Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 16
(1963)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
betoog
| |
[pagina 84]
| |
manuscript te bewerken, zijn citaten te controleren, zijn visie op de auteur en zijn werk door bezinning en lectuur te verruimen. Geleidelijk kwamen wij tot de overtuiging, dat de verkenning van V.T. een wetenschappelijk gefundeerde tegenspraak noodzakelijk maakt. Maar wat baat het openlijk enkele vergissingen weer goed te maken, waar het principe, dat V.T. als uitgangspunt heeft gekozen, zelf al betwistbaar is? Wat baat het bekend te maken, dat het Hiegentlich en niet Batten is geweest, die voor het eerst het gerucht heeft verspreid als zou Corydon tot Couperus' geliefkoosde lectuur hebben behoord? Een dgl. fout kan iedereen begaan. Dat hij de symboliek van de eenhoorn in Fidessa over het hoofd ziet, bewijst misschien dat hij Maerlant of de Fournival niet heeft gelezen. Dat V.T. een tekst uit Iskander die voor Stateira is bedoeld, op Sisygambis toepasselijk maakt, dat hij beweert dat de mythen niets vermelden over de ‘zachtheden’Ga naar eind(3) die de romancier aan Herakles toeschrijft, dat hij door de uitleg die hij geeft aan het koosnaampje NilyGa naar eind(3) (Elyne Vere) zijn stelling over Couperus' verhouding tot de werkelijkheid wil schragen (terloops kunnen wij erop wijzen, dat in deze roman nog koosnamen voorkomen, o.m. Jany), dit alles kunnen wij hem kwalijk nemen. Maar het werk van V.T. in zijn geheel, waarvan sommige prachtige bladzijden de talrijke tekortkomingen niet kunnen doen vergeten, kan alleen worden weerlegd, aangevuld of geschaafd, door middel van een andere studie.
Een criticus, Lieve Scheer, heeft het toch gewaagd in een, nogal uitgesponnen, soms wild geschreven maar goed bedoeld artikelGa naar eind(4), tegen de methode van V.T. op te komen. Juffrouw Scheer is de citaten die V.T. uit het werk van Couperus had gelicht, gaan opzoeken en komt terecht tot het besluit, dal de oorspronkelijke tekst vaak tekort werd gedaan, zowel in weergave als in interpretatie. Door sommige van die citaten aan te vullen werden enkele veronderstellingen betreffende het karakter van Couperus' moeder en vader weerlegd. L. Scheer verwijst terecht vaak naar Van Boovens biografieGa naar eind(5). Hierbij beweert zij, dat behalve dit boek over Couperus nog geen enkele belangrijke studie is verschenen. Een studie van Dr. W. Blok verscheen in 1960, dus een jaar vóór L. Scheer haar artikel publiceerde. Zij werd uitgegeven met de steun van de Nederlandse Organisatie voor zuiver wetenschappelijk Onderzoek en levert voortreffelijke arbeid. Nu is het zo, dat het boek van Van Booven zeker nuttige details verschaft aan diegenen die de navorsingen naar het privé-leven van Couperus willen voort- | |
[pagina 85]
| |
zetten. Van Booven is een moedig pionier voor wie wij de grootste eerbied hebben. Ook ik heb aan zijn uitgebreide studie veel te danken. Ik ben er stellig van overtuigd, dat zij voor de Couperus-vorsers als biografie onmisbaar is. Waar hij dan toch het literaire werk van Couperus interpreteert, brengt hij wel eens de vorsers op een dwaalspoor. Dit is bv. het geval met zijn bespreking van Extaze. Quaerts, één der hoofdfiguren, zou in werkelijkheid een luitenant zijn geweest voor wie Couperus een bijzondere voorliefde had. Van Tricht neemt dit zomaar over en Cecile, de andere hoofdfiguur, vereenzelvigt hij dan maar met Couperus. De naam van de officier heeft hij achter de schermen vernomen - dit lot werd ons ook beschoren - maar hij mag hem niet bekendmaken. Dit is maar goed ook, want met het literaire produkt Extaze heeft dit alles niets te maken. Het was, terloops gezegd, ook al te lichtzinnig van V.T. om Eline Vere met onze auteur te identificeren. Cecile is eenvoudigweg de ‘Madonna’, de verheerlijkte vrouw die voor de helden uit Gedroomd Minnen, Een Verlangen, Eene Illuzie, Metamorfoze, De Berg van Licht, Herakles en Iskander onbereikbaar bleef, m.a.w. de vrouw die door zovele decadenten uit het fin-de-siècle tegenover de vamp werd gesteld. Indien V.T. de ‘Petrarca-Erlebnis’ van Couperus grondig had bestudeerd, zou hij in die val niet zijn terechtgekomen. Nu verwijt L. Scheer V.T. wél, dat hij uit het werk Extaze de overeenkomst tussen Couperus en Cecile heeft willen afleiden, maar zij neemt het Van Booven helemaal niet kwalijk, dat deze dit ‘als biograaf vaag suggereert’Ga naar eind(6), een onbedachtzaamheid die aan de basis van Van Trichts dwaling ligt. Dat Cecile en Tila (Eene Illuzie) de rol van de ‘verheven vrouw’ moeten spelen, blijkt ook L. Scheer niet te hebben gemerkt. Deze criticus geeft immers toe, dat de ‘ervaring met R.’ (d.i. de man die destijds luitenant was) natuurlijk kan meegespeeld hebben in ‘de schepping van de liefhebbende Tila’Ga naar eind(7).
Van Tricht gebruikt, zoals gezegd, het journalistieke werk van Couperus als bewijsmateriaal. De ik-vorm waarin een aantal van die kranteartikeltjes werden geschreven, heeft hem op een dwaalspoor gebracht. L. Scheer wil ook hier aantonen ‘op welke onkritische, misleidende manier d(e) auteur de bronnen aanhaalt’Ga naar eind(8). Tot onze verrassing begaat zij dezelfde fout door te schrijven: ‘Men heeft trouwens slechts Toen ik een kleine jongen was of Begeertes naar kleine wijsheden na te lezen, om onmiddellijk te begrijpen dat heel dit inleidend hoofdstuk over de familiale verhou- | |
[pagina 86]
| |
dingen zuiver hypothetisch is’Ga naar eind(9). Hieruit blijkt duidelijk, dat zij dan toch ook deze artikelen als autobiografisch wil beschouwen... Zo ergert zij er zich ook aan, dat V.T. wat in Metamorfoze werd geschreven als biografisch materiaal behandeltGa naar eind(10), maar zijzelf verwijst op p. 197 bij het vermelden van Aylva's eerste roman, Mathilde, naar Couperus' Eline Vere (o.i. terecht), zonder dat zij duidelijk aangeeft waarom dat precies wel klopt. Waar ligt de grens? Maar L. Scheer vergist zich nog. Op p. 183 schrijft zij: ‘Als wij trouwens het levenswerk van Couperus, - die gèèn énkele roman in de ik-vorm schreef. - overschouwen, valt allereerst de veelzijdigheid van zijn karakterscheppingen op’. In 1918 publiceerde Couperus een roman, die De Verliefde Ezel heet en van de eerste tot de laatste bladzijde in de ik-vorm werd gesteld. Alleen al terwille van de uitzondering is deze roman trouwens het bestuderen waardGa naar eind(11).
De argumenten waarmee L. Scheer tegen sommige stellingen van V.T. wil opkomen, zijn niet altijd houdbaar. Zo wordt bv. geen onderscheid gemaakt tussen de inhoud van ‘God’ in ‘God moest je vrezen (...)’Ga naar eind(12). waarbij Couperus het heeft over de bijbelse God der calvinisten, enerzijds, en in ‘De zon was mij als een godheid. De zon in de blauwe lucht scheen mij God zelf toe, zijn óóg minstens! De zon was een god, en de maan was zijn vrouw!’Ga naar eind(13). L. Scheer citeert echter slechts tot ‘zelf toe’ en leidt uit haar citaten af, dat het ‘godsbegrip’ voor de jonge Couperus niet slechts negatieve aspecten had, maar ook beschermende en zelfs beminde’Ga naar eind(14).
Uit het feit dat Bertie, de intrigant uit Noodlot, ‘Jawel...’Ga naar eind(15) antwoordt op de vraag of hij ooit van een vrouw heeft gehouden, concludeert L. Scheer, dat Couperus van Bertie geen ‘homoërotieker’ heeft willen maken, zoals V.T. het suggereert. Zij verwijt V.T., dat hij de context niet heeft gelezen. En wat vinden wij als context? Op dat ‘Jawel...’ antwoordt Frank: ‘Het zal me wat geweest zijn! Je kunt niet veel van iemand houden, dat is niet iets voor je: je houdt te veel van jezelve’, waarop Bertie repliceert: ‘Dat is wel mogelijk, maar in alle geval hou ik veel van jou (...)’. In deze roman kan L. Scheer trouwens talrijke allusies op de ‘aangeboren neigingen’Ga naar eind(16) van Bertie, die Eve doet denken aan ‘een mythologisch wezen zonder sekse’Ga naar eind(17), aantreffen. Duidelijk wordt bv. gezegd, dat hij ‘een diepe minachting voor het vrouwelijk geslacht’Ga naar eind(18) heeft. De talloze vriendinnetjes van Frank houdt hij voor de gek, ‘wreed | |
[pagina 87]
| |
spel als van een panter’Ga naar eind(19). Hij verdwijnt af en toe voor enkele dagen en telkens wanneer hij terugkeert, vraagt Frank waar hij zolang vertoefde. Bertie ontwijkt, geeft geen of slechts een vaag antwoord. Was dat misschien ‘een zonde (...) die Bertie, in een verfijnd egoïsme, voor zichzelve hield, als een lekker beetje’?Ga naar eind(20). L. Scheer houdt staande, dat Couperus ‘onbewust in Bertie iets homoërotisch' gelegd heeft’Ga naar eind(21) en zij voegt eraan toe, dat Bertie ‘veeleer’ een ‘narcissist’ was. Dat was hij inderdaad, maar sluit het ene het andere uit? Is ook Heliogabalus in De Berg van Licht geen ‘narcissist’? En Charmides van Oscar Wilde? En Dorian Gray?
Dezelfde opmerking maakt L. Scheer voor Vincent (Eline Vere). In deze figuur ligt volgens haar wél iets ‘halfslachtigs’, maar ook hier is dit ‘aspect’ ingeslopen ‘óndanks Couperus' bewuste visie op dit karakter’. Immers, vervolgt L. Scheer, ‘Couperus schrijft (...) dat Vincent onder jongelui weinig spraakzaam (was) daar hij alleen voor dames me (sic) moeite nam al het schitterend schuim zijner conversatie te doen sprankelen’Ga naar eind(22). Is dat een voldoende argument? Zelfs indien Vincent, wiens gelaat, zoals dat van Bertie, ‘bijna te schoon voor een man’Ga naar eind(23) was, met één van die dames was getrouwd, dan zou dat nóg geen afdoend argument geweest zijn. Deed Daniel uit Sartres Le Sursis dat trouwens ook niet? In Couperus' Iskander huwt Alexandros bijna om de haverklap, hij verwekt zelfs een aantal kinderen. Maar groot is dan weer onze verrassing als L. Scheer op het einde van haar artikel schrijft, dat door Van Trichts boek ‘de eigenaardige dupliciteit van Vincent of Bertie (...) voorgoed opgeklaard is’. Er kan voldoende documentatie worden gevonden - en Dr. W. Blok heeft dit werk, wat Van Oude Menschen betreft, op zich genomen - om te bewijzen dat Couperus helemaal geen schrijver was die de details van de karaktertekeningen aan het toeval overliet. Elke trek heeft er zijn waarde en werd bewust aangebracht, ook in de beschrijving van Vincent en Bertie.
L. Scheer heeft de rol van Vincent in Eline Vere onderschat. Zij noemt hem ‘maar een nevenfiguur’Ga naar eind(23). Als bijfiguur is Vincent inderdaad begonnen, maar het kan toch een aandachtig lezer moeilijk ontsnappen, dat Vincent ten volle in de hoofdactie wordt betrokken en dit op het ogenblik dat Eline haar eerste ernstige crisissen gaat krijgen. Is hij het niet die precies dàn door zijn pessimistische uiteenzettingen en door zijn houding het meest van alle figuren uit deze roman meehelpt aan de bewerking van Elines noodlot? | |
[pagina 88]
| |
Hij die door zijn zeer logische theorieën aan het eigenlijk ongegronde spleen van Eline een rationele basis geeft? Hij terwille van wie het tussen Eline en haar zuster tot het reeds lang voorbereid conflict komt dat rechtstreeks aan de basis ligt van Elines fatale vlucht uit het huis van Betsy?
Het boek van V.T. heeft toch op L. Scheer indruk gemaakt. V.T. heeft ‘voor het eerst zonder schroom’ de ‘oorsprong van het decadent seksualisme in Couperus' werk’Ga naar eind(24) genoemd. Nu begrijpt zij ‘waarom de liefdesverhoudingen bij Couperus steeds weer op het seksueel probleem spaak lopen’. Dergelijke veralgemeningen zijn, ook in het literair onderzoek, zeer gevaarlijk. Wij hebben dat boven, naar aanleiding van De Verliefde Ezel, reeds kunnen vaststellen. Valt het niet op, dat één liefdesverhouding in de z.g. Haagse romans van Couperus op het ‘seksueel probleem’ niét spaak loopt, nl. die tussen Ottilie III en Aldo in Van Oude Menschen...? Deze uitzondering vestigt uiteraard reeds de bijzondere aandacht op zich. Wij menen er goed aan te doen hierop de nadruk te leggen. Ook Blok doet het in zijn studie. Hij schrijft o.m.: ‘Het is opvallend, dat het vrije huwelijk, in ongecompliceerde overgave aan de partner genoten en in het zonnige zuiden beleefd, in dit verhaal standhoudt, terwijl de beide in het sombere noorden gesloten huwelijken (...) op niets uitlopen. Beide Ottilies zijn van nature zeer zinnelijk. Maar de jongste ervaart het als een gift van de natuur, geniet ervan zoals van de overige gaven van haar persoonlijkheid, en weet daardoor het leven positief te waarderen’Ga naar eind(25). Dat huwelijken spaak lopen is trouwens niet alleen te wijten aan het seksueel probleem, maar ook en vooral aan het tijdsprobleem: ‘Alles gaat voorbij, en wie dit niet erkent in gedachte en daad, moet het met zijn ongeluk bekopen. Ten opzichte van elkaar zijn alle mensen vrij, ten opzichte van de tijd is iedereen gebonden. Huwelijk en zinnenliefde kunnen een hechte band smeden, maar niet een leven durend. Geniet ervan, zolang als mogelijk is. Dat is het wat de jongste Ottilie. Aldo, Lot en Elly leren begrijpen’Ga naar eind(26).
Bij de aanvang van haar artikel vraagt L. Scheer zich terecht af: ‘in hoever men uit het werk van een auteur besluiten kan trekken aangaande zijn karakter, zijn innerlijke levensloop, en (...) de levensfeiten’Ga naar eind(27). Men kan hierover boven onze mening leren kennen. Maar dan rekent L. Scheer Couperus tot de ‘psychisch gezonde mensen’Ga naar eind(28), noemt zij hem ‘een doorsnee-gezond mens’Ga naar eind(29). Loopt zij hier onbewust in een ongewild spoor? Waaruit heeft zij dit | |
[pagina 89]
| |
afgeleid? En is het ook niet wat gevaarlijk te beweren, dat het ‘onderbewuste’Ga naar eind(30) bij Couperus ‘ten slotte weinig overspannen was’Ga naar eind(31)? Hierbij kunnen wij verwijzen naar De Hoogere Onbewustheid, dat veel ‘voer voor psychologen’ geeft en door Van Tricht over het hoofd werd gezien.
Om de studie van V.T., die toch een deel van de raadselachtige Couperus-wereld heeft geopend, aan te vullen moet men, zoals gezegd, een nieuwe studie schrijven; om het artikel van L. Scheer bij te werken moest een nieuw artikel ontstaan. Wij wilden op enkele belangrijke onnauwkeurigheden wijzen. Daarnaast zijn er nog andere. De leegloper Theo (De Stille Kracht) zal zeker niet verwacht hebben, dat iemand hem later tot resident zou promoverenGa naar eind(32), het lange citaat op p. 204 van L. Scheert artikel komt niet uit deel VII, maar wel uit deel V van de Verzamelde Werken. Maar genoeg.
De auteur Aylva uit Metamorfoze zei: ‘Of een grondige studie, ernstig bedoeld en geschreven, of niets’Ga naar eind(33), waarbij hij het had over de oppervlakkige kritiek die in Nederland over zijn werk was verschenenGa naar eind(34). Couperus zal wellicht dezelfde wens hebben geuit. Hij zocht, behalve met Van Booven, ook contact met Dr. W.E.J. Kuiper, omdat deze hellenist een degelijke interpretatie van De Berg van Licht en Herakles had gegevenGa naar eind(35). Dat waren merkwaardige uitzonderingen. Blok gaf inmiddels in bovenvermelde studie over Van Oude Menschen... meer dan men had durven hopen. Zal het Couperus-jaar een nieuwe start betekenen voor het Couperus-onderzoek? Laten wij aan het werk gaan, maar vergeten wij vooral niet, dat Couperus niet tot de z.g. gemakkelijke auteurs behoort. Marc Galle |
|