door zijn ingeschapen belangstelling gedreven, grote aandacht aan de mensen, die hij ook in hun dwaasheden, ook als hij ze hekelt, lief heeft. Maar zijn gevoel voor vreemde toestanden, zonderlinge verhoudingen, lachwekkende opmerkingen, zijn genegenheid voor mensen, kinderen en dieren wordt door de vorm uit de alledaagsheid gered. Carmiggelt schrijft de kleine dingen van den dag naar een hoger plan.
Wanneer men een welgelukt stukje leest van een te goeder naam en faam bekend staand vakvermaker, kan men dat 's middags aan de bittertafel aan de bittervrienden oververtellen, zonder dat daarbij veel wezenlijks verloren gaat. Met een ‘stukje’ van Carmiggelt kan men dat niet, omdat men alleen het naakte verhaal kan overbrengen, terwijl het te doen is om een manier-van-zeggen, welke van het natuurlijke gegeven (het naakte verhaal) iets anders, iets mooiers, iets wezenlijkers maakte, omdat het te doen is om een spel van atmosferen, en om tal van min of meer geheime implicaties welke zich, door Carmiggelts scheppende geest, achter de feiten verborgen hebben.
Ik heb weer eens duidelijk gevoeld, ten eerste welk een vindingrijk en aandachtig prozaschrijver Carmiggelt is, ten tweede: hoe het toch werkelijk alléén de vorm, de stijl, de manier-van-zeggen is, welke een anekdote redt, toen ik ‘Over Seventy’ door de gepatenteerde wereldleukerd P.G. Wodehouse las. Een boek vol kleine vermakelijkheden, welke werkelijk in het begin wel eventjes vermakelijk zijn. Maar wanneer men eenmaal de truc ontdekt heeft, wordt het moeilijk zich tot een glimlach op te werken. Het is een aardig boek. Ik heb het uitgelezen. Ik bewonderde de vastheid van hand. Maar het geheel mist, althans op mij, zijn werking omdat de schrijver te opvallend geestig is. Men voelt het van te voren aankomen, als hij weer eens een amusante opmerking plaatst. De humor komt hier niet noodzakelijk op uit de levensverhoudingen en wordt niet vanzelf, levendig en natuurlijk, opgenomen in de taal. Het is een opgeplakte humor. Een soort kerstboom, een van huis uit mager denneboompje, zwaar beladen met sterren en slingers, ballen en kaarsen. In dit geval: een pover staketsel beplakt en betimmerd met moppen, grappen, schalksheden en wat dies meer zij. Wodehouse is nu al een vijftig jaar dag en nacht geestig. Wanneer men zich voor de geest stelt wat deze zakelijke mededeling inhoudt, wordt men, als medelijdend man, met een diepe droefheid vervuld.
Wie kan zich volledig indenken in het noodlot van de man die de leut tot levenstaak verkoos. Als hij zich na zijn ontbijt aan zijn schrijftafel zet, moet hij geestigheid, grappigheid, guitigheid afscheiden. Urenlang. Dag na dag, jaar na jaar. Wodehouse schreef ontelbare boeken, toneelstukken, kronieken en novellen. En altijd maar aan de daverende kant. Kiespijn of geen kiespijn: leuk zijn.
‘Over Seventy’ toont ons niet meer de leukerd op het hoogtepunt van zijn leukheidsmacht; doch wellicht juist daarom bemerkt men erin, dat Wodehouse inderdaad enkele eigenschappen van de ware humorist bezat. Maar die gaan zo goed als verloren wanneer ze commercieel geëxploiteerd worden.
Ik had een vriend, die helaas jong gestorven is. Eef Lidth (Jhr E.J. van Lidth de Jeude 1890-1932). Allen die hem gekend hebben, zijn het erover eens dat zij zelden of nooit een zo natuurlijk en spontaan geestig spreker gekend hebben. Hij kon, op de meest ongezochte wijze, de vriendenkring een avond lang doen schateren. Zijn humor kwam werkelijk ongedwongen op uit de situatie en uit een ongerepte innerlijke behoefte. Doch wanneer men later in ‘De Telegraaf’ die-