Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 16
(1963)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdSuzanne Lilar pleit voor de liefdeLe Couple, Grasset 1963 Dat de verhouding tussen man en vrouw, zowel de geestelijke als de lichamelijke, een ruime plaats inneemt in het werk van Suzanne Lilar, is duidelijk. In Le Burlador dreef zij de haast wetenschappelijke objectiviteit van haar onderzoek naar de motieven van de verleider zóver dat haar oordeel - want het stuk is een oordeel - begrijpend en genadig uitviel omdat het personage een onbetwistbare grootheid | |
[pagina 1129]
| |
bezit. In een boek dat haar terecht of ten onrechte wordt toegeschreven, slaagt zij erin de erotiek op een hoger plan te schuiven. In Tous les chemins mènent au Ciel en in Le Divertissement portugais besteedt zij ook haar aandacht aan de humane verhoudingen en thans onderneemt zij in Le Couple het opbouwen van wat een reclameband om het boek ‘een revolutionaire theorie’ van de liefde noemt.
Het boek is een tractaat over het paar, meer precies over het echtpaar want couple door koppel vertalen zou afbreuk doen aan de bedoeling van de auteur. Men moet vooreerst toegeven dat het onderwerp zelden grondig behandeld werd, indien men genadiglijk wil vergeten de talrijke geschriften over het huwelijk door geestelijken gepleegd - surrealistische produkten die iedere man of vrouw die enige levenservaring bezit, moet doen schateren van het lachen en die niets anders zijn dan potsierlijke blijken van refoulement en van tirannieke bemoeizucht in het intiemste leven der gelovigen.
In haar voorwoord zegt S.L. dat Bernard Privat, de directeur van Grasset, haar gevraagd heeft een boek over het paar te schrijven. Dit kan alleen een aanleiding geweest zijn, geen reden. Indien uitgever en auteur meenden dat het moment gekomen was om over le Couple te schrijven, en indien S.L. over dit onderwerp zulke geleerde bladzijden heeft voortgebracht die haar klaarblijkelijk tot heel veel barre en esoterische lectuur hebben gedwongen, dan is het duidelijk dat dit boek bedoeld is als een protest. Een protest tegen de bevuiling en de ontwijding van het begrip liefde en echtpaar. Ik wil niet impliceren dat én Privat én S.L. gedacht hebben: ‘Het is nu al welletjes geweest met die copulaties op de vloer van badkamers en op tafels, laten we de boel weer eens rechtzetten’. Zó eenvoudig is het niet, maar, al zegt S.L. het niet in duidelijke woorden, toch voelt men dat zij reageert tegen de recente mode, door Henry Miller ingeluid, om het seksuele verkeer te degraderen tot het mechanische en het obscene en door de talloze schrijvers die na hem hun best hebben gedaan om aan de menselijke verhoudingen elke luister, elk lyrisme, elke glorie te ontnemen. Terwijl Miller, in zijn desperate furie, uiteindelijk toch een moralist mag heten, zijn velen van zijn imitators en volgelingen doodgewone oninteressante pubers die vieze woorden op een schutting schrijven.
Nu dit thema ietwat afgesleten raakt, hebben wij te lijden onder een nieuwe vague, die van de faecalisten, die het nodig vinden, ongeveer op elke pagina van hun geschriften, te noteren hoe hun helden wateren, hun gevoeg doen en hoe hun vrouwen abortus plegen - alle details s.v.p. - en hun helden heten KontjesGa naar voetnoot(1).
De ontwijding en de bevuiling van de liefde is niet alleen geschied door de semipornografen van vandaag. Zij is ook de verantwoordelijkheid van de christelijke kerk, allereerst van het katholicisme en nog meer van het calvinisme. Het zou te veel plaats vergen om de lange lijst der schuldigen op te maken. Zij begint met die sombere vrouwen- | |
[pagina 1130]
| |
hater Paulus en zij vervolgt met een aantal kerkvaders die de vrouwen beschouwden, zoals Hieronymus dat deed, ‘als het ergste kwaad’ en die de liefde van een gehuwd man voor zijn vrouw omschreef als ‘een hel, als barre grond en als een vuur’. En die trouwens de aberratie zóver dreef dat hij in het Hooglied geen spoor kon vinden van ‘fysieke liefde of van een symbool van het huwelijk’. Ook in de moderne tijden hadden die heren talentvolle volgelingen, onder meer die monumentale refoulé Bossuet die het katholieke huwelijk aldus ziet: ‘Conçus parmi les ardeurs d'une concupiscence brutale, dans la révolte des sens et dans l'extinction de la raison, nous devons combattre jusqu'à la mort le mal que nous avons contracté en naissant’. Deze zuiver-bokken-conceptie van het huwelijk en van de liefde is tekenend voor de houding van de Kerk en het zijn niet de schuchtere pogingen van Teilhard de Chardin die het kwaad van twintig eeuwen kunnen uitwissen.
Al raakt S.L. dit geschiedkundig feit, de bevuiling van het begrip liefde door het Christendom, wel terloops aan, toch noteert zij niet dat de semipornografie onzer dagen en de christelijke opvatting van het huwelijk parallel lopen en dat ten slotte de eerste stroming een complement en een logisch gevolg van de tweede is. Zij laat de ergste vijand van haar theorie links liggen in plaats van hem frontaal aan te vallen.
Indien ik haar goed begrijp (ik maak deze reserve omdat S.L. stellig de verstandigste vrouw is die ooit bij ons aan het woord is gekomen en waarschijnlijk ook de meest begaafde) dan is haar thesis eenvoudig, dan zegt zij (welsprekend en wellicht ietwat te geleerd) dat eenheid tussen twee mensen slechts dan een werkelijkheid kan worden wanneer hun verhouding via het seksuele een element van lyrisme en adel van gevoel erlangt dat het geheel een sacraal karakter geeft. Over de noodzakelijkheid van deze eenheid, over haar onafwendbaarheid ontwikkelt zij theorieën waarop ik verder terugkom. Colette was een erotica zonder meer en toen zij twee jonge verliefden naar huis stuurde met het wachtwoord: ‘Il n'y a que cela, mes enfants’, vereenvoudigde zij de zaken op een grivoise manier. Tot zulk een laag-bij-de-grondse conclusie is S.L. niet in staat, maar heel haar boek is toch gericht tegen ‘l'amour raisonnable’ en ten gunste van een verhouding die via het seksuele naar iets edelers streeft.
Om haar thesis te verklaren, schrijft S.L. een inleidend hoofdstuk over de twee huwelijken van Rubens, over het eerste, met Isabella Brandt, dat een beredeneerd huwelijk was, een gelukige verhouding waarin Rubens vrede, rust en voldoening vond met een vrouw die ‘een zeer goede gezellin’ was, een zeer ‘dierbare en vereerde ziel’, en over het tweede huwelijk dat al de kentekenen van een sensuele bezetenheid vertoonde. Het voorbeeld is handig gekozen en er zijn genoeg portretten van Hélène Fourment beschikbaar om op dit punt zonder veel gevaar voor vergissingen aan Hineininterpretierung te doen. Trouwens, de manier waarop S.L. een doek ‘leest’ is meesterlijk. Haar visie op Isabella Brandt (uit het huwelijksportret van het museum in München) bewijst dat: | |
[pagina 1131]
| |
‘La raideur agressive du busc, des épaulettes, du collet monté, du corps de robe, toute une substructure de carte, de gros grain, de tarlatane, de baleines et de fil de fer devinée sous les étoffes somptueuses mais rebutantes, la dentelle haut fraisée et acérée par l'empois, le velours rugueux à grosses côtes des manches et du corsage, celui (de couleur vineuse) de la jupe qui pourrait bien être - comme le satin du plastron broché et rebrodé - de cette espèce qui accroche l'ongle et que l'on appréhende d'effleurer, tout dans l'habillement qui recouvre ce jeune corps d'une inhumaine carapace, semble avoir été retenu par le peintre de la chair pour faire oublier la chair ou en décourager l'approche, tout indique que ce couple qui semble avoir pris pour devise tranquillité d'abord, entend se garder des dangers et des complications de l'érotisme’.
Aan wie zó scherp ziet, kan men vertrouwen schenken. Niet minder opmerkelijk is wat zij zegt over de blik van Hélène Fourment ‘met het pelsje’:
‘le regard d'Hélène à la Pelisse, le plus souterrain, le plus chargé d'expérience, de savoir, le plus averti peut-être de toute la peinture moderne’.
Wie zó kan opmerken en schrijven, spreekt met onbetwistbaar gezag.
Al zou men de bewijskracht van haar voorbeeld (Rubens en zijn twee vrouwen) gedeeltelijk kunnen ontwrichten door erop te wijzen dat Rubens in zijn seksueel leven ook te lijden had onder de bevuiling der liefde door het christendom begaan - hij huwde immers Hélène Fourment ‘pour jouir des voluptés permises’ - toch haalt zij haar slag thuis al was het maar door een enorm schrijverstalent en een meesterlijke geestelijke slagvaardigheid.
Ik weet niet of haar analyse van de platonische liefde iets nieuws brengt. Zij dient echter slechts om ons voor te bereiden op wat het hoofdbestanddeel van haar boek is, haar betoog over de onafwendbare twee-eenheid van man en vrouw.
S.L. wijdt ook lichtende bladzijden aan Hadewych (ou l'Eros clandestin). Zij beschouwt als essentieel in het geval Hadewych niet dat de dichteres het beeldenarsenaal der fysieke liefde met mystieke doeleinden gebruikte, maar dat ‘son expérience suppose le charnel’. Met een variante op Rilke zou men kunnen zeggen: ‘Es tauchten Tausend Philologen in deines Namens alte Nacht’... Maar wie heeft er ooit met zulk een vervaarlijke scherpzinnigheid de volgende passus uit het zevende visioen gelicht:
‘Puis il vint lui-même à moi et me prit tout à fait dans ses bras et me serra contre lui et tous mes membres éprouvaient le contact des siens aussi complètement que, suivant mon coeur, l'avait désiré ma personne. Ainsi extérieurement je fus satisfaite et assouvie. Un court moment, j'eus la force de le supporter, mais bientôt je perdis de vue les formes de ce bel homme et je le vis tout à fait disparaître. Si subitement s'évanouir et se fondre qu'au dehors de moi, je ne pouvais plus l'apercevoir ni au-dedans le distinguer’. | |
[pagina 1132]
| |
Denk niet dat S.L. deze gevaarlijke passus citeert om Hadewych te klasseren bij de pathologische gevallen; integendeel, het is voor haar het uitgangspunt om te bewijzen dat Hadewych niet bij deze uiterst sensuele lyriek stil bleef en dat zij, zoals San Juan de la Cruz in zijn nachtelijk rendez-vousGa naar voetnoot(1), de eenheid met de Beminde bereikte al bediende zij zich van het doodgewone erotische vocabulaire. Er is bij mijn weten geen scherpzinniger commentaar op Hadewych geleverd dan door S.L. want tot hiertoe was de dichteres meestal het slachtoffer van theologen en van oude vrijsters, en in geen van beide categorieën past de schrijfster.
Waarin bestaat nu de ontdekking van S.L. op het gebied van de liefde en van het echtpaar? Wat is haar revolutionaire theorie van de menselijke genegenheid? Het moet gezegd dat zij op dit gebied heel wat bescheidener is dan haar uitgever. Op blz. 243 schrijft zij: ‘Il y aurait beaucoup de naïveté (sans compter la prétention!) à s'attribuer l'invention d'une érotique’. Men zou het zeer eenvoudig kunnen zeggen: S.L. beweert dat twee mensen van verschillend geslacht niet volkomen de eenheid kunnen bereiken dan via de erotiek. En wij weten dat de erotiek essentieel, fundamenteel onredelijk dus goddelijk is, dus, zoals zij het uitdrukt, ‘sacraal’.
Om haar theorie te staven legt zij veel nadruk op het oorspronkelijk androgyne karakter van de mens, ook op het feit dat wie mekaar beminnen mekaar ‘weervinden’ en mekaar altijd hebben bemind. De Nederlandse lezer zal bevreemd opkijken wanneer hij als getuige voor deze thesis ziet optreden niemand minder dan Thorbecke, die tot hiertoe hoofdzakelijk geciteerd werd omdat hij gezegd heeft dat kunst geen regeringszaak is. Maar Thorbecke heeft inderdaad aan zijn verloofde geschreven: ‘Je crois, ma petite fille, lorsqu'on s'aime comme je t'aime que l'on s'est toujours aimé...’.
Uit vele mythen haalt S.L. bewijsmateriaal dat overtuigend is. Waar ik haar niet kan volgen is wanneer zij beweert, zonder referenties, dat zelfs de Genesis, volgens zekere exegeten, het androgyne karakter van de mens zou hebben onderstreept. De Vulgata zegt: ‘ad imaginem Dei creavit illum, masculum et feminam creavit eos’. Zekere exegeten vertalen dat, zegt S.L.: ‘Et Dieu les créa androgynes’. Wie zijn die exegeten en welk is hun gezag? De meest onverdachte vertaling van de Torah en de meest recente werd verleden jaar gepubliceerd in Philadelphia door een groep joodse bijbelspecialisten die steunen op de masoretische versie. Bij hen luidt Gen. I. 27: ‘male and female He created them’ en ik kan me moeilijk indenken dat het begrip androgynie in het Hebreeuws uitgedrukt wordtGa naar voetnoot(2). Trouwens, indien de | |
[pagina 1133]
| |
androgyne versie juist zou zijn, dan zou zij in tegenspraak zijn met het overige van Gen. I, waar de afhankelijkheid en de ondergeschiktheid van de vrouw duidelijk staat onderstreept, ook al kan men S.L. gelijk geven wanneer zij er nadruk op legt dat Adam in de Mozaïsche traditie de androgynie kan symboliseren want de vrouw werd ‘uit hem’ genomen.
In een recent boek heeft Elisabeth Mann Borgese (de dochter van Thomas Mann) haar fantasie losgelaten op een toekomstbeeld van het menselijk geslacht. Volgens haar wensdroom zullen in de toekomst alle menselijke wezens van rond de 20 tot circa 45 vrouwelijk zijn. Degenen die niet ‘slagen’ in het leven, zullen vrouwen blijven, de anderen worden mannen en leiden de wereld cultureel en politiek. Wanneer ze over de honderd zijn worden ze geslachtloos maar zijn ze rijk aan ervaring. De androgynie neemt bij haar een curieuze vorm aanGa naar voetnoot(3).
Wat S.L. te zeggen heeft over de androgynie in de mythologie en in de biologie is zeker van belang alhoewel de lectuur van dit centrale deel van haar boek een bijzondere inspanning vereist en alhoewel de meeste lezers ongetwijfeld ongewapend zullen staan tegenover de slagorde van haar wetenschappelijke argumenten.
Wanneer men eenmaal overtuigd is van haar thesis, dan leidt zij ons naar de toekomst en zegt: ‘Le propre de l'amour nouveau, ce sera d'être à la fois une connaissance approfondie de la sexualité et une prise de conscience de son fondamental mystère’. Dit zal gebeuren, beweert S.L., met een afschuwelijk woord, door de ‘resacralisation’ van de liefde.
Hoe zal dat in zijn werk gaan? Er zijn, zegt S..L, twee soorten mannen, de demonische en de anderen. De eerste menen dat de liefde, de erotiek vuil is, de werkelijke geliefden weten dat de liefde heiligt vooral indien men het seksuele aanvaardt met zijn mysterie, zijn ernst en in zijn totaliteit. Er is trouwens geen groot paar zonder grote seksualiteit. Ik resumeer hier zeer abrupt, want dit deel van haar werkstuk is wellicht het rijkst aan inzichten van heel het boek.
De enige ernstige kritiek die men Le Couple kan toerichten, is dat het een ambivalent boek is alhoewel dit kenmerk ook verantwoordelijk is voor zijn ongewone rijkdom. Men staat voor een soort van summa van de liefde en de erotiek die voor een goed deel verwarrend technisch en wetenschappelijk is zonder dat men de kans heeft, indien men tenminste geen vakman is, de wetenschappelijke waarde van de beweringen van de auteur na te gaan. Waar S.L. er zich echter op toelegt om een theorie te illustreren door een voorbeeld uit het leven of uit de literatuur, blijkt het dadelijk dat zij niet alleen ongewoon geestelijk begaafd is maar dat ze ook een groot schrijver is. Haar analyse van de poëzie van Donne is in dat opzicht een schitterend voorbeeld. Haar helderziendheid op psychologisch gebied, haar roekeloze manier om een mens, vooral een man, te meten (zij is m.i. al te genadig voor | |
[pagina 1134]
| |
Simone de Beauvoir) zijn op sommige plaatsen haast beangstigend. Welk een voorbeeldig professor in de literatuur zou zij kunnen zijn!
Hetgeen verder de dorste delen van dit magnum opus toch steeds genietbaar maakt, is het feit dat zij haar meest ongenietbare passages plots doorlicht met axiomen, maximes en bedenkingen over de menselijke betrekkingen, de passie en de erotiek, die meestal origineel zijn en van een uitstekende beeldenaar. Die liggen zó voor het rapen.
Zoals Elisabeth Mann Borgese, werpt S.L. een blik op de toekomst. Haar visie is echter niet het resultaat van een utopische speculatie. Zij is haast didactisch: in het licht van de bevrijding der vrouw in onze maatschappij, van haar snelle vordering naar de volkomen gelijkheid met de man, schijnt het haar toe dat de vrouw ook op het gebied van het ‘paar’, haar invloed en gezag zal kunnen doen gelden. Het hele gebied van de erotiek werd tot nu toe door de man beheerst. S.L. zegt zeer juist dat de vrouwelijke erotiek erin bestaat het genoegen niet te scheiden van de liefde en de passie met de duur te verzoenen. D'accorder la passion et la durée, als levensprogramma van de vrouw: dat is wellicht de meest scherpzinnige opmerking die in Le Couple te lezen staat.
Men zal waarschijnlijk haar boek vergelijken met Le deuxième sexe van S. de Beauvoir al zijn de onderwerpen verschillend. Beide dames zijn van kop tot teen intellectueel uitgerust. Met mannelijk ontzag zou ik haast zeggen: ze zijn vervaarlijk, maar wat S.L. op haar Franse collega voor heeft, is een lyrische ontvankelijkheid die ze niet kan onderdruken - gelukkig maar! - en die aan een deel van dit zware tractaat een luister geeft waaraan geen lezer ontsnappen zal. Wat haar fundamentele thesis betreft, heeft zij ook het voordeel een moraliste te zijn waartegen geen orthodoxie bezwaren kan voelen. M. Gij. |
|