Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 16
(1963)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
betoog
| |
1. Foutieve definitie van de Katholieke EncyclopedieNu we ons historisch geheugen in het tweede hoofdstuk een beetje hebben opgefrist, verwondert het ons niet meer dat zelfs de Katholieke Encyclopedie op dit ogenblik nog altijd niet weet wat verdraagzaamheid is. Zij omschrijft ze immers als ‘dulding van een kwaad dat men het recht en de macht heeft te bestrijden’. Wij zullen trachten aan te tonen, niet alleen dat deze bepaling mankt, maar dat geen enkel van haar drie elementen opgaat, noch het kwaad, noch de macht om het te bestrijden, noch het recht. | |
A. Een kwaad?Verdraagzaamheid kàn dulding zijn van een kwaad, maar is het doorgaans niet. Zij heeft namelijk godsdiensten voor object en men kan wel hier en daar een onderdeel van godsdienstpraktijken voluit een kwaad noemen, bijvoorbeeld bij de Azteken wier godheid niet te verzadigen was met mensenoffers, maar men kan onmogelijk alle godsdiensten op één enkele uitzondering na een kwaad noemen. Zij bepalen de moraal, dat wil zeggen het zedelijk goede en bij definitie is dus kwaad wat tegen de godsdienst indruist, nooit wat tot de godsdienst behoort of door hem wordt opgelegd. Slechts door het feit dat goed en kwaad relatieve, geografisch bepaalde begrippen zijn, kan een godsdienstig gebruik, dat past in de lokale zeden, bijvoorbeeld hoger- | |
[pagina 414]
| |
vermeld massa-mensen-offer, vanuit een algemeen-menselijker standpunt soms kwaad worden genoemd. Zeker, een katholieke regering die de protestanten vrijheid van godsdienst verleent, duldt wat zij als een kwaad beschouwt, maar zij is niet normatief. Een marxistische regering beschouwt elke godsdienst als een privé-aangelegenheid die niets te maken heeft met haar louter aards en tijdelijk program. Zij is daardoor vanzelf verdraagzamer dan de katholieke en zij duldt nooit kwaad. De grote Aziatische godsdiensten, al of niet beheerd door het staatshoofd dat geestelijke en wereldlijke macht in zich verenigt, staan volledige vrijheid van godsdienst toe, geven het Westen hierdoor een onvergelijkelijk voorbeeld van verdraagzaamheid en zien in de belijdenissen die zij dulden geen kwaad, ja zijn juist verdraagzaam omdat zij er geen kwaad in zien. | |
B. Het recht om te bestrijdenVerdraagzaamheid kàn zijn, maar is lang niet altijd dulding van een kwaad dat men het recht heeft te bestrijden. Veroveraars die volgens de geldende gebruiken de in hun ogen schadelijke godsdienst van een overwonnen volk mochten uitroeien, maar het om opportunistische redenen nalieten, duldden een kwaad dat zij het recht hadden te bestrijden, maar de ware, principiële verdraagzaamheid bestaat juist in de theoretische en praktische erkenning dat men niet dat recht heeft. De regeringen die in 1948 de verklaring van de rechten van de mens hebben ondertekend, erkennen daardoor dat zij niet het recht hebben hun burgers te na te komen wegens hun wereldbeschouwing en zij geven een voorbeeld van tolerantie. | |
C. De macht om te bestrijdenVerdraagzaamheid kàn dulding zijn van een kwaad dat men de macht heeft te bestrijden maar zij is dat niet noodzakelijk. Een tiran die zijn politieke vijanden uitroeit, maar zijn vrienden godsdienstvrijheid toestaat, duldt religies die hij kan bestrijden en is verdraagzaam. De Romeinse keizers die te Rome de christenen vervolgden en de Germanen rustig Thor en Wotan lieten aanbidden, hadden de macht om die goden te bestrijden en waren verdraagzaam. Hoeveel edeler verdraagzaam echter is het oud mannetje uit het godshuis, dat tegen een fanatieke medepensionair volhoudt dat men een nieuweling, een oud Israëlietje, niet mag verplichten de zondagsmis bij te wonen in de kapel van het gesticht. Geen van beide disputanten, oud en zwak in de | |
[pagina 415]
| |
zon gezeten op een gestichtsparkbank, heeft ook maar een schijn van macht voor of tegen de wereldbeschouwing van het oud Joodje of van de gestichtsdirectie en toch is de ene in de volle mooie zin verdraagzaam en de tweede niet.
Indien men niet verdraagzaam kon zijn zonder de macht te hebben het gedulde kwaad te bestrijden, zou de kerk zelf, die wel niet op de voorposten van de tolerantiebeweging wil staan, maar toch de eer van een zekere verdraagzaamheid opeist en zeker niet intolerant wil genoemd worden, volstrekt intolerant zijn. Immers, zij bezit niet meer haar middeleeuwse macht om het kwaad te bestrijden en de macht die zij nog heeft, gebruikt zij tegen het kwaad. Zowel wegens de macht die zij verloren heeft als wegens die welke zij nog aanwendt, zou zij volgens de Katholieke Encyclopedie niet verdraagzaam kunnen worden genoemd. | |
D. Recht en machtEen laatste argument dat beter tot de verbeelding spreekt. Indien verdraagzaamheid bestond in het dulden van een kwaad dat men het recht en de macht heeft te bestrijden, zou een tolbeambte die een zwaarbeladen vrachtwagen vol smokkelwaar doorlaat, verdraagzaam zijn sensu lato en een koloniaal gewestbeheerder die nieuwsgierig een rituele moord bijwoont, sensu stricto, want beiden dulden een kwaad dat zij kunnen en mogen bestrijden en zijn toch, verre van verdraagzaam, integendeel schuldig aan strafbaar plichtsverzuim. Een kwaad dulden dat men kan en mag bestrijden, is haast altijd misdadig. De bepaling van de Katholieke Encyclopedie is dus in alle delen foutief.
Wij hebben niet nagegaan of de andere katholieke encyclopedieën dichter bij de waarheid komen, maar een blik in de Duitse katholieke encyclopedie Herder deed ons vermoeden dat de katholieke onvertrouwdheid met het begrip wel internationaal zou kunnen zijn. Herder spreekt van duldzaamheid, niet tegenover een kwaad, maar tegenover vreemde inzichten in godsdienstzaken. Hij schijnt niet te weten dat de verdraagzaamheid niet onderzoekt of een belijdenis objectief waar is, maar het feit erkent dat ze de subjectieve waarheid is van een mens of een gemeenschap. Hij spreekt dus van een ‘verwerpelijke dogmatische verdraagzaamheid’ voor dewelke ‘alle belijdenissen even waar zijn’, een oordeel dat de verdraagzaamheid niet nodig heeft en dat zij nooit uitbrengt. Hij spreekt verder van een burgerlijke verdraagzaamheid die alle andersdenkenden in de dagelijkse omgang achting betuigt en van een staatspoli- | |
[pagina 416]
| |
tieke verdraagzaamheid die belijdenissen wettelijk tolereert. Herder is met het begrip niet alleen niet vertrouwd, hij houdt er ook niet van. De zekerheid de enige waarheid te bezitten, maakt het moeilijk vriendelijk te zijn voor de dwaling. Wat hij precies bedoelt met de ‘verwerpelijke dogmatische verdraagzaamheid’ voor dewelke ‘alle belijdenissen even waar zijn’ is nogal duister. Men kan er nog inkomen dat alle religies even onwaar zouden zijn en dus allemaal even goed of liever even slecht, maar vruchteloos vraagt men zich af hoe ze allemaal even waar kunnen zijn of als even waar worden beschouwd. De ene zegt dat Jezus God was, de andere dat hij niet God was, alle zeggen dat zij de ware godsdienst zijn. Dat alles kan toch onmogelijk even waar zijn. Maar we zullen dit verder aan de katholieke encyclopedieën overlaten. | |
2. Ongewettigde aanmatiging van RomeRome heeft in 1885 en in 1953 nog eens duidelijk gemaakt wat het door verdraagzaamheid verstaat. Het bleek telkens niet veel te hebben bijgeleerd sedert zijn nochtans gematigde doctor angelicus zijn bloeddorstige leer opstelde.
In zijn encycliek ‘Immortale Dei’ van 1 oktober 1885 schrijft Leo XIII dat de kerk van oordeel is ‘dat de andere godsdiensten niet op één lijn mogen gesteld worden met de enige ware’, maar dat zij daarom toch de staatsbestuurders niet veroordeelt die ‘om een of ander belangrijk goed, of tot wering van een kwaad, verschillende godsdiensten in de staat laten bestaan’.
Op 6 december 1953 in een toespraak gehouden voor congresserende katholieke Italiaanse juristen in het vaticaan, legde Pius XII drie beginselen vast. 1. Wat strijdt met de waarheid en de goede zeden heeft objectief geen recht van bestaan. 2. Desniettemin mag men het laten bestaan ter wille van een groter en breder goed. 3. Of die voorwaarde aanwezig is, moet de katholieke staatsman in elk afzonderlijk geval zelf uitmaken.
Dit klinkt angstwekkend eender van in de veertiend-eeuwse Summa tot in de vaticaanse receptiezaal in 1953 en om uit eerbied voor de Heilige Vader geen sterke termen te gebruiken, het klinkt verbazend. | |
A. Heeft de overtuiging van 90% der mensheid geen bestaansrecht?Geen enkel theoloog zal volhouden dat de woorden | |
[pagina 417]
| |
‘ecclesia extra quam non est salus’ letterlijk moeten opgevat worden en dat alleen de trouwe dienaren van de kerk zalig kunnen worden. In dat geval zou ongeveer negentig procent van alle mensen die ooit geleefd hebben en zullen leven, na een kortstondig, lastig en teleurstellend vertoef op aarde in alle eeuwigheid worden gestraft omdat zij, buiten het katholicisme geboren, deze godsdienst nooit behoorlijk leerden kennen. Augustinus schrok niet terug voor een ‘massa damnata’, maar het is een absurditeit. Ontelbare miljoenen vrome protestanten, Joden, Boeddhisten en wat weet ik, zouden hun verstorven en godgewijd leven bekopen met een eeuwige marteling, of een hemel van tweede categorie. Dit is op grond van intrinsieke redenen en schriftuurteksten onaannemelijk. Welnu, indien er belijdenissen bestaan waarin de mens buiten de kerk zijn doel, ‘God eeuwig te aanschouwen in de hemel’ kan bereiken, dan hebben deze belijdenissen bestaansrecht. Mogen zij niet op één lijn worden gesteld met de enige ware, dan mogen zij toch als middel tot zaligheid erkend, geëerbiedigd worden en in stand gehouden, omdat zij tot nu toe miljarden mensen, die nooit de enige waarheid leerden kennen, de vormen hebben voorgehouden waarin zij konden zalig worden. | |
B. Mag bona fide dwalen niet geduld worden?De tweede reden tot verbazing klemt nog meer. Elke theoloog erkent dat de enige waarheid die in het bezit is van de kerk, voor de natuurlijke rede niet bewezen kan worden. Men moet ze geloven op Gods gezag, dat weet een kind. Dat geloof kan men zich niet eigen maken zoals een wetenschap of een ambacht, door studie, lessen en lectuur. Er is een door God ingestorte genade voor nodig, de gave van het geloof, die men wel door eigen schuld verliezen kan, maar niet door eigen prestaties verdienen en verwerven. Het is dus altijd mogelijk dat hij die buiten de enige waarheid van het katholicisme leeft, daarin zonder schuld is. Voor een afvallige katholiek is dat niet waarschijnlijk. Hij zal zijn ongeluk wel gezocht hebben. Maar voor allen die buiten het katholicisme zijn geboren, voor de miljoenen vrome Boeddhisten en Islamieten, die nooit met het katholicisme in contact zijn gekomen, is het zo goed als zeker dat zij onschuldig zijn, dat God hun om ondoorgrondelijke redenen zijn genade onthoudt, dat zij naar beste vermogen een belijdenis naleven waarin zij zalig zullen worden. Er bestaan dus buiten de kerk belijdenissen en levenswijzen | |
[pagina 418]
| |
waarvan de kerk volgens haar eigen beginselen het bestaansrecht moet erkennen. | |
C. Waarom geen Torquemada meer?Salva reverentia willen wij ook nog onze verbazing uitspreken over de pauselijke woorden: ‘om een of ander belangrijk goed of tot wering van een kwaad’ of nog ‘ter wille van een groter en breder goed’.
Bij ons weten is Thomas nog niet herroepen waar hij leert dat de ketter mag worden gedood. De stelling van Leo XIII en Pius XII betekent dus dat de andere godsdiensten geen bestaansrecht hebben en dat de aanhangers ervan mogen worden terechtgesteld. Maar wat betekent het dan dat men mag afzien van het vervolgen der andere godsdiensten ter wille van een groter en breder goed?
Wat zou kunnen gebeurd zijn in een katholieke staat die tussen de encycliek van 1885 en de toespraak van 1953 zijn protestanten, Joden en atheïsten zou hebben terechtgesteld of verbannen? In het ergste geval zou er een burgeroorlog zijn uitgebroken. De daarin gesneuvelde katholieken zouden als geloofsverdedigers recht naar de hemel zijn gegaan, en de gesneuvelde andersdenkenden recht naar de hel, waar zij beter op hun plaats zouden geweest zijn dan op aarde. Waarschijnlijker is echter dat het niet tot een burgeroorlog zou zijn gekomen, maar tot een economische boycot vanwege het ene land en economische steun vanwege het andere, een materieel gunstig of ongunstig gevolg dat niet opwegen kan tegen het geestelijk goed van het uitroeien der ketterij.
Hiermede zijn de mogelijke gevolgen opgesomd van een radicale uitroeiing van de belijdenissen die geen bestaansrecht hebben. Van kerkelijk standpunt uit is met het dulden van de ketterij geen groter of breder goed te winnen dan met de uitroeiing ervan. Het is duidelijk dat Leo XIII en Pius XII enkel en alleen hebben willen zeggen dat de staat de andere godsdiensten mag toelaten indien hij ze niet verbieden kan.
Dat alleen is, wij zeggen het zonder boosaardigheid, sedert de twaalfde eeuw èn leerstellig èn praktisch de houding van de kerk. Geen katholieke staat kan de ketterij nog uitroeien omdat hij zelfs van de meest homogeen katholieke volksvertegenwoordiging de daartoe nodige macht niet meer kan losmaken. Ik zoek een vorm om zacht genoeg te zeggen, hoe pijnlijk humanisten het vinden, dat de plaatsvervangers op aarde van hem die door de drijverij van het religieus | |
[pagina 419]
| |
fanatisme zijner dagen werd ter dood veroordeeld en terechtgesteld, nog in 1885 en in 1953 onrechtstreeks verklaren, dat zij met alle andersdenkenden hetzelfde zouden doen indien zij nog de macht hadden van vroeger. | |
3. Onbevredigende motivering in VlaanderenOprechte voorstanders van verdraagzaamheid onder ons, progressieve christenen als prof. Dondeyne en pater Leys, willen, in tegenspraak met de Katholieke Encyclopedie, in het begrip wel vinden ‘een morele waarde die op zichzelf moet bevorderd worden’. Dondeyne wijst erop dat het achter het ijzeren gordijn vooral christenen zijn die strijden voor gewetens- en religievrijheid. Hij zou er wel mogen bijvoegen dat strijden voor gewetensvrijheid voor zichzelf iets anders is dan strijden voor de gewetenvrijheid van anderen, zeker wanneer men volgeling is van pausen die alle anderen het recht op gewetensvrijheid ontzeggen. Maar tot daar. Terecht betreurt Dondeyne dat ‘de meeste katholieke theologen steeds maar voortgaan op dit gebied een taal te spreken die uit de middeleeuwen stamt’. Hij verwerpt drie foutieve zingevingen, te weten primo dat alle belijdenissen even waar en waardevol zouden zijn, secundo dat geloof privé-zaak zou zijn, tertio dat verdraagzaamheid dulding zou zijn van een kwaad dat men het recht en de macht heeft te bestrijden. Zelf grondvest hij de verdraagzaamheid op drie noodwendigheden: primo de medemens is een last die men moet leren verdragen, secundo de medemens is een metgezel die men nodig heeft, tertio men kan voor de medemens iets doen.
Dat zijn natuurlijk de drie motieven welke zich aan ieder mens in om het even welk groepsverband opdringen om sociabel te zijn. Het zijn motieven die in dezelfde mate gelden voor de leden van een sportclub, voor de neringdoende in zijn straat, voor de dorpeling, de stedeling, de Belg, de buitenlander en de staatloze. Allen moeten zij met iedereen in hun omgeving trachten goed te staan om er bij gelegenheid iets van gedaan te krijgen en er zelf iets voor te doen. Het zijn niet de ware specifieke motieven die de onderlinge verhoudingen der wijsgerige en religieuze gezindheden door verdraagzaamheid regelen. Het zijn motieven die in deze verhoudingen haast geen betekenis hebben. Ik lijd geen last van de katholieken als zodanig, ik kan voor hen als katholieken haast niets doen en ik kan ook niet veel van hen bekomen. Van de protestanten en de Joden heb ik noch last, noch voordeel. | |
[pagina 420]
| |
4. Proeve van benadering van het begripDe zin van de verdraagzaamheid kan niet liggen in zulk handelsbelang. Verdraagzaamheid is eerst en vooral ontheven aan elke nutsberekening, doodgewoon doordat er voornoch nadeel bij betrokken is. Verdraagzaamheid is een eerbiediging van de mens in zijn nobelste, grootste verschijning, namelijk daar waar hij gans alleen overeind staat tegenover het eindeloos en onpeilbaar heelal en bij soevereine beslissing van zijn verstand en geweten, zijn plaats, houding en taak bepaalt. Verdraagzaamheid verdraagt noch duldt. Zij eerbiedigt, beschermt en verdedigt de hoogste menselijke vrijheid en dit om de zeer concrete driedubbele reden dat zij een culturele noodzaak is, een natuurrecht en een onontbeerlijk maatschappelijk goed. | |
A. Een culturele noodzaakElke beschaving die niet wil doodgaan door verdorring, moet zich bestendig vernieuwen. Deze vernieuwing doet zich onvermijdelijk voor als een bedreiging. De twee grote vernieuwingen van onze Westerse cultuur, het christendom en het humanisme, deden zich voor als de hoofdoorzaak van de ontbinding waaraan zij een eind hebben gemaakt en op de duur als het ontbindingsproces zelf. Niets was zo tegengesteld aan de Grieks-Romeinse beschaving als de christelijke godsdienst van haar slaven, de leer van een joods-esseense extremist, gelijkend op Johannes de Doper en de Leraar der Gerechtigheid uit de Dode-Zee-rollen, een zachte dweper onder drukking van de hoge clerus van Jeruzalem door de Romeinse landvoogd voor kruisiging vrijgegeven. Niets was zo tegengesteld aan het christendom als de heropstanding van de Grieks-Romeinse idealen in de zestiende eeuw.
De negentiende-eeuwse rationalisten hebben terecht betoogd dat de Westerse beschaving door het christendom een oponthoud heeft gekend en een omweg gemaakt, maar daarmee is niet alles gezegd. Zij zou zonder het christendom ook een ontbinding hebben doorgemaakt en het zijn de christelijke idealen die haar krachten ten slotte hebben vernieuwd. Op dezelfde wijze en met evenveel recht heeft men in de Renaissance een negatie van het christendom gezien en ook dat is slechts een deel van de waarheid. Door de hergeboorte van het classicisme werd ook de christelijke beschaving herboren. | |
B. Een natuurrecht.De mens heeft geen ander of hoger criterium dan zijn gewe- | |
[pagina 421]
| |
ten. Het leven in groepsverband, praktische ervaring, leiders en leraars wijzen hem de weg, maar zijn hoogste wet van waarheid en goedheid draagt hij in zichzelf. Zelfs de katholieke kerk, die beweert hem een waarheid en een zedenwet voor te houden die elke twijfel overbodig maken, kan die rechtspraak in zijn binnenste niet voorbijgaan. Zelfs zij erkent dat hij zich aan haar gezag niet moet onderwerpen wanneer zijn geweten het hem verbiedt. Alleen door zijn geweten, alleen door zijn verstand en wil kan hij goed en kwaad doen. Wie hem dat recht, die plicht, die macht ontneemt, ontmenselijkt hem en maakt hem tot robot. Het is voor zijn menselijkheid wat de lucht is voor zijn longen, wat de hemoglobine is voor zijn bloed. Door het absoluut en onvervreemdbaar recht, desnoods gans alleen tegen de massa en haar leiders in een eenzame weg te gaan, een gevloekt woord te spreken, zijn de grootste prestaties van de mensheid tot stand kunnen komen. | |
C. Een onontbeerlijk maatschappelijk goed.Uit de drie vorige alinea's sub a en b volgt vanzelfsprekend dat alleen gewetensvrijheid de ontplooiing van het individu en van de groepen mogelijk maakt. Hier moet er alleen nog de opmerking aan toegevoegd worden dat het maatschappelijk weldadige van de gewetensvrijheid juist niet gelegen is in de vrijheid om in 't gelid te lopen, maar in datgene waarom men ze steeds wil beknotten, de vrijheid om uit de band te springen, normen te breken, te vernieuwen. De vrijheid van de christen om het Heilig Officie te mishagen en Teilhard de Chardin te doen accepteren, is voor de kerk heilzamer dan de vrijheid om op alles ja te knikken.
Ik mis de bevoegdheid om te beoordelen of pater Leys zijn theologie goed kent, maar ik heb reden om te vrezen dat hij, zoals prof. Dondeyne, van de kerkelijke geschiedenis een en ander is vergeten. Immers, hij schrijft dat de kerk het soms tot een gewetensplicht maakt het christendom te verzaken. Er zal wel geen geschiedkundige ter wereld zijn die niet brandt van nieuwsgierigheid om te vernemen waar en wanneer de kerk ooit iemand in geweten zou verplicht hebben het katholicisme te verloochenen, maar helaas, pater Leys geeft geen details. Wel schrijft hij: ‘Zulk een ernst maakt de kerk met de menselijke geest dat, zou iemand na grondig onderzoek te goeder trouw menen dat het christendom de waarheid niet is, zij er hem een gewetensplicht van maakt het te verzaken’. | |
[pagina 422]
| |
Dat is ook mijn theologie en ik heb nooit getwijfeld aan haar juistheid, maar altijd moeten betreuren dat men er zo alleen mee staat. Ik heb nooit iets anders gehoord dan dat men de twijfel moet vluchten, aan iets anders denken, bidden om het geloof te mogen bewaren, geen boeken lezen die het kunnen aan 't wankelen brengen. Het geloof verliezen was het allerergste dat een mens kon overkomen. Het is zeker jammer dat men nooit een geval heeft bekendgemaakt waarin de kerk iemand verplicht heeft het geloof te verzaken, maar wij zullen over het verleden niet meer klagen als de katholieke partners de humanisten van nu af willen ten goede houden dat het volgens de kerk misschien hun gewetensplicht is ongelovig te zijn en dat men dus geen kwaad duldt door dat te tolereren. | |
5. Grondvest van de gewetensvrijheidDe ware grondvest van de gewetensvrijheid wordt door professor Dondeyne, pater Leys en de Katholieke Encyclopedie niet aangeraakt. Wij zullen hopen dat zij ze niet kennen, omdat dit de gunstigste veronderstelling is. Hadden zij zich afgevraagd waarom de eeuwen door altijd maar gestreden is voor vrijheid van godsdienst en geloof en nooit voor de vrijheid vol te houden dat koffie een ontploffingsmiddel is, dat tweemaal zeven elf maakt en dat China in de Balkan ligt, dan zouden zij er op het spoor van gekomen zijn. Scheikundige, wiskundige, geografische waarheden zijn evident of experimenteel bewijsbaar, metafysische zijn noch het een noch het ander. Daardoor is wereldbeschouwelijke eensgezindheid van het mensdom onmogelijk, is pluraliteit van wereldbeschouwing onvermijdelijk, is vrijheid van wereldbeschouwing noodzakelijk.
‘Le bien inestimable conquis par l'homme à travers tous les préjugés, les souffrances et les combats, c'est cette idée qu'il n'y a pas de vérité sacrée, c'est-à-dire de vérité interdite à la pleine investigation de l'homme. C'est que ce qu'il y a de plus grand dans le monde, c'est la liberté de l'esprit, c'est qu'aucune puissance intérieure ou extérieure, aucun dogme ne doit limiter le perpétuel effort et la perpétuelle recherche de la race humaine’.
Hier kunnen zelfs de ogen die tot nu toe nog niet hebben willen zien, wel niet anders meer dan opengaan op de schokkende ontdekking in welke hoge mate de inquisitie een verblindheid was, een misverstand en hoe verzoenlijk de tegenstelling is tussen geloof en rede. Vermits de theologie | |
[pagina 423]
| |
erkent dat er zaligheid mogelijk is buiten de kerk, dat het geloof een donum gratis datum is, dat de mens in geweten verplicht is zijn verstand te volgen waar het uitmaakt of een godsdienst waar is of onwaar, kunnen de gelovigen bovenstaande woorden beamen, al werden zij uitgesproken door Jean Jaurès in de Franse Kamers. Ook de godsdienst, ook het katholicisme staat dus open voor ‘la pleine investigation de l'homme, le perpétuel effort et la perpétuelle recherche de la race humaine’, en dit niet voor een deel, niet tot aan een zekere grens, maar in zijn geheel en zover als de menselijke investigatie reikt.
Wij moeten het nog nauwkeuriger uitdrukken. Geen enkele theologant kan ontkennen dat ook het katholiek dogma openstaat voor ‘la pleine investigation de l'homme’. Het menselijk inzicht in de revelatie evolueert immers en de verwoording ervan is voor precisering vatbaar. Wat God geopenbaard heeft, is eeuwig en onveranderlijk, maar niemand kan aangeven tot hoe diep ons begrip erin doordringen kan, welke de laatste formuleringsprecisie ervan zijn zal. In die zin gelden de woorden van Jaurès ook voor het dogma. Dit beantwoordt ook aan de overtuiging en de wens van de overgrote meerderheid der katholieke intellectuelen. | |
6. Intolerantie is wezensvreemd aan het christendomDe inquisitie, de Index, de veroordeling van Galilei en Loisy, alle andere uitingen van intolerantie, die wij gewoon zijn te beschouwen als inherent aan een godsdienst die pretendeert de enige ware te zijn, waren dus zeker betreurenswaardige vergissingen, geconditioneerd door tijd en omstandigheden en in hun historisch verband haast onvermijdelijk, maar daarom toch niet minder wezensvreemd aan het christendom. Zij strookten noch met het evangelie, noch met de gesystematiseerde theologie. Dat is voor ons onderzoek van de kansen ener tolerantie-overeenkomst van belang. Wie de “mensentoekers” uit de geschiedenis zou verdelen in toevallige en geboren boeven, zette de Torquemada's in de eerste categorie, bij de opvliegende zoontjes van de hogere stand, gewoon de baas te spelen, zodat hun vuist wat te los aan hun lijf zit, maar niet bij de Lombrosotypes. Wel was de inquisitie tot in haar schandelijkste exces, de terechtstelling, leerstellig gerechtvaardigd secundum Thomas, zoals wij hebben gezien, maar dat nam niet weg dat het slechts een goede verantwoording was voor een slecht gedrag. Het was zelfs historisch gezien niet het enig mogelijke standpunt. | |
[pagina 424]
| |
Zelfs in de tijd van Thomas, met zijn geloof zonder twijfel en zijn strakke rechtsbegrippen, had een doctor angelicus kunnen leraren dat de kerk niemand straffen mocht omdat hij van God de genade van het geloof niet had ontvangen. Thomas had zichzelf kunnen citeren. Hij leert immers dat de mens zijn geweten moet volgen en met zijn wil aanhangen wat zijn verstand hem aanwijst als waarheid. Hij had het evangelie kunnen aanhalen: oordeelt niet opdat gij niet veroordeeld wordet. En wat Jezus zei tot de soldaat die hem in het gezicht sloeg: Heb ik onwaarheid gesproken, overtuig er mij van, maar heb ik waarheid gesproken, waarom slaat ge mij? Andere teksten lagen voor het grijpen. Jezus heeft gezegd dat het niet nodig was naar de kerk te gaan, maar wel God te bidden in geest en waarheid. Hij heeft de terechtstelling verhinderd van een vrouw die volgens de wet moest gestenigd worden. Ook toentertijd dus waren er motiveringen bij de vleet voor christelijke barmhartigheid. Praktische voorbeelden ervan ontbraken evenmin. De Albigenzen en de Katharen zouden geen andersdenkenden hebben vermoord en men kan niet zeggen dat dit ketterse uitzonderingen waren. De behendige Paus Innocentius III stond hun toe hun idealen in de kerk na te leven en naar hun voorbeeld werden de bedelorden gesticht.
Voor de ware christen van de inquisitie-eeuwen en hoeveel meer dan voor de christen tijdgenoot met wie wij een beter bewoonbare wereld moeten bouwen, kan leerstellige onverdraagzaamheid een zelfde vergrijp zijn als voor de humanist. De veroordeling van Galilei, waardoor de kerk zich schrap zette tegen de opkomende wetenschappen en haar historische kans op een synthese tussen geloof en experiment liet voorbijgaan, de wantrouwige afzijdigheid sedertdien van de kerk tegenover het vrij onderzoek, berusten beide op dezelfde doctrinale wettiging van een onchristelijk gedrag, en gaan uit van dezelfde, onredelijke conservatieve angst. Het enig verschil is, dat, bij de snelheid waaraan de tijd thans kentert, de gelovige antiwetenschappelijkheid nog grotesker en onhoudbaarder wordt dan de inquisitie was in de dagen van haar laatste brandstapels. In haar zuivere leer vindt de kerk zonder één subtiele verdraaiing een betrouwbare wettiging voor een open vertrouwen in ‘la pleine investigation de l'homme, le perpétuel effort et la perpétuelle recherche de la race humaine’. Op dit punt moeten links en rechts elkaar niet leren verdragen maar het zonder één restrictie eens worden. Gerard Walschap |