schijnlijk allesbehalve bevorderlijk voor kunst en cultuur. Voor de gemeenschapskunst bij uitstek, het toneel, waarvoor men van de eenheid een bloei gelijk aan die der oude helleense treurspeldichters verwacht, is het bijzonder jammer dat precies Sophocles, die men misschien wel de grootste mag noemen, niet vanuit die eenheid schreef. Hij werd er zelfs om verbannen. Socrates filosofeerde niet vanuit die eenheid. Hij werd erom ter dood veroordeeld. Maar genoeg feitjes, er zijn twee grote duizendjarige feiten.
De antieke cultuur van Grieken en Romeinen vertoont over al de eeuwen die wij kunnen overzien, oppervlakig overzien en onvolledig zoals dat uiteraard niet is te vermijden, één enkele onophoudelijke evolutie van een volkse antropomorfische wereldbeschouwing naar een rationalistische wijsbegeerte, die haar pleit had gewonnen toen het Klein-Aziatisch christendom dat heidendom à la Lucretius begon te ondermijnen.
Het christendom kende nooit de eenheid die men de middeleeuwen toedicht. Het werd gedurig aangevochten door gevaarlijke ketterijen, dweperige bewegingen als die van de Albigenzen en het rationalisme waarmee het door bemiddeling van Sint-Thomas in de veertiende eeuw een compromis sloot en in de zestiende opnieuw een strijd aanging, waaraan de oecumenische beweging nu een einde tracht te stellen.
De stichter van dit christendom, Jezus de timmerman, was een ketter die wegens godslastering werd terechtgesteld. De grootste cultuurdragers van heidendom en christendom hebben sedert meer dan drieduizend jaar als scheppers of vernieuwers de cultuureenheid voortdurend verbroken en daardoor de cultuur het meest verrijkt.
G.W.