Waarom een gedicht?
In een vorig nummer verscheen van mij ‘Kinderen met de krekelstem’, misschien een gedicht. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik mij afvraag hoe ik ‘literatuur’ heb durven schrijven over een moord zo groot dat er van poëzie geen sprake kan zijn. Er is meer. Ik voel me nog steeds verbijsterd dat ik het mitrailleren van zevenduizend schoolkinderen in het Servische dorp Kragujevac als aanleiding tot een gedicht heb durven aanvaarden van de mens in mij.
Ik weet, ook de dichter behoort de mens in ons. Die dichter kan schrijven uit verontwaardiging. Er zijn grenzen. Toen ik voor het weiland stond, waarin hun leraars hen hadden moeten begraven, bevond ik mij aan gene zijde van het afgrijzen. Dit kan één reden zijn die ons belet woordeloos te zwijgen. Ze lijkt me niet voldoende en voor me zelf kan ik het bewijzen. Verontschuldig het voorbeeld dat volgt.
In een Sloveens dorp kwamen tijdens de oorlog Italianen binnen. Onder hen bevond zich een militaire arts. Met de bevolking hebben ze zich geamuseerd. In een kleine woning was een vrouw thuis, zwanger. Zeer zichtbaar. Er liepen twee kinderen rond en onder de kachel stond een korf met moederpoes en jongen. De afstammelingen van de achtenswaardige Romeinen hebben de vrouw vastgebonden op tafel. Met kennershand sneed de dokter in uniform door een keizerlijke snede de buik open, haalde er de vrucht uit. In de plaats stopte hij een van de kattejongen en naaide de vliezen, spieren en huid weer dicht. Slechts drie doden, het katje meegerekend.
Nooit schrijf ik daar een vers over. Beweer ik nu althans. Ik weet waarom over Kragujevac wel. De krekels hebben het gedaan.