal gegevens bevat over de psychologische doch ook over de louter materiële kant van de schrijftechniek, ontleend aan het boek van André Parinaud, Connaissance de Georges Simenon, deel I: Le secret du romancier (Presses de la Cité, Paris).
Wat Simenon in de door Parinaud afgenomen radio-interviews voor de R.T.F. (1955) over zijn manier van werken mededeelt, acht ik voor iedere romancier van belang, terwijl meteen het publiek eruit leert, dat het ambachtelijke deel van het schrijven - hoe kan het anders? - tot de essentiële fasen van de letterkundige schepping behoort. Het komt me voor, dat wij ons doorgaans niet voldoende van dit ambachtelijke rekenschap geven. Als men niet beter wist, zou men warempel vaak de indruk krijgen, dat een boek zowat zonder enige fysieke inspanning uit het niets ontstaat. De literator aan zijn schrijftafel blijft grotendeels een onbekende.
Deze toestand meen ik voor het eigen land te kunnen verklaren. Auteurs die zich volledig aan de literatuur wijden, zijn bij ons uitzonderingen. Zelfs wanneer het werk om den brode niet onvoorwaardelijk vóórgaat, neemt het een behoorlijk deel van onze tijd in beslag. In het meest gunstige geval, dat nl. van de schrijver die erin geslaagd is door middel van para-literaire bezigheden zijn bestaanszekerheid veilig te stellen, blijkt vooral de versnippering de vijand van een doeltreffende werkmethode. Vooraleer hierop dieper in te gaan, zullen we er eerst even André Parinaud op naslaan.
Doorgaans na een periode van kribbigheid en vaag onbehagen, meldt zich bij Simenon de inspiratie aan door het opduiken in zijn geest van één of meer personages. Zijn eerste reactie hierop is het scheppen van orde op zijn schrijftafel en het liquideren van lopende zaken, zodat hij zich gedurende zowat tien dagen om niets anders dan het zich aankondigende boek hoeft te bekommeren. Nog even wordt het schrijven nochtans uitgesteld en vervangen door een wandeling, liefst in een eenzame omgeving. Hiervan is de bedoeling, een soort van innerlijke leegte te scheppen, waardoor de weerstanden wegvallen en een volstrekte beschikbaarheid voor om het even welke indrukken ontstaat.
Vanaf dit ogenblik verwerven dergelijke indrukken - een blad dat door de wind bewogen wordt, de brandnetels langs de weg - een meer dan alledaagse intensiteit. Deze ‘trancetoestand’, zoals de vader van Maigret het noemt, kan in lengte afwisselen van één uur tot drie dagen. Maar ten slotte duikt er een beeld op, dat uit één of meer herinneringen bestaat, waarin een aantal personages een rol spelen. Dit alles gebeurt nog steeds onder het wandelen. De aldus opgedoken menselijke figuren tekenen zich van langsom scherper af. Weldra staat zelfs hun maatschappelijke situatie vast, zij hebben een familie en wonen in een huis. Dit is voor de schrijver het teken om naar zijn werkkamer te gaan, waar hij in het telefoonboek twee- tot driehonderd namen opzoekt, die hem voor zijn zo pas geboren helden geschikt lijken. | |
[pagina 1286]
| |
Wanneer uit deze menigte een keuze is gedaan, wordt de naam van de hoofdpersoon afzonderlijk op een gele enveloppe (een bijgelovige tic, bekent Simenon) geschreven en aangevuld door een aantal elementen die later niet noodzakelijk een rol zullen spelen: of zijn ouders nog leven en hoe oud ze zijn, gegevens over zijn kinderen, zijn vrienden, terwijl er vaak een grondplannetje van zijn huis wordt aan toegevoegd, ware het slechts om te weten, of de deur van zijn woning naar links of naar rechts opendraait. Daarna worden ook de namen van de drie of vier personages vastgelegd, die in het eerste hoofdstuk zullen optreden.
Thans rijst er een belangrijke vraag op: ‘Etant donné eet homme, l'endroit où il se trouve, où il habite, le climat dans lequel il vit, étant donné sa profession, sa familie etc... que peut-il arriver qui l'oblige à aller jusqu'au bout de lui-même?’. Het duurt twee, drie uur, ja soms een ganse dag om precies die desgevallend schijnbaar onbelangrijke tussenkomst van het Noodlot te vinden, welke het desbetreffende personage nodig heeft om in beweging te komen. Hieruit ontstaat het eerste hoofdstuk. Van dit ogenbik af, identificeert de schrijver zich én met zijn held, én met de hem omringende figuren. Het schrijven van het eerste hoofdstuk vergt drie uur, terwijl voor de volgende twee en een half uur volstaat.
Inmiddels heeft Simenon rondom zich een kring van volstrekte stilte geschapen. Zijn vrouw trekt de wacht op en laat geen enkele bezoeker tot hem toe, zij leest de binnenstromende correspondentie maar legt ze tot later op zij, terwijl zij de telefonische oproepen beantwoordt, doch et haar man geen woord over rept. Eénmaal aan het schrijven wordt er een strenge dagindeling gevolgd. Omstreeks twintig over zessen staat de auteur op, gaat in de keuken koffie zetten en begint om halfzeven te schrijven tot zowat negen uur.
Wanneer de overige familieleden klaar zijn met hun toilet is voor het beroemde gezinshoofd de eigenlijke werkdag ten einde. Hij loopt nu naar het postkantoor, waar hij de hem geadresseerde liggende stukken ophaalt, zonder evenwel de enveloppes open te maken. Ook deze wandeling voltrekt zich volgens een nauwgezet ritueel. De weg die op de eerste morgen van de werkperiode gevolgd wordt, blijft in voege, eventueel oponthoud inbegrepen, tot het op stapel staande boek klaar is. Het aantal bladzijden van het dagblad dat daarna gelezen, of het uur waarop een eerste pijp gestopt wordt, blijft nu insgelijks voor een poos onveranderlijk. De rest van de dag wordt rustig in de huiselijke kring gesleten, met siësta en namiddagwandeling op eveneens vaste uren. Ofschoon mevrouw Simenon de groeiende tekst op de vod volgt, wordt er met geen woord op het boek gezinspeeld. | |
2. Typewriter en potlood.Een variante op deze tuchtvolle werkwijze wordt sinds Lettre à mon juge toegepast, wanneer het een door Simenon als ‘zwaar’ beschouwde roman betreft. Hij tikt zijn verhalen rechtstreeks op de machine, zonder er daarna nog vermeldenswaardige wijzigingen aan toe te voegen. Betreft het boeken waaraan hij een uitzonderlijk belang hecht, | |
[pagina 1287]
| |
dan schrijft hij 's avonds het volgende hoofdstuk in potlood op een blocnote. 's Anderendaagsmorgens wordt dit hoofdstuk op de typewriter hernomen, in vele gevallen echter zonder het handschrift van de vorige avond te raadplegen. De auteur gewaagt in dit verband van een roman à deux séances, in tegenstelling tot de roman à une séance. Reeds tijdens de incubatieperiode valt de beslissing, tot welke van beide reeksen het nieuwe boek zal behoren.
Ofschoon dit alles zich blijkbaar onder de druk van een psychische hoogvoltage afspeelt, verklaarde de auteur, dat hij precies in die periode van een uitstekende nachtrust geniet. Hij voelt zich fysiek en geestelijk volkomen in evenwicht, een zekere vermoeienis omstreeks het honderdste velletje ten spijt. Maar de laatste twee à drie dagen verlopen in een sfeer van onbehagen: hij vraagt zich af, of het mirakel, dat zich reeds zo vaak aan hem heeft voltroken, ook ditmaal de helpende hand zal reiken en ‘comment toutes ces phrases mises bout à bout finiront par tenir ensemble’. De gebeurtenissen die zich inmiddels reeds afspeelden, waren hem onbekend toen hij van wal stak. Ook het zich thans aankondigende einde blijkt alsnog een geheim. Laten we ons niet ongerust maken: ook ditmaal blijft het wonder niet achterwege en het verhaal over een mens die is gegaan ‘jusqu'au bout de luimême’ zal op de door het Noodlot gedicteerde wijze doeltreffend afgerond en besloten worden.
Wij hebben erop gewezen, dat Simenon zich van de schrijfmachine bedient. Slechts op die manier kan hij er zich van vergewissen, of zijn personages werkelijk leven, wat meteen verklaart, waarom elke brok potloodtekst binnen het halve etmaal op de typewriter moet hernomen worden. De rol van de tikmachine is bij de schrijver van La neige était sale zowel van symbolische als van praktische aard. Door haar wordt het stoffelijke contact met het groeiende boek in stand gehouden. Hij beschouwt zich als een handwerksman en de schrijfmachine schenkt hem het gevoel, dat hij aan het schilderen of het beeldhouwen is: ‘Si je pouvais graver mes romans dans la pierre ou l'acier, je serais encore plus heureux’. De praktische tussenkomst van de typewriter blijkt evenmin van artistiek belang gespeend. Het dansen van de vingers op het toetsenbord schept een ritme dat na korte tijd imperatief de wet stelt: een dergelijk ritme kan niet zonder schade onderbroken worden, het sleept je mee en het verplicht je voort te gaan. Ondertussen verleent het je geen tijd om over de uiterlijke vorm van een volzin te piekeren, op het gepaste bijwoord of bijvoeglijk naamwoord te wachten, je op nog diverse andere manieren tot literatureluurderij te laten verleiden of je zelf een rad voor ogen te draaien.
Na negen à tien dagen is het de hoogste tijd dat het boek klaarkomt. Simenon voelt er zich nl. niet toe in staat, het langer in de huid van zijn personages vol te houden, temeer daar het hem meestal om vrij tragische toestanden gaat. Verder zou iedere onderbreking, b.v. wegens vermoeienis of ziekte, volkomen nefast zijn: ééns een typoscript een tijdlang op zij gelegd, kan de draad niet meer opgenomen worden en het werk zou een roemloos en voortijdig einde in de papiermand vinden. Zulks verklaart dan ook de voor buitenstaanders schijnbaar maniakale hebbelijkheid, dat de auteur zich door zijn arts laat onder- | |
[pagina 1288]
| |
zoeken, vooraleer zich definitief aan het werk te begeven, waarbij een zich aankondigende verkoudheid of zelfs een lichte vermoeidheid volstaat, opdat de ‘start’ een paar dagen wordt uitgesteld. Eénmaal het boek klaar, volgt een maandenlange periode van rust, tijdens welke ongetwijfeld in de arcanen van het onbewuste de batterijen in het vooruitzicht van een volgende ontlading opnieuw gevuld worden. | |
3. Een bruikbaar voorbeeld?De hieraan voorafgaande gegevens bevatten m.i. heel wat elementen die tot een beter begrip van het verschijnsel Simenon leiden. De door hem gehuldigde methode wijzigt volledig onze kijk op zijn door sommigen met opgetrokken neus afgewezen polygrafie. Terwijl onweerlegbaar zijn schrijfdrift aan een diepe psychische noodzaak blijkt te beantwoorden, - waar trouwens geen redelijk mens aan twijfelen kan -, vindt meteen zijn verbijsterende produktiviteit haar verklaring door het verschijnsel van kortstondige doch volledige ontladingen, welker doeltreffendheid door een tot diepe eerbied nopende ambachtelijke zelfdiscipline in de hand wordt gewerkt...
Een vriend van me, die destijds behoorde tot de kennissenkring van een precieus estheticus, wiens literaire faam gedeeltelijk berust op het eindeloos onderhouden ongeduld van zijn bewonderaars, door wie een beaat vertrouwen wordt gekoesterd in het genie van een man die dermate zuinig met zijn talent omspringt, heeft zich in een kwajongensachtige bui eens met een berekening geamuseerd, waaruit bleek, dat één van de schaarse boeken van voornoemde schoonheidsminnaar aan het tempo van iets minder dan één woord per dag was geschreven geworden. Persoonlijk koesteren wij hiertegen geen onoverkomelijke bezwaren. Wél krijgen wij hartstochtelijk de smoor in, wanneer wij een dergelijk troetelproza boven het werk horen verkiezen van kunstenaars die ons zo ontzagwekkend veel over de hedendaagse ‘condition humaine’ hebben medee te delen, dat zij nu eenmaal niet anders kunnen dan telkenmale weer de imperatieven van een schier onvoorstelbare innerlijke geladenheid gehoor te lenen!
Verre van ons, de Vlaamse literaire bent te willen ontmoedigen door de enorme produktie van Georges Simenon, waarvan wij de schier onoverzichtelijke hoeveelheid moeten rekenen tot de fenomenen, waartoe ook, zij het dan op een ander vlak, de composities behoren, gesigneerd door kleuters die Haydn of Mozart heetten. Simenon is een wonder, zoals er reken- of geheugenwonderen zijn. Zijn duizelingwekkende vruchtbaarheid, - tot dusver meer dan driehonderd romans, wordt er beweerd -, zal dan ook in géén geval als normatief worden beschouwd
Wat echter ieder auteur wél tot voorbeeld strekken kan, is de exemplaire, de menselijke mogelijkheden hoegenaamd niet voorbijstrevende zelfdiscipline, waaruit bij nader onderzoek blijkt, dat het ‘bête à écrire’ George Simenon zijn kolossaal oeuvre tot stand bracht zonder het slachtoffer te worden van een slafelijke en nivellerende broodschrijverij. | |
[pagina 1289]
| |
Jarenlang reeds kwelt mij het gevoel, dat men in een literatuur als de onze weinig mensen aantreft die werkelijk ‘op volle toeren draaien’. Het is zo wààr, dat een vruchtbaar auteur, - niet waar, Louis-Paul Boon en Johan Daisne -, zelden zonder achterdocht bejegend wordt, terwijl dilettanten, die veertig jaar geleden ook wel eens een lief stukje ‘letterkunde’ pleegden, tot op de huidige dag op grond van een paar vergeten prullen nog steeds allergezelligst aan de sociale geplogenheden van het z.g. ‘literaire leven’ deelnemen en aldus de schijn van een nochtans onbestaande artisticiteit handhaven.
Persoonlijk ben ik de mening toegedaan, dat er door de mensen die waarachtig iets te zeggen hebben, nog steeds niet genoeg op het zuiver kwantitatieve vlak tot stand wordt gebracht. De schuld hieraan ligt natuurlijk bij het ‘primo vivere’. Precies deze bittere noodzaak is het, die er mij toe aanzette Simenons werkmethode op grond van 'schrijvers eigen mededelingen hier aan een vluchtig onderzoek te onderwerpen. Hoe moeilijker de omstandigheden waarin zich het scheppingsproces moet voltrekken, hoe groter de behoefte aan zelftucht, orde en methode. Ieder geval is bij ons uiteraard een ‘cas d'espèce’. Over het algemeen beschouwd heb ik niettemin de indruk, dat velen de louter ambachtelijke kant, waarvan zoveel afhangt, uit gemakzucht of defaitisme al té zeer aan het toeval overlaten.
Niemand onder ons leeft als schrijver in de ideale omstandigheden van een Simenon, daar niet van. Of iemand onder ons evenvéél als hij te zeggen heeft, is een vraag die ik zelfs nauwelijks met louter academische bedoelingen waag te stellen. Doch niemand zal er mij van overtuigen, dat we daarom zijn voorbeeld van grondig door orde en tucht gerationaliseerde scheppingsdrang zonder verder overwegen naast ons zouden mogen neerleggen! H.L. |
|