vertalingen, ons gemis van grote historische of sociale stramienen niet. De romans waarin schrijvers die we met naam, toenaam en omstandigheden kennen, ons onder lichtelijk gewijzigde namen van personen en plaatsen meedelen, hoe het hun gaat sedert hun vorig boek, stralen voor de lezer een onmiskenbare bekoring uit, maar wat men het epische genre noemt, vaak met veronachtzaming van de confessie en de lyriek erin verwerkt, wordt daardoor niet overbodig in een literatuur die naar Europees peil dingt. Een moderne Europese literatuur die meetelt, beoefent twee soorten van letterkunde: een experimentele die de mens en het woord zelf exploreert (dat zijn er tenslotte al twee), en een andere die men desnoods klassiek zou kunnen noemen omdat zij tracht definitief te bouwen. De twee of drie kunnen elkaar niet lang missen, maar de derde is de voornaamste. Een literatuur zonder substantie en duurzaamheid is ter dood veroordeeld.
Het allerkleinste land ligt nog op de wereld. Onze wereldbeschouwelijke, politieke en sociale problemen zijn op weinig aspecten na universeel. Wij hebben deelgenomen aan twee wereldoorlogen. Zowel over het verzet als over de collaboratie en de Jodenvervolging, drie grote hedendaagse thema's, hebben wij iets mee te delen dat de afmetingen kan aannemen van het geheel waartoe het behoort. Ik heb lang, zij het lichtelijk in vrezen en beven, gehoopt op een Oostfrontersverhaal, zo schoon als ‘Im Westen nichts neues’, ‘Die Armee hinter Stacheldraht’ en ‘Voyage au bout de la nuit’. Lezend in Koeznetsows ‘Vervolg op een legende’, bedenk ik dat een wanhoop zo volslagen als die van een jongen die na een sermoen van Cyriel Verschaeve zijn geloof is gaan verdedigen tot in Stalingrad, niet sterk genoeg is om iets groots tot stand te brengen.
Koeznetsow is geen Tolstoi, niet eens een Sjolochow, maar juist dat is hier leerzaam. De zorg waarmee hij elke idealisatie vermijdt uit eerbied voor zijn onderwerp, de vaart waarmee hij over de meest desolate werkelijkheid heen wordt gedragen door de idee dat hij in een onmetelijk land, veel meer dan een persoonlijk fortuin, een nieuwe toekomst bouwt voor een volk, geven mij de vraag in of het ons niet vooral ontbreekt aan zin en bezieling voor het grootse universele waarin wij betrokken zijn.
Ik ben diep afkerig van zogezegde internationale onderwerpen ter wille van een zogezegd internationaal peil. Veel heimatromans zijn universeler dan atoombommengeschiedenissen van jongens die niet eens iets over zichzelf te zeggen hebben, wat elke puber kan, maar toch een provinciale of dorpsprijs willen behalen. Dat wil echter niet zeggen dat ons binnenhuislijden de volle proporties kan aangeven van een volwaardige letterkunde.
G.W.