Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1399]
| |
[pagina 1400]
| |
Tiende grafgedicht voor Kira van Kasteel‘usque in diem illum, cum illud bibam Zijt gij, na 't opgebaard zijn, de uitvaart en der rouwers staatsiestoet,
de obole onder de tong, bij de' onderaardschen stroom,
een bleeke, bevende geest, kermend om Charon's bark;
of woont gij in, gegraven onder grond, uw grafzerk,
temidden huisraad, drinkend wijn als bloed
met drogen mond, den honig, melk en olie gestort in overvloed,
en wandelt in het lauwer- en olijvenpark van boom tot boom.
Dwaalt gij, Romeinsche mâne, Cornelia, tusschen de vage vlucht
van schaduwen, gejaagd met bitteren wind, door lucht,
door stormige wolk en vuur tot aan de heilige sfeer
die gij bezeilt in 't zuiver schip van Luna teer;
of ligt gij aan den disch en proeft de vrucht,
plengt den gerijpten wijn onder uw kroon van myrten, in de weide,
vriendin aan 't Elyseesche gastmaal blijde goden zelf terzijde.
| |
[pagina 1401]
| |
Zoo zat, toen 't warm was, onder de' eik van Mambre, aartsvader Abraham
bij de intree zijner tent, en at den koek van koren,
het kalf der kudde met gestremde kaas en melk.
Drie glinsterende gevlerkte gasten gaf hij elk
spijzen en drank, Bijbelsche Philemon;
de tafel mild gedekt, gekruid met munt, torste in aarden kom
kornoeljes en olijven, eieren, radijzen, toen Baucis werd verkoren.
De tafel was gedekt met latuw, verschen zuivel, wijn daarbij,
na 't vleesch vijgen en noten, droge dadels, druiven,
appelen en pruimen en de blanke honigraten.
‘Goden toch zijn wij! Vreemden, maar genooden zaten
met u aan 't feest! Weest eeuwig!’ spraken zij
die eerst vermomd als menschen in hun mantel kwamen, in die pij
met twee bejaarde menschen bij den haard niet schroomden aan te schuiven.
Eeuwig, eeuwig gaat gij, Ganymedes, bij de goden; giet
hun toch, daar ze anders stierven, nectar in de schalen
en moogt uzelf en Hebe met hun droesem voeden.
In Westelijke hoven Hesperiden hoeden
het gouden ooft, en is 't in Eden niet
dat deze eenige boom met onbederfbaar fruit zijn wortels schiet,
waarvan de Cherubs ons verwijderen met hun onontaarde stralen.
| |
[pagina 1402]
| |
Gegord, gegespt de Israëlieten in Egypte 't nachtlijk lam
eten met ongedeesemd brood en bitter kruid,
den stok ter hand en haastig vóór het heimelijk reizen;
wachtels en dan het manna regenen in woestijnen,
luttel en broos als rijp gedauwd op zand,
een korianderkorrel leek het met den smaak van zeem, en blank.
't Water van Mara maakt Hij zoet, de dorre rots van Horeb spruit.
Bedwelmend dronkenmakend water van den Helicon, en dronk
waardoor Bacchanten Bacchus eerend tamboerijnen
smijten, lammeren en panters rijten in hun roes,
Orpheus verscheuren in het bosch en Pentheus,
naakt zooals vader Noah duizelend zonk,
toen hij de wijnpers had getreden druiven kneuzend in de ton
en tusschen trossen sliep: drinkt gij, o doode, dit in uw festijnen?
Drinkt gij, Bourgondisch en Toscaansch, dien wijn, etend daarbij het wild
verstrengeld in de strikken van de hemeljacht
tusschen de sterrestruiken, herten, hazen
of vogels daar gevlucht; of drinkt gij bij de kazen
van 't zachte hemelsch hoornvee, blank gekild
den Rijnschen wijn? Eet gij met honger, drinkt met dorst nog ongestild,
smaakt zout en prikkelend peperzaad, wrang, zuur en zoet met aardsche kracht?
| |
[pagina 1403]
| |
Gij die, zwaar van uw zwangerschap, (ik zag 't door 't raam daar hoog) in doom
't borrelend en sissend maal bereidde voor de mannen
(broeders rondom de tafel, elk van 't werk, met lach
en gretig vork en borden roerend) iederen dag
onder het licht der lamp; den kinderen vroom
het kindermaal; de aardappelen dampten toen, de pap vulde ieder loom;
gij die ons voedde, voedt men u? Wordt daar het net gespannen
Voor dezen menigvuldigen, machtigen en mysteriënvollen Visch?
Die hier den beker van Dionysos, het koren
geschonken door Demeter en Korè verteerden,
die Mithra's stieren slachtten en hun bloed begeerden,
zij zullen eten aan den eeuwigen disch,
de Orphische mysten, van de Phrygische Cybele ook en van Osiris.
Waar Hij, temidden Twaalf, vorstelijk wachtend is,
werdt gij, te arm op aarde, daar tot dat triclinium verkoren?
CHRISTINE D'HAEN
|
|