Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1198]
| |
Martelaar voor een dagdroom (III)
| |
[pagina 1199]
| |
motto is uit Goethes ‘Faust’: ‘Jij bovenzinnelijk zinnelijke minnaar, een vrouw heeft je bij de neus’. Met deze regels duidt Mephistopheles aan dat zijn Faust, altijd met de zwaarste problemen worstelend, nu hopeloos verliefd is.
Sacher-Masoch gebruikt het woord ‘bovenzinnelijk’ om de overspannen, boven het sensuele uitgestegen en toch ook weer bijzonder sensuele, hoogst idealistische houding van zijn held ten opzichte van vrouwen en liefde te kenschetsen. Indien men niet te veel denkt aan metafysica krijgt het woord wel een eigen, frappante allure.
Zijn held is een zesentwintigjarige, door vrouwen nog niet aangeraakte landgoedbezitter, Severin, die zichzelf als een dilettant in de schilderkunst, de poëzie, de muziek en het leven beschouwt. Hij verdroomt zijn zomer in een badplaats in de Karpathen, met boven zijn kamers een mooie weduwe van vierentwintig.
Hij interesseert zich niet voor haar, hij bezoekt in maanlicht een stenen Venusbeeld en fantaseert bij een foto van Titiaans ‘Venus met de spiegel’. Op de achterkant schrijft hij: ‘Beminnen, bemind worden, welk een geluk! En toch, hoe verbleekt de glans daarvan bij de smartelijke zaligheid om een vrouw te aanbidden die ons tot haar speelgoed maakt, de slaaf te zijn van een schone tiran die ons onbarmhartig vertrapt. Ook Simson, de held, de reus, gaf zich Delila, die hem verraden had, nog eenmaal in de handGa naar voetnoot(*)) en zij verried hem nog eens en de Filistijnen bonden hem vast en staken hem de ogen uit, die hij tot op het laatste ogenblik dronken van woede en liefde op de schone verraadster richtte’.
Hij denkt over zijn eigen tekst verder na. ‘God heeft hem gestraft en hem in de handen van een vrouw gegeven’, herhaalt hij en vraagt: ‘Nu, wat moet ik doen, dat hij mij straft?’.
Het blijkt gauw genoeg. Wanneer hij zijn nachtelijk eerbetoon aan het Venusbeeld gaat brengen, ziet hij de godin in een bontjas gehuld op een bankje zitten. Het is de jonge weduwe, die de foto met het zonderlinge bijschrift heeft | |
[pagina 1200]
| |
gevonden en nu een conversatie aanknoopt. Uit haar ogen hebben hem twee diabolische stralen getroffen, maar erg despotisch is zij niet volgens deze eerste beschrijving: niet groot, ook niet klein, met een gezicht dat meer bekoorlijk pikant dan streng schoon is, een volle mond, een tere huid en rood haar. Dit echter kronkelt demonisch en toch liefelijk om haar hals. Haar ogen zijn groen als edelstenen, als diepe ondoorgrondelijke bergmeren.
Deze Wanda von Dunajew heeft er altijd al naar verlangd om een echte fantast te leren kennen en zij is blij met Severin. Zij beoefent de liefde niet zonder theoretische grondslag. Zij zegt: ‘Voor mij is de vrolijke zinnelijkheid van de Hellenen vreugde zonder smart - een ideaal, dat ik in mijn leven poog te verwezenlijken. Want aan de liefde die het Christendom, die de moderne denkers, die de ridders van de geest prediken, geloof ik niet. Ja, kijkt u mij maar aan, ik ben heel wat erger dan een ketter, ik ben een heiden’.
Na enige uiteenzettingen van Severin en enig wederwoord van Wanda, constateert de eerste dat schone, vrije, vrolijke en gelukkige mensen als de Grieken het niet konden stellen zonder slaven. ‘Zeker’, zegt zij moedwillig, ‘in de eerste plaats heeft een Olympische godin als ik een heel leger van slaven nodig. Past u dus maar voor mij op’. ‘Waarom?’, vraagt hij. Zij antwoordt met een tegenvraag: ‘Wilt u mijn slaaf zijn?’.
Hij zet haar met feestelijke ernst uiteen dat het hem, indien hij de keuze had tussen heersen of beheerst worden, het aantrekkelijkst zou lijken om de slaaf van een mooie vrouw te zijn: ‘Waar echter vind ik de vrouw, die niet met kleinzielig gekijf invloed poogt te krijgen, maar rustig en zelfbewust, en zelfs streng weet te heersen?’.
Wanda bezwijkt waarlijk niet al te vlug. Severin interesseert haar vanwege zijn ‘diepte en enthousiasme’, zij verklaart: ‘Ik zou van u kunnen gaan houden’, maar hoewel hij om haar mond ‘iets strengs, gebiedends’ ziet dat hem verrukt, lacht zij hem uit als hij verklaart om haar te lijden. ‘Waarom?’ vraagt zij, ‘Ik ben immers op u gesteld, van harte op u gesteld’.
Dan vraagt hij haar ten huwelijk. Zij vindt dat een ernstige zaak; omdat zij een lichtzinnige vrouw is, neemt zij het huwelijk heel serieus op en zij gelooft eenvoudig niet dat zij een man langer dan laat ons zeggen een maand kan | |
[pagina 1201]
| |
liefhebben. Zij zegt: ‘Ik kan mij best indenken, dat ik aan een man voor het hele leven toebehoor, maar dan zou het een echte man moeten zijn, een man die mij imponeert, die mij door het geweld van zijn wezen onderwerpt, begrijpt u?’. Zij houdt niet van verliefden die voor haar knielen. Severin is zij echter zo gaan beminnen, dat ze het met hem wil proberen.
Natuurlijk stort hij zich direct aan haar voeten en zij zegt spottend: ‘Mijn God, u begint goed’. Haar voorstel is als volgt: ‘Ik geef u een jaar tijd om mij te winnen, mij ervan te overtuigen, dat wij bij elkaar passen, dat wij tezamen kunnen leven. Lukt u dat, dan ben ik uw vrouw, en dan, Severin, een vrouw die haar plichten streng en nauwgezet zal vervullen. Tijdens dit jaar zullen wij als in een huwelijk leven’.
Severin neemt het voorstel aan, maar kennelijk toch niet in al zijn consequenties, want hij is ieder uur bij haar behalve 's nachts. Hij lijdt vreselijk, hij is doodsbang dat zij hem zal verlaten, hij beweert haar onvoorwaardelijk toe te behoren.
‘Dat is niet goed, Severin’, zegt zij, ‘kent u mij dan nog niet, wilt u mij nu bepaald niet leren kennen? Ik ben goed, als men mij ernstig en verstandig behandelt, maar als men zich te zeer aan mij overgeeft, word ik overmoedig’.
‘Wees dat dan, wees overmoedig, wees despotisch’, roept hij in volle exaltatie, ‘maar wees van mij, wees van mij voor altijd’. Hij ligt aan haar voeten en omvat haar knieën.
‘Dit zal niet goed aflopen, mijn vriend’, zegt zij ernstig, zonder zich te bewegen.
Ietwat verder in het gesprek vertelt Severin: ‘Ik heb twee vrouwenidealen. Als ik mijn edel, zonnig ideaal, een vrouw die trouw en goed mijn lot deelt, niet kan vinden, nu, dan in geen geval iets halfs of lauws! Dan wil ik liever aan een vrouw zonder deugd, zonder trouw, zonder erbarmen zijn overgeleverd. Zo'n vrouw in haar zelfzuchtige grootheid is ook een ideaal. Wanneer ik het geluk van de liefde niet vol en totaal kan genieten, dan wil ik tot op de laatste druppel genieten van haar smarten, haar pijnen; dan wil ik door de vrouw die ik liefheb mishandeld, verraden worden en hoe wreder hoe beter. Ook dat is een genot!’.
‘Bent u bij uw verstand!’, roept zij uit. | |
[pagina 1202]
| |
Maar hij blijft consequent: ‘Kiest u dus tussen mijn idealen. Maakt u van mij wat u wilt, uw man of uw slaaf’.
En nu begint zij pas enig behagen in de situatie te krijgen. Zij zegt: ‘Dan kies ik dus, ik wil dat u mijn slaaf bent, ik zal mijn speelgoed van u maken!’.
Na een nieuwe opgewonden uiteenzetting van haar boeiende minnaar vraagt ze toch, nogal kwaad: ‘Severin, denkt u dan dat ik daartoe in staat ben, een man die mij zo liefheeft als u, die ik liefheb, te mishandelen?’.
Hij denkt van wel. Zij vraagt: ‘Dus wat anderen afstoot, trekt u aan?’, en hij erkent het grif: ‘Zo is het. Dat is nu eenmaal mijn eigenaardigheid’.
Zo heel bijzonder is het ook weer niet, bedenkt ze, want iedereen weet hoe na, wellust en wreedheid verwant zijn en zij meent dat Severin een weke, opofferende, zinnelijke natuur is.
‘Waren de martelaren ook weke, zinnelijke naturen?’.
‘De martelaren?’.
‘Integendeel, het waren bovenzinnelijke mensen, die in het lijden een genot vonden, die de verschrikkelijkste pijnen, ja zelfs de dood zochten zoals anderen de vreugde, en zo'n bovenzinnelijk mens ben ik, Madame’.
In een volgend gesprek verklaart hij dit begrip nader door mee te delen dat hij ook in de wieg al bovenzinnelijk was, de gezonde borst van de min versmaadde en met geitemelk gevoed moest worden. Hij was als kleine jongen erg bang voor vrouwen, een schuwheid waarin zich eigenlijk slechts een angstige belangstelling uitdrukte. Hij beminde een Venus van gips, hij leerde op het gymnasium de schoonheid van de antieken hartstochtelijk liefhebben, hij ontwikkelde een onoverwinbare afschuw voor alles wat laag, gemeen en onschoon was, hij duwde het leuke kamermeisje weg dat hem wou kussen, hij deed onbeleefd, boosaardig en lomp tegen zijn majesteitelijk schone tante, de gravin Sobol. Zij nam dat niet. Toen zijn ouders uit de stad waren, trad zij, in een kazabaika gehuld en gevolgd door de kokkin, de keukenmeid en het kleine katje dat hij had versmaad, zijn kamer binnen, liet hem vastbinden en ranselde hem met een grote roede tot er bloed vloeide en hij om genade smeekte.
Deze dame nu, deze toornende monarch, scheen hem voortaan de bekoorlijkste vrouw op aarde. En hij zegt: | |
[pagina 1203]
| |
‘Mijn Catonische strengheid, mijn vrees voor de vrouw was niets dan een tot het uiterste gevoerde schoonheidszin; de zinnelijkheid werd in mijn fantasie nu tot een soort cultuur, en ik zwoer mijzelf haar heilige gevoelens niet aan een gewoon wezen te verspillen, maar voor een ideale vrouw, zo mogelijk voor de godin der liefde zelf op te sparen’.
Na deze bekentenissen bekent Wanda op haar beurt: ‘U hebt een eigenaardige manier om de fantasie te prikkelen’.
Hij moet haar verklaren waarom hij zo van bont houdt en geeft een allervermakelijkste uiteenzetting: ‘De wetenschap heeft in de laatste tijd een zekere verwantschap tussen elektriciteit en warmte aangetoond... Vandaar de betoverend weldadige invloed die het gezelschap van katten op prikkelbare geestelijke mensen uitoefent...’.
Wanda roept verbijsterd uit, dat volgens hem een vrouw in bont dus niets is dan een grote kat, een versterkte elektrische batterij en hij erkent dat en geeft over bont nog een geleerd erotische verhandeling, zoals Wanda het treffend uitdrukt. Maar tevreden is zij niet voor hij persoonlijker wordt en meedeelt dat hij zijn despotische vrouw, dat eigenaardige ideaal uit de esthetiek van het lelijke, de ziel van een Nero in het lichaam van een Phryne, zich niet zonder bont kan denken.
Hij wordt weer autobiografisch, vertelt over zijn kindervoorkeur voor de legenden der martelaren, filosofeert over de vrouw als personificatie van de natuur en de man als haar priester, haar slaaf, verklaart jaloers te zijn op koning Günther, die door de geweldige Brünhilde in de bruidsnacht werd vastgebonden, op de arme troubadour die door een grillige meesteres in de huid van een leeuw werd genaaid, op de ridder Ctirad die na enig liefdesgenot door de Amazone Scharka op het rad werd gespannen... En Wanda zegt nog steeds ‘Afschuwelijk’ en ‘U bent niet goed wijs’.
Hij is nu zeer openhartig en vertelt haar: ‘U hebt in mij mijn lievelingsfantasie gewekt: de slaaf van een vrouw, van een mooie vrouw te zijn, die ik liefheb, die ik aanbid, die mij vastbindt en geselt, die mij trapt terwijl zij een ander toebehoort’.
En zij zegt: ‘Ik begrijp mijzelf niet meer, maar ik moet u een bekentenis doen. U hebt mijn fantasie bedorven, ik begin in dit alles genoegen te vinden...’. | |
[pagina 1204]
| |
Enthousiast verzoekt hij haar een duivel te zijn. Nog eens waarschuwt zij hem, verbiedt hem over deze dingen te spreken. Hij blijft aandringen. Zij zegt: ‘Het is gevaarlijk voor u om u zo geheel aan mij over te geven, u wordt tenslotte inderdaad mijn speelgoed; wie beschermt u ervoor dat ik uw waanzin niet misbruik?’. ‘Uw edel wezen’. ‘Macht maakt overmoedig’. ‘Wees dan overmoedig’. Wanda legt haar armen om zijn hals, kijkt hem diep in de ogen, schudt het hoofd en zegt: ‘Ik vrees dat ik het niet zal kunnen, maar ik wil het proberen, uit liefde voor jou, want ik houd van je, Severin, zoals ik nog nooit van een man heb gehouden’.
De volgende dag gaan zijn samen een hondezweep kopen.
De situatie is feilloos geschetst: een masochistische man brengt een vrouw die hem aardig en boeiend vindt ertoe om te worden zoals hij verlangt dat zij zal zijn. Zij spartelt tegen, zij is bang voor de consequenties, zowel ten opzichte van hem als ten opzichte van zichzelf. Want zij begrijpt dat door aan zijn wensen toe te geven de wreedheid haar zal gaan bekoren, een latent sadisme in haar actief zal worden.
Maar de despotische man dwingt haar tot despotisme en zij geeft toe. In een briefje en in een conversatie worden de aanspreekvormen geregeld. Hij zal haar ‘meesteres’ noemen, zij hem ‘slaaf’. Hij knielt en zij slaat hem met de zweep. Maar dan vraagt zij, half beschaamd en half bang: ‘Heb ik je pijn gedaan?’.
Hij zegt ‘Nee’ en ‘Sla mij maar wanneer het je plezier doet’. Haar antwoord is: ‘Maar het doet me geen plezier’.
In feite gelooft zij nog steeds niet dat het hem ernst is, verklaart dat zij iedere komedie haat en zegt pas na herhaalde aanmoediging: ‘Wees dan mijn slaaf en voel wat het betekent in de handen van een vrouw gegeven te zijn’.
Een paar minuten laat zij zich gaan, maar de volgende morgen reeds vertelt zij hem dat zij zich schaamt en hoopt dat hij de lelijke scène van gisteren vergeten zal en: ‘Nu moeten wij verstandig zijn en gelukkig en van elkaar houden en over een jaar ben ik je vrouw’.
Hij weigert ook dit keer het aanbod dat zijn schone ideaal | |
[pagina 1205]
| |
zou vervullen. Te middernacht overigens, na leed van Severin en vermaak van Wanda, beminnen zij elkaar in gewonere stijl, al blijken haar lippen dodelijk. En dan slaat Severins masochisme gemakkelijk om in het tegendeel, want hem vergaan de zinnen en hij herinnert zich pas weer het ogenblik waarop hij bloed van zijn hand ziet druppen en zij apathisch vraagt: ‘Heb je mij gekrabd?’ en hij antwoordt: ‘Nee, ik geloof dat ik je heb gebeten...’.
Enige avonden later krijgt de conversatie over het heerlijke leed een nieuwe nuance door Wanda's uitspraak: ‘Je bent geen man, je bent een fantast, een heerlijke aanbidder en je zou beslist een onbetaalbare slaaf zijn, maar als echtgenoot kan ik me jou niet denken’. Zij plaagt hem duchtig en hij roept: ‘Ik voel een soort huivering voor je’. Wanda vraagt hem hoe hij het zou vinden wanneer zij voor zijn genoegen hem ontrouw werd. Hij antwoordt: ‘Dan zal ik ontzettend lijden. Alleen: je zou me nooit mogen bedriegen, je zou de demonische grootheid moeten hebben om mij te zeggen: ik zal alleen jou liefhebben maar iedereen gelukkig maken die mij bevalt’.
Zij hitsen elkaar verder op en Wanda doet een nieuw voorstel: de zijne te zijn zolang zij van hem houdt. Daarna moet hij haar slaaf worden en om de fantasie ten volle te verwezenlijken moeten zij naar een vreemd land vertrekken. In haar opwinding zegt Wanda: ‘Het heeft een bekoring voor mij, die nauwelijks met iets anders te vergelijken is, om een man die mij aanbidt en die ik van ganser harte liefheb, zo geheel aan mij overgeleverd, van mijn wil, van mijn gril afhankelijk te weten, om deze man als slaaf te bezitten’.
Severin verbaast zich over haar: ‘Met hoeveel tegenzin nam zij nog voor kort mijn fantasieën op en met hoeveel ernst poogt zij ze nu te verwezenlijken’. Want ze leest hem een door haar ontworpen contract voor waarin al zijn verplichtingen zijn opgesomd. Hij begint bang te worden, hij wil enige voorwaarden vaststellen, bijvoorbeeld dat zij nimmer van hem weg zal gaan en hem nooit aan de ruwheid van een van haar aanbidders zal prijsgeven. Zij krijgt tranen in de ogen door zulke slechte gedachten. Hij krabbelt gauw terug. En zij deelt hem mee, dat zij niet naar Constantinopel zullen gaan, maar naar Italië.
Zich steeds verder in het avontuur wagend, begint Severin te weifelen, Wanda zeker van zichzelf te worden, constateert | |
[pagina 1206]
| |
de eerste: ‘Je bent hartelozer dan ik dacht’, constateert de tweede: ‘Het lag blijkbaar in mij, misschien was het nooit aan het licht gekomen, maar jij hebt het gewekt, ontwikkeld en nu het een machtige drift is geworden, nu het mij geheel vervult, nu ik er een genot in vind, nu ik niet meer anders kan en wil, nu wil je terug - jij, ben jij een man?’.
Zo wordt hij een slaaf, al volgen er heerlijke dagen zonder zweep en al vraagt Wanda zich na een leesuurtje af, hoe toch een man als hij grote en schone gedachten in de voordracht zo wonderlijk helder, scherp en verstandig uiteen kan zetten en tegelijk zo'n fantast, zo'n bovenzinnelijke schlemiel kan zijn.
Dan beveelt zij hem binnen vierentwintig uur zijn zaken te regelen en haar als bediende naar Italië te begeleiden. Hij mag niet langer Severin heten. Hij heet nu Gregor. En de man schrijft: ‘Ik beefde van woede en toch - ik kan het helaas niet loochenen - ook van genot en prikkelende opwinding’.
Ze gaan op reis, eerst gewoon als minnenden. In de districtshoofdstad koopt Wanda echter een kaartje eerste klas voor zichzelf en een kaartje derde klas voor haar bediende. Hij moet bij ieder station uitstappen en haar zijn diensten aanbieden, een glas water, een klein souper, een kom warm water voor haar halen en stervend van jaloezie aanzien hoe zij zich met een paar cavaliers onderhoudt. In Wenen krijgt hij een livrei in haar kleuren, met rode rand en een vierkante rode muts die met pauweveren versierd is. Het kostuum staat hem overigens uitstekend. In Florence moet hij in een onverwarmd vertrekje slapen, terwijl zij in twee elegante en behaaglijke kamers luxueus overnacht. Wanneer hij zich ook hierin bereidwillig en dienstvaardig heeft geschikt, betuigt zij haar tevredenheid: ‘Ik zie dat u toch meer bent dan een gewone fantast, u blijft tenminste niet achter bij uw dromen, u bent er de man naar om wat u zich inbeeldt, al was het het dolste, ook uit te voeren; ik beken, dat bevalt mij, dat imponeert mij. Daar ligt sterkte in en alleen voor sterkte heeft men achting. Ik geloof zelfs dat u in ongewone omstandigheden, in een grote tijd datgene wat nu uw zwakheid schijnt als een verwonderlijke kracht zou openbaren. Onder de eerste keizers was u een martelaar, in de tijd van de hervorming een anabaptist, in de Franse revolutie een van de geestdriftige Girondijnen geworden die met de Marseillaise op de lippen de guillotine bestegen’. | |
[pagina 1207]
| |
Er volgt liefde en Wanda vraagt hem of hij er niet al genoeg van heeft, of hij haar niet afschuwelijk vindt. ‘Ik ben verliefder dan ooit’, zegt hij, ‘ik zal je steeds fantastischer vereren, aanbidden, hoe meer je me mishandelt...’.
‘Je houdt dus van me wanneer ik wreed ben’, zegt Wanda, ‘ga nu weg! je verveelt me’.
Zoekend naar een passende woning voor hun originele liefde, vindt Wanda hem zo heerlijk in zijn livrei dat zij hem in een donker steegje kust. Maar veel tijd om te eten krijgt hij niet en Wanda acht dat juist: ‘De mens is tot lijden geboren en jij in het bijzonder. De martelaren hebben ook geen biefstukken gegeten’.
Hoewel Severin op een wandeling door Florence leert vermoeden dat er een schoonheid is zonder stekel en een zinnelijkheid zonder pijn volhardt hij in zijn rol. Zij betrekken een lieve kleine villa. Wanda bewoont de eerste verdieping, Severin een kamer parterre, heel vriendelijk en zelfs voorzien van een haard.
In deze villa wordt op verzoek van Wanda het volgende document door hen beiden ondertekend:
‘Contract tussen mevrouw Wanda von Dunajew en de heer Severin von Kusiemski.
De heer Severin von Kusiemski houdt met de dag van heden op de verloofde van mevrouw Wanda von Dunajew te zijn en doet afstand van al zijn rechten als geliefde; hij verplicht zich daarentegen met zijn erewoord van man en edelman om voortaan haar slaaf te zijn en wel zolang zij hem zijn vrijheid niet teruggeeft.
Hij moet als slaaf van mevrouw von Dunajew de naam Gregor dragen, onvoorwaardelijk al haar wensen vervullen, elk van haar bevelen gehoorzamen, zijn meesteres met onderdanigheid tegemoettreden, ieder teken van haar gunst als een uitzonderlijke genade beschouwen.
Mevrouw von Dunajew mag haar slaaf niet alleen bij de geringste vergissingen of vergrijpen naar goeddunken straffen, maar zij heeft ook het recht hem naar haar luim of tot haar tijdverdrijf te mishandelen, precies zoals ze het verkiest, kortom, hij is haar absolute eigendom.
Mocht mevrouw von Dunajew haar slaaf ooit de vrijheid schenken, dan heeft de heer Severin von Kusiemski alles wat hij als slaaf beleefd of geleden heeft te vergeten en nooit ofte | |
[pagina 1208]
| |
nimmer, onder geen omstandigheden en op geen enkele manier aan wraak of vergelding te denken.
Mevrouw von Dunajew belooft bij wijze van tegenprestatie om als zijn meesteres zo vaak mogelijk in bont te verschijnen, speciaal wanneer zij wreed zal zijn voor haar slaaf’.
Om haar werkelijk alle macht te geven, moet Severin nog een ander document ondertekenen. ‘Sinds jaren het bestaan en zijn teleurstellingen moede, heb ik mijn waardeloos leven vrijwillig beëindigd’. Dank zij deze verklaring kan zij haar minnaar doden indien haar dat zint...
Wat nu volgt, is psychologisch niet interessant en erg kitschig. Drie negerinnen binden Severin vast. Wanda ranselt hem verschrikkelijk, laat hem een maand lang in de tuin werken, aan tafel bedienen, in een vochtige kelder werken en pauzeert van haar mishandelingen zo nu en dan in een herdersuurtje. Een Duitse schilder, ook al tot over zijn oren verliefd, moet haar als Venus in het bont in een luxueuze badzaal vereeuwigen. Wanneer hij ziet hoe zij Severin aftuigt, blijkt ook hij naar de zweep te smachten. Zij spaart hem niet.
Het verhaal kon het niet stellen zonder een beschrijving van de ontstane relatie meesteres-slaaf, maar Sacher-Masoch, eerst zo helder en soms geestig, raakt nu volkomen op hol. Hij is geen psycholoog meer, hij is dagdromer.
Niet dat Severin ongeloofwaardig wordt. Maar wat gebeurt er met Wanda! Zij, pikant-libertijns, een grillige en toch serieuze vrouw, is uit verwende nieuwsgierigheid, uit liefde en sensualiteit aan dit avontuur begonnen en de auteur heeft erg aardig beschreven hoe haar verbeelding werd geprikkeld en zij tegenstribbelend aan de wensen van haar minnaar ging gehoorzamen. Dat zij plezier in de situatie krijgt, is best aan te nemen, maar dat zij uiterlijk en innerlijk totaal verandert, is onbegrijpelijk. Deze weelderige, sadistische, liefdeloze vrouw is Wanda niet meer; Sacher-Masoch heeft zijn fantasiedame, het personage van zijn dagdroom, voor haar in de plaats gesteld en daardoor zijn verhaal bedorven.
Het wordt weer boeiend wanneer Wanda een Griek ontmoet, een Apollo met de lip van een leeuw door wiens aanblik Severin tot de bekentenis wordt gedwongen: ‘Nu begrijp ik de mannelijke Eros en bewonder Socrates die tegenover zo'n Alcibiades deugdzaam bleef’. Hij schrijft ook | |
[pagina 1209]
| |
dat hij zich zo helemaal de verknipte zwakkelijke geestesmens voelt.
Wanda wordt kennelijk verliefd op deze fraaie Griek en haar slaaf vreest dat alles kinderspel is geweest en dat het nu pas ernst wordt, vreselijke ernst. Hij waarschuwt Wanda wanneer ze meedeelt de schone man te willen bezitten: ‘Denk aan je eer die je totnutoe zo vlekkeloos hebt bewaard’ en zij antwoordt: ‘Daar denk ik aan, ik wil zijn vrouw zijn - als hij mij wil’.
Vastbesloten om zich los te rukken van de harteloze vrouw, die hem zo wreed behandeld heeft en nu op het punt staat om hem als beloning voor zijn slaafse aanbidding nog trouweloos te verraden ook, pakt Severin zijn koffer en schrijft een brief:
‘Mevrouw! Ik heb van u gehouden als een waanzinnige, ik heb mij aan u overgegeven zoals nog nimmer een man aan een vrouw. U echter hebt mijn heiligste gevoelens misbruikt en een brutaal frivool spel met mij gespeeld. Zolang u enkel wreed en onbarmhartig was, kon ik nog van u houden, maar nu staat u op het punt om gemeen te worden. Ik ben niet meer de slaaf die zich door u trappen en geselen laat. U hebt mij zelf vrijgemaakt en ik verlaat een vrouw die ik nog enkel haten en verachten kan’.
Hij gaat naar het station al heeft hij geen geld, hij denkt erover om als bedelaar te voet naar huis te trekken, maar hij kan de wilskracht niet opbrengen. Hij stort zich dan maar in de Arno. Ook de zelfmoord mislukt hem. Het beeld van Wanda zweeft boven de waterspiegel en hij stapt uit de rivier en gaat naar haar villa, druipend, kletsnat, gloeiend van schaamte en koorts. Wanda ontvangt hem met diepe minachting.
Erg voor de wind gaat het haar evenmin. Severin ziet hoe de Griek en zij druk met elkaar praten, hoe hij met zijn rijzweep in de lucht slaat en kwaad wegloopt, haar in treurige gedachten achterlatend. Boosaardige vreugde vervult hem en hij brengt de moed op naar haar toe te gaan: ‘Ik kom u alleen maar feliciteren, mevrouw, u hebt uw meester gevonden’. Zij zegt: ‘Godzijdank! Niet een nieuwe slaaf. De vrouw heeft een meester nodig en aanbidt hem’. Zij heeft met de Griek ruzie gemaakt over Severin, hem de hele geschiedenis verteld en nu is hij jaloers. Severin en zij maken ook ruzie. Hij verwijt haar dat ze hem slecht behandelt en zij antwoordt niet ten onrechte dat hij dat zelf heeft voor- | |
[pagina 1210]
| |
geschreven en dat het onmannelijk van hem is haar nu aan te klagen. ‘Ja, ik ben schuldig’, zegt hij, ‘maar heb ik daarvoor niet geleden? Laat het nu genoeg zijn, houd op met het wrede spel’. Zij hoont hem, ze vindt hem belachelijk, ze spot met zijn woede, ze tergt hem zo dat hij haar bij de pols pakt en op de grond gooit en dreigt haar te zullen doden indien zij de vrouw van de Griek wordt. Zij kijkt hem met een grote, rustige, onbegrijpelijke blik aan en zegt: ‘Zo beval je me, nu ben je een man en ik weet op dit ogenblik dat ik nog van je houd’. Even later vraagt ze: ‘Heb je nu genoeg van je ideaal, ben je tevreden met me?’. Hij stamelt: ‘Wat, is het dan geen ernst?’. Ze verklaart hem vrolijk dat alles slechts scherts en spel was en dat het haar dikwijls zwaar is gevallen om hem met de zweep te slaan wanneer ze hem zo graag een zoen had gegeven en dat ze nu verstandig moeten worden, als man en vrouw. Ook met de Griek was het maar onzin en Florence staat haar tegen. ‘O mijn lieve, goede, mooie vrouw’, zegt Severin.
Ze bereiden hun vertrek voor, ze zijn erg gelukkig, Wanda ligt op de ottomane en fluistert: ‘Weet je, dat ik vandaag erg verliefd op je ben?’. Hoe mooi zijn zijn ogen, maar: ‘Je bent koud, je houdt me vast als een stuk hout; wacht maar, ik zal je wel verliefd maken’. Ze hangt aan zijn lippen, ze zegt: ‘Ik beval je niet meer, ik moet weer eens wreed tegen je zijn; ik ben kennelijk te lief voor je vandaag; weet je wat, kleine dwaas, ik zal je een beetje met de zweep geven’. Enige dialoog van ‘Maar kind’ en ‘Ik wil het’ en ‘Wanda’. Ze bindt hem vaster dan ooit aan een zuil en hij zegt zachtjes: ‘Ik heb het gevoel alsof ik terechtgesteld word’. Zij roept: ‘Je moet vandaag ook eens behoorlijk gegeseld worden!’ en hij zegt: ‘Maar trek dan je bontjas aan’...
Dan vertelt ze hem dat hij het was die haar de zelfzucht, de overmoed en de wreedheid heeft geleerd en dat hij haar eerste offer moet worden: ‘Houd je nog van me?’. Hij zegt: ‘Tot gek wordens toe’. Ze legt de armen om zijn hals en kust hem. Op dat ogenblik pakt hem weer het volle fanatisme van zijn hartstocht en hij vraagt: ‘Waar is de zweep?’. Ze antwoordt: ‘Je wilt dus bepaald gegeseld worden?’. Hij zegt van ja.
Opeens verandert haar gezicht. Ze roept: ‘Nu, gesel hem dan’ en op dat moment steekt de Griek zijn zwarte krullekop door de gordijnen van haar hemelbed. | |
[pagina 1211]
| |
De situatie is naar het inzicht van Severin ontzettend komisch en hij zou luidop gelachen hebben, wanneer zij niet tegelijk zo vertwijfeld treurig, zo smadelijk voor hem was geweest.
‘Ieder van ons is per slot een Simson’, denkt hij, ‘en wordt op het laatst goedschiks of kwaadschiks door de vrouw van wie hij houdt verraden’. De Griek begint hem af te ranselen. ‘En het smadelijkste was, dat ik in mijn jammerlijke toestand een soort van fantastische, bovenzinnelijke bekoring voelde’. De Griek echter sloeg de poëzie eruit. ‘Ik zag opeens met ontzettende helderheid waar de blinde hartstocht, de wellust sinds Holofernes en Agamemnon de man hebben gebracht, in de zak, in het net van de verraderlijke vrouw, in ellende, slavernij en dood’.
Terwijl hij bloedend in zijn touwen hangt, vertrekken hoonlachend de Griek en Wanda.
Jaren later - hij is intussen een zinnig en plichtsgetrouw beheerder van zijn landgoed geworden - ontvangt hij een brief van Wanda. Ze schrijft hem: ‘Nu er meer dan drie jaren sinds die nacht in Florence voorbij zijn gegaan, mag ik u nog eens bekennen dat ik zeer veel van u heb gehouden. U hebt zelf mijn gevoel verstikt door uw fantastische overgave, door uw waanzinnige hartstocht. Van het ogenblik af, dat u mijn slaaf was, voelde ik dat u niet meer mijn man kon zijn, maar ik vond het pikant, uw ideaal te belichamen en u misschien te genezen terwijl ik mij kostelijk amuseerde’. Ze vertelt hem dat zij de sterke man die zij begeerde heeft gevonden, dat hij in een duel is omgekomen en dat zij nu als een Aspasia in Parijs leeft. Ze hoopt dat zijn fantasie de heerschappij over hem heeft verloren en dat zijn goede eigenschappen overwegen: de helderheid van gedachte, de goedheid van hart en in de eerste plaats de zedelijke ernst. Zij schrijft: ‘Ik hoop dat u onder mijn zweep gezond bent geworden, de kuur was wreed maar radicaal’.
Severin lacht, na het lezen van deze brief, over de vrouw, de bontmantel, de zweep en ten slotte over zijn smarten en besluit zijn memoires met de verzekering: ‘Ik ben gezond geworden’. | |
Invloed van het verhaal‘Venus im Pelz’ is een weinig aantrekkelijk verhaal en het heeft onmiskenbaar fouten. De Wanda-figuur is voortreffelijk opgezet maar onbevredigend uitgewerkt. Het slot van | |
[pagina 1212]
| |
de novelle, met de genezing van Severin, is de psychologisch onaanvaardbare consequentie van het psychologisch best aanvaardbare misverstand dat een seksuele aberratie een idee zou zijn. Hoe Sacher-Masoch zich een gezonde Severin voorstelt, blijkt overigens uit het kader waarin hij de novelle later heeft geplaatst. Severin grijpt onverbiddelijk naar de zweep wanneer een dienstvaardige blondine zijn ei niet zacht genoeg heeft gekookt. Hij heeft geleerd dat men vrouwen moet dresseren...
Tegen de kritiek en zelfs tegen de weerzin dient echter de bewondering op te wegen. Ten eerste uiteraard omdat Severin als persoon en als masochist zeer overtuigend is geschetst. Want al konden noch Severin noch zijn schepper de situatie overzien, al beriepen zij zich op bovenzinnelijkheid en de strijd der geslachten en al was hun conclusie van vrouwenhaat niet bepaald ‘rechtvaardig’, de wetmatigheden van hun aberratie hebben zij feilloos onderkend en beschreven. Ten tweede omdat Sacher-Masoch een naïeve moed en eerlijkheid toonde, die wel nauwelijks door latere bekenners werden geëvenaard. Ten derde omdat hij in zijn trant van geboren verteller ook de meest absurde scènes met realistische degelijkheid poogde te schilderen.
In zijn oeuvre is ‘Venus im Pelz’ betrekkelijk eenzaam, niet alleen door zijn kwaliteit maar ook omdat er de psychologie van een masochistische man in wordt behandeld. De dagdroom van hemzelf en zijn lotgenoten vervullend heeft hij het meestal over sadistische vrouwen.
Dit schokkende verhaal heeft Krafft-Ebing ertoe gebracht de term masochisme te bedenken. Schlichtegroll en anderen menen dat hij onjuist heeft gehandeld, aangezien Sacher-Masoch zelf pretendeerde despotische vrouwen aan de kaak te stellen. Natuurlijk is dat onjuist geredeneerd: Krafft-Ebing vertelt over patiënten die door het lezen van Sacher-Masoch tot begrip van hun afwijkingen kwamen, en in Duitse kranten verschenen tussen advertenties waarin oudere knapen om een strenge gouvernante vroegen, kernachtige oproepen als ‘Severin sucht eine Wanda!’. De invloed van het verhaal is nog niet geheel uitgewerkt. Er zijn tenminste nog steeds herdrukken en vertalingen van te signaleren.
(Slot volgt) Alfred Kossmann |
|