| |
| |
| |
betoog
Martelaar voor een dagdroom
over leven en werk van Leopold von Sacher-Masoch
So durchzieht das Pathologische das ganze weite und reiche Gebiet des menschlichen Seins und Geschehens. In vielgestaltigen Wellen bewegt es sich auf dem grossen unerschöpflichen Lebensstrom, mit allen seinen Bewegungen verschmelzend, an seinen Höhen und Tiefen, an Aufstieg und Niedergang teilnehmend, von ihm getragen, aber auch selbst ihn gestaltend. Menschliches Leben und Geschick voll zu erfassen vermag drum nur, wer auch diesen pathologisch en Einschlag zu würdigen weiss. Es ist nicht zu verkennen: Von vielem Schweren und Trüben, von Bedrückungen und Enttäuschungen, von Verirrungen und Entgleisungen, von Hemmungen und Zerstörungen würde das Leben befreit, liesse sich das Pathologische aus seinem Umkreise bannen. Aber ebenso ist gewiss: Es würde zugleich an Formen und Nuancen, an Farben und Lichtern, an Reichtum und Fülle des Seelischen erheblich verarmen. Es würde an Lebenswert verlieren.
(Karl Birnbaum, Psycho-pathologische Dokumente)
| |
Paradoxale roem
Dr. Franz von Masoch, Kleinrussisch Oostenrijker, rector magnificus van de universiteit te Lemberg en heldhaftig bestrijder van de cholera tijdens de epidemie in de jaren twintig van de negentiende eeuw, had zijn zoon vroeg zien sterven. Hij was de laatste mannelijke telg van zijn geslacht. Om zijn naam niet verloren te laten gaan, gaf hij deze met zijn dochter en zijn wapen aan Leopold von Sacher, politiedirecteur van Lemberg, die zich sindsdien von Sacher- | |
| |
Masoch noemde. Diens oudste zoon, Leopold, op 27 januari 1836 geboren, werd schrijver.
In 1886 liet de eerste wetenschappelijke seksuoloog, Dr. Richard Fridolin Joseph Freiherr Krafft von Festenberg auf Frohnberg genannt von Ebing, zijn beroemde boek verschijnen over afwijkingen van het geslachtsleven: ‘Psychopathia sexualis’. Krafft-Ebing moest bij het rubriceren van de vele aberraties nieuwe termen bedenken. De lust om pijn te doen noemde hij sadisme, naar de achttiende-eeuwse Franse markies de Sade, wiens faam de tijd heeft getrotseerd. De lust om pijn te lijden noemde hij masochisme en in een voetnoot verklaarde hij zijn keuze: ‘Zo genoemd naar de schrijver Sacher-Masoch, op grond van het feit, dat diens romans en novellen de eerste beschrijvingen van deze perversiteit inhouden, die mij tot onderzoekingen op haar gebied stimuleerden...’.
Het woord bleek kracht te bezitten. Oorspronkelijk alleen de wetenschappelijke naam voor een seksuele afwijking, breidde het zijn betekenis uit, ging een levenshouding aanduiden, steeg bij Sartre naar de filosofie, schikte zich bij ons allen in de dagelijkse taal. Maar de schrijver aan wie Krafft-Ebing zijn term en zijn inzicht dankte werd langzamerhand vergeten. Laat in zijn jeugd een vernieuwer van de Duitse proza-kunst, in zijn middelbare jaren een Europese beroemdheid, was hij reeds bij zijn overlijden op 9 maart 1895 een onaangename herinnering.
Van zijn enorme oeuvre, eens zo vermaard, werd weinig en zelden het beste herdrukt. Hoe bleek werd zijn faam! De Italiaanse professor Mario Praz publiceerde in 1933 een zeer briljante studie over de erotische verbijzonderingen in de literatuur van de negentiende eeuw. Hij beperkte zich tot Engeland, Frankrijk en Italië, maar was geleerd genoeg om en passant ook Russische en Duitse boeken in zijn beschouwingen te betrekken. Sacher-Masoch noemde hij in één voetnoot: ‘Wij hoeven enkel te vermelden dat het type van de wrede vrouw met de ogen van een sfinx domineert in de reeks romans met de titel “Grausame Frauen” van Leopold von Sacher-Masoch, die zijn naam gaf aan de in dit hoofdstuk toegelichte seksuele tendens’. Het is altijd prettig òm iets beter te weten. ‘Grausame Frauen’ is de titel van een verzameling nagelaten verhalen.
Zelfs in Oostenrijk heeft men weinig belangstelling meer voor hem. Een bloemlezing uit zijn geschriften, onder de
| |
| |
titel ‘Dunkel ist dein Herz, Europa’ in de reeks ‘Das österreichische Wort’ in 1957 uitgegeven, bewijst hoe achteloos men met hem meende te kunnen omgaan: een aanvaardbare politieke inleiding, een onaanvaardbare keus van verhaaltjes en fragmenten en een onzinnige bibliografie.
Paradoxale roem. De man die de beste lezers in het Duitse en Franse taalgebied verraste en verblijdde met novellen in de trant en op het niveau van Toergenjew, werd tegelijkertijd de Courths-Mahler van een aberratie. Paradoxale vergetelheid. Verontwaardiging over de slechte schrijver heeft op den duur eerbied voor de goede schrijver overstemd. Uit onbehagen heeft men niet alleen een lange reeks perverse ontspanningsromans vergeten, maar ook een misschien tragische en zeker interessante man en bovendien een aantal prachtige novellen. Een paradoxale onsterfelijkheid. Toen Franz von Masoch zijn naam niet verloren wilde zien gaan, dacht hij aan personen en hij kreeg zijn zin: ook nu nog zijn er eerbiedwaardige mensen die Sacher-Masoch heten. De ware onsterfelijkheid heeft de naam echter gekregen in de ervan afgeleide term. En zo werd de wens van die Oostenrijkse medicus overvloedig vervuld, maar als door een boze fee.
| |
Literatuur
Er bestaat geen goede biografie van Leopold von Sacher-Masoch. Wie zijn leven en werk bestuderen wil, moet zich behelpen met een aantal voorlopige of twijfelachtige beschouwingen. Hieronder volgen de titels.
1901. Carl Felix von Schlichtegroll, Sacher-Masoch und der Masochismus. Literarhistorische und kulturhistorische Studien.
Dit boek is een apologie, zowel van Sacher-Masoch als van zijn aberratie. Op de omslag ziet men een sfinx op een heel hoog voetstuk geheimzinnig in het niets staren; op de grond ligt een naakte man, de handen op de rug samengebonden; een zweep met vier staarten kronkelt naast hem.
Het boek is uitgegeven door H.R. Dohrn te Dresden, die op de achterkant van de omslag zijn andere uitgaven aanprijst. De titels maken duidelijk in welk milieu Sacher-Masoch verzeild was geraakt: ‘Die Leibes- und Lebensstrafen bei allen Völkern und zu allen Zeiten’ van Rudolf Quanter; ‘Die Venuspeitsche’, novellen van Carl Felix von Schlichte- | |
| |
groll: ‘John Bull beim Erziehen. Eine Sammlung Briefe von Anhängern und Gegnern der körperlichen Züchtigung und der Korsett-Disziplin im englischen Erziehungswesen’; ‘Der Flagellantismus und die Flagellanten. Eine Geschichte der Rute in allen Ländern’ van Wm. M. Cooper; ‘Stock und Peitsche im 19. Jahrhundert und ihr Missbrauch im Dienste des modernen Straf- und Erziehungswesens’ van D. Hansen.
Het zijn curieuze werken. In zijn geschiedenis van de roede vertelt de Engelse Reverend Wm. M. Cooper even uitvoerig als misprijzend over het afranselen van dieven, soldaten, prostituées en kostschoolmeisjes in alle werelddelen en alle eeuwen. Het boekje over John Bull als opvoeder bevat correspondenties uit een Engelse periodiek, waarin moeders, vaders en onderwijzers elkander raad geven betreffende het tuchtigen van hun kinderen: op welk lichaamsdeel en met wat voor instrument.
Hoe erg men de eerwaarde heer Cooper ook wenst te wantrouwen, hij was in elk geval bezeten door een naïeve verzamelwoede. De collectie brieven is op minder naïeve wijze dubieus. De nauwkeurigheid waarmee over plaatsing en ontkleding van de slachtoffers wordt gehandeld, doet vermoeden dat niet vaders of moeders maar dagdromende sadisten of masochisten ‘The Family-Doctor’ van ingezonden stukken voorzagen. Bijzonder huichelachtig wordt daardoor de inleiding van de vertaler, die in de Engelse opvoedingsmethoden de schandelijke preliminaria ziet voor een rooftocht als tegen Transvaal.
Insipide en ondanks enige diepzinnigheid en pedagogie kennelijk ter prikkeling van de liefhebbers samengesteld is het boek van D. Hansen, dat van malle plaatjes werd voorzien.
In dit fonds is dus de biografie van een belangrijk schrijver opgenomen. Schlichtegrolls boek zal zeker de afnemers van zulke lectuur hebben verheugd. Hij wisselt zijn vrij onordelijke reeks fragmenten uit Sacher-Masochs levensverhaal af met uitweidingen over het alle eeuwen door aanwezige, volkomen vergeeflijke en soms zelfs edele masochisme. Hoewel zijn studie rommelig, onvolledig en partijdig is en er vele fouten instaan, is zij onmisbaar voor iedere beschouwing over Sacher-Masoch en heel wat minder onsympathiek dan sommige later verschenen werken. Schlichtegroll verdedigt Sacher-Masoch in de eerste plaats omdat hij hem een groot schrijver acht.
| |
| |
1906. Wanda von Sacher-Masoch, Meine Lebensbeichte.
Deze memoires van Sacher-Masochs eerste vrouw zouden zich in het fonds van de uitgever Dohrn hebben thuis gevoeld. Het boek heeft een pakkende omslag. Een eigenaardig groeisel, dat een gek geworden rozestruik of een gek geworden zweep zou kunnen zijn, rankt om de titel die in gruwelijk rood is getekend. Over haar huwelijksleven vertelt de autobiografie bijzonderheden die ten dele schokkend, onsmakelijk, belachelijk en ongeloofwaardig zijn. Helaas is echter haar larmoyante en zelfverheerlijkende boek van veel belang voor de intieme kennis van de door haar gehate echtgenoot.
1906. Carl Felix von Schlichtegroll, ‘Wanda’ ohne Manke und Pelz.
Dit uitvoerige pamflet heb ik helaas niet kunnen raadplegen.
1908. Wanda von Sacher-Masoch, Masochismus und Masochisten. Nachtrag zur Lebensbeichte.
In dit ordeloze boekje gaat de gewezen echtgenote tekeer tegen Schlichtegroll. Zij verklaart haar autobiografie allerminst te hebben geschreven als antwoord op en verweer tegen diens smadelijke en mateloze beledigingen, zij wist toentertijd zelfs niet dat zijn boek bestond. Nu echter zet zij velerlei zaken recht. Eens te meer wil zij laten uitkomen, dat zij volgens Oostenrijkse opvattingen de officiële weduwe van Sacher-Masoch is en dat zij haar leven lang het masochisme heeft gehaat.
1910. Maurice Bransiet, Les vies et les amours tourmentées de Sacher-Masoch. Avec les pages les plus curieuses de la ‘Vénus aux fourrures’, ‘Les Batteuses d'hommes’, ‘La Czarine noire’, ‘La Pantoufle de Sapho’.
Naar de titel en de keuze uit het oeuvre te oordelen, behandelt dit boek - dat ik niet onder ogen heb gehad - uitsluitend Sacher-Masochs liefdesleven.
± 1930. Nagl, Zeidler und Castle, Deutsch-Österreichische Literaturgeschichte.
Het voorbeeldige hoofdstuk over Sacher-Masoch geeft een helder en overtuigend beeld van zijn artistieke verdiensten. De auteur van deze literair-historische studie hoefde uiteraard alleen de essentiële gebeurtenissen uit de biografie te vermelden. Hij deed dit met begrip en sympathie.
| |
| |
1931. Eberhard Hasper, Leopold von Sacher-Masoch: Sein Lebenswerk, mit vorzüglicher Berücksichtigung der Prosadichtungen.
Hasper gaat in zijn dissertatie filosofisch te werk. Hij beschouwt Sacher-Masoch als een man, die door Schopenhauer en de Slavische ziel werd beïnvloed en het nooit had over een bepaalde vrouw en een bepaalde man, maar over de botsing van werkelijkheid en idee. Zo kon zijn masochisme worden afgedaan met een vermelding in een tussenzin: zijn ongelukkige aanleg.
Haspers boek, een produkt van naïeve geleerdheid, bevat interessante gegevens en opmerkingen, maar mag in zijn opzet toch wel als mislukt worden beschouwd. Het bewijst hoe weinig profijtelijk het is om het werk los te maken van de man en dan als een golfje te beschouwen in een draaikolk van literaire en wijsgerige stromingen.
1933. Léopold Stern, Sacher-Masoch ou l'amour de la souffrance.
Stern, die zijn ‘vrai martyr de l'amour’ in 1835 geboren laat worden, heeft het vrijwel uitsluitend over zijn liefdesen huwelijksleven, gebruikt de memoires van Wanda en de gegevens van Schlichtegroll, maar voegt één belangwekkende bijzonderheid toe over het ontstaan van ‘Venus im Pelz’. Hij heeft zich blijkbaar gespecialiseerd op erotische onderwerpen, vervaardigde althans boeken over de ‘Psychologie de l'amour contemporain’, ‘Werther ou les amours de Goethe’, ‘Pierre Loti et Carmen Sylva’.
1938. Mark Amiaux, Un grand anormal. Le chevalier de Sacher-Masoch.
Ook Amiaux is een specialist. Hij publiceerde een boek over ‘La vie effrénée du Marquis de Sade’ en had in 1938 iets in voorbereiding over ‘Les extravagances de l'abbé de Choisy’. ‘Les Editions de France’, die zijn boek uitgaven, blijken trouwens een voorkeur te hebben voor min of meer pikante lectuur.
Amiaux' biografie heeft echter verdiensten. Hij vertelt als eerste een ordelijk levensverhaal of beter: liefdesverhaal. Lezend over zoveel liefde en slaag vraagt men zich af hoe Sacher-Masoch de tijd heeft gevonden om tachtig boeken te schrijven. Amiaux heeft voor die boeken geen belangstelling, hij interesseert zich voor de masochist en zijn scabreuze ervaringen. Maar hij heeft zijn werk als chroniqueur met
| |
| |
een zekere zorg verricht. Hij ontdekte een nog onbekende afranseling aan het eind van Sacher-Masochs leven en hij onderhield zich met mensen die de tweede vrouw van de schrijver goed hadden gekend. Misschien hoorde hij van hen het sensationele nieuwtje waarmee hij, zonder met de ogen te knipperen, zijn boek besluit. Sacher-Masoch zou helemaal niet in 1895 zijn gestorven, zoals alle literatuur-geschiedenissen nog steeds melden. Hij zou toen krankzinnig zijn geworden en naar een inrichting in Mannheim overgebracht. En daar zou hij tien jaar later zijn overleden. Het is een onwaarschijnlijk verhaal. In Mannheim zijn en waren geen krankzinnigengestichten en volgens de gegevens van de burgerlijke stand van Lindheim stierf Sacher-Masoch wel degelijk in dat dorpje, op 9 maart 1895, 's morgens om 8 uur.
1951. James Cleugh, The Marquis and The Chevalier. A Study in the Psychology of Sex as illustrated by the Lives and Personalities of the Marquis de Sade (1740-1814) and the Chevalier von Sacher-Masoch (1836-1905).
Bij het schrijven van dit boek met zijn dwaas-gewichtige titel heeft Cleugh het zich niet moeilijk gemaakt. In de honderd pagina's die hij aan Sacher-Masoch wijdt, vertelt hij Amiaux na, inclusief de romanceringen en de canards. Cleughs eigen bijdragen zijn zonder belang. Hij noemt enige titels van boeken, soms met een verkeerde datering, en geeft een inhoudsopgave van Sacher-Masochs hoofdwerk, ‘Das Vermächtnis Kains’, waaruit blijkt dat hij het nimmer ra handen heeft gehad.
Voorzover ik weet moeten wij het hiermee doen. Er is alle reden om dat te betreuren. Leven en werk zijn bij deze schrijver nauwer verbonden dan bij zijn meeste collega's. Maar de mensen die zich met zijn leven bemoeien, hebben geen belangstelling voor zijn werk, en zij die zijn werk bestuderen, knijpen de neus dicht wanneer zij in de buurt van zijn leven komen. En men zou hem zo gaarne als ondeelbaar personage zijn plaats in het verleden zien innemen.
| |
Kind in Galicië
1836. Lwow, nu in het uiterste westen van de Oekrainse Socialistische Sovjet Republiek gelegen, lag toen als Lemberg in het uiterste oosten van het Oostenrijkse kroonland Galicië. Er woonden in dit gebied mensen van velerlei slag:
| |
| |
Roemenen, Duitsers, Armeniërs, die allen hun eigen zeden en hun eigen kleding pittoresk handhaafden. Eigenlijk thuis hoorden hier de drie miljoen Roethenen of Kleinrussen, die als boeren en arbeiders een armoedig bestaan leidden. De Joden, trouw aan hun geloof en hun tradities, zorgden voor de handel. Machtig waren slechts de Polen, edellieden en landeigenaren, die Galicië tot hun verdwenen en toekomstige rijk wensten te rekenen.
Leopold von Sacher-Masoch noemde zichzelf met enige overdrijving een Roetheen. Zijn oudst bekende voorvader was echter een Spaans edelman, Don Mathias Sacher, die in 1547 als ritmeester van de Spaanse cavalerie van Karel de Vijfde in de slag bij Mühlberg tegen de keurvorst Johann Friedrich von Sachsen vocht. De cavalerie bracht weliswaar Karel de Vijfde de victorie tegen de Protestanten, maar Don Mathias raakte gewond en werd door een Boheems edelman in de buurt van Saaz verpleegd. Hij trouwde met diens dochter, ging naar Praag en werd op die manier Tsjech.
Eén van zijn nakomelingen, Johann Nepomuk von Sacher, werd bijna even toevallig Galiciër. Bij de eerste Poolse deling in 1772 kwam Galicië aan de Habsburgse monarchie; Sacher werd er benoemd in een hoge ambtelijke functie, trouwde er en kreeg er kinderen. Zijn zoon Leopold, de vader van de schrijver, trouwde er dus eveneens, in 1827, met de dochter van de Kleinrus Masoch.
Diens oudste zoon Leopold vereenvoudigde de zaak wel door zich Roetheen te noemen. Hij kon echter behalve op zijn afstamming wijzen op zijn jeugd. Zijn moeder was zwak, hij werd gezoogd en opgevoed door een Roetheense boerenvrouw, de schone en weelderige Handscha, die hem weemoedige volksliederen voorzong en gruwelverhalen vertelde over Iwan de Verschrikkelijke en de zwarte tsarin. 's Winters leefde de familie van de politiedirecteur in Lemberg, 's zomers ergens buiten. Al heel vroeg ging de jongen mee op jacht of zwierf hij met vrienden over de immense velden, door de bossen en dorpen waarvan hij later bewoners en schoonheid met heimwee zou verheerlijken. Pas in 1848, twaalf jaar oud, toen zijn vader werd overgeplaatst naar Praag, leerde hij waarlijk Duits. Frans kende hij toen al.
In talloze verhalen liet hij de Galiciërs levend optreden. En in een boek over de Poolse revoluties van 1830, 1846 en 1848, dat hij als jong historicus in 1863, onder de indruk van de opstand van dat jaar, anoniem liet verschijnen, gaf
| |
| |
hij een samenvattende karakteristiek van het ‘heerlijke volk’ waartoe hij zich zo gaarne rekende.
De Roethenen hebben in zijn beschrijving een melancholiek temperament en zijn in hun optreden, overwegen en handelen bijna langzaam door onoverwinnelijk wantrouwen en uit voorzichtigheid. Zij onderscheiden zich daardoor voordelig van de lichtzinnige Polen. In hun gedrag zijn zij voorkomend, ernstig en deemoedig, maar in die deemoed ligt een onmiskenbare koppigheid verborgen. Minder bevattelijk en handig dan de Polen overtreffen zij dezen weer in uithoudingsvermogen, trouw, aanhankelijkheid en een koele moed die door niets kan worden geschokt. De Galicische soldaten, Roetheense zowel als Poolse, worden in het Oostenrijkse leger als de beste, meest volhardende en betrouwbaarste beschouwd.
Een deel van de Roetheense karaktertrekken is volgens Sacher-Masoch het gevolg van het eeuwenlange lijden dat dit onderdrukte volk heeft moeten ondergaan. Nu de boeren vrije grondbezitters en zelfs constitutionele staatsburgers zijn geworden, verandert ook hun aard.
De gastvrijheid is een van hun hartstochten en de eenvoudigste landman vervult deze met een tact die men in Noord-Duitsland node mist. Goedmoedig en weinig haatdragend als de Roethenen zijn, pogen zij zelfs na de zwaarste onderdrukking geen wraak te nemen. Zij leven zeer simpel, van maïs bijvoorbeeld of van rode bieten en vlees. Hun lievelingsdrank is de brandewijn. Met mate genoten draagt deze ertoe bij om hen gezond te houden in een ruw klimaat.
Hun hutten zijn vaak gebouwd van met leem beplakte wilgetwijgen; in een lage ruimte, tot stikkens toe gevuld met rook, liggen mensen en huisdieren om de massieve kachel. De geestelijken zijn er nauwelijks beter aan toe dan de boeren; zij zijn tevens landbouwers en geven zowel in hun werk als in hun gezinsleven aan hun gemeente een voorbeeld van zuinigheid en zedelijke reinheid.
Krachtiger gebouwd dan de Polen, zijn de Roethenen toch uitstekend geproportioneerd. Evenals de Poolse hebben de Roetheense vrouwen donkere haren en ogen vol ziel, maar hun schoonheid steekt imposant af bij de liefelijkheid van de anderen. De kleding van plompe laarzen, schapevacht en tulbandachtige hoofddoek verbergt bij onopvallende boerenvrouwen soms de meeslependste bekoorlijkheden.
| |
| |
Deze Roethenen zijn geboren democraten in de edelste zin van het woord. In hun afkeer van individueel optreden en in hun liefde voor de gemeenschap hebben zij het oude slavische oertype het trouwst bewaard. Zij staan vijandig tegenover vernieuwingen en haten alles wat op een revolutie lijkt; zij willen evenmin onder dwang leven als laten leven.
Het meest overtreffen zij de Polen in hun volkspoëzie. Hun zeer oude liederen over historische onderwerpen, zoals de strijd met de Tataren en de Turken, hebben karakteristieke, soms vrolijke, meestal melancholieke, altijd echter aangrijpende melodieën.
Dit beminnelijkste en beslissende gevoel van Sacher-Masoch, zijn hartelijke, bewonderende liefde voor de Kleinrussische boeren, ging noodzakelijkerwijs samen met haat tegen de Polen. ‘Zolang de wereld de wereld is, wordt de Pool nooit de broeder van de Roetheen en hij zal het nooit zijn’ zegt het spreekwoord.
Hij lijkt in dit opzicht een goed zoon van zijn vader die een vooruitstrevend ambtenaar was. De Roethenen hadden volgens hun mening aan de Oostenrijkers bevrijding van Poolse onderdrukking, van willekeur, mishandeling en herendiensten te danken en zij toonden tijdens de revolutie hun trouw aan de keizer door de opstandige Poolse edellieden met dorsvlegels en zeisen dood te slaan. Dat Sacher-Masoch de Polen wantrouwde, maakt hem als Galicisch Oostenrijker niet origineel.
Het maakt hem origineel als Duitstalig auteur. Sinds de Poolse delingen werd ook in het Duits met grote sympathie over het verslagen volk geschreven. Vooral de heroïeke opstand van 1830 echter prikkelde de poëtische fantasie. In gedichten, drama's en romans, bij Auersperg, Pfizer, Freiligrath, Hebbel vindt men de romantische ‘Polenschmerz’, die in het bijzonder door Lenau en Platen aangrijpend werd geuit. Grillparzer deed na de val van Warschau op 8 september 1831 niet voor hen onder in droeve geestdrift: ‘So bist du denn gefallen, Stadt der Ehre, Des Heldensinnes letzter Zufluchtsort! Wo Männerfreiheit nicht mit Satz und Lehre, Mit Schwertern focht, statt mit dem hohlen Wort’.
Weliswaar hadden de Duitstaligen het in 1846 en 1848 te moeilijk met hun eigen problemen om opnieuw in lyriek uit te barsten, maar men kan aannemen dat hun verering
| |
| |
van Poolse heldenmoed, vaderlandsliefde, trots en vrijheidszin niet was geweken. In elk geval waren zij zeer verontwaardigd toen in 1846 Roetheense boeren de opstandige Poolse edellieden vermoordden. Sacher-Masoch neemt hun verdediging op zich, hij stelt tegenover hun wandaden een Poolse. De boeren vochten in open strijd, in een roes van ontketende hartstocht, de samenzweerders echter doodden de burgemeester van Pilsno met voorbedachten rade en in koelen bloede.
Hij houdt niet van de Poolse revoluties, die alle geraffineerd werden ingeleid, doldriest begonnen en klaaglijk, door onenigheid en gebrek aan uithoudingsvermogen ten grave gedragen. Hij komt niet verder dan de erkenning, dat de Polen ‘overal waar het de belangen van hun natie betreft aan offervaardigheid de andere volkeren overtreffen’. Zijn vaderlandsliefde is die van een Roetheen.
De mensen die Sacher-Masoch in de eerste twaalf jaren van zijn leven ontmoette, de problemen waarmee hij toen kennis maakte, de sympathieën en antipathieën die hij toen opdeed, de verhalen die hij toen hoorde, zijn beslissend geweest voor zijn schrijverschap. Steeds keerde zijn artistieke fantasie terug naar Galicië. Als realist met heimwee gebruikte hij in zijn beste boeken herinneringen aan jachtgenoegens op de wijde velden, herinneringen aan de sprookjes die zijn kindermeid hem had verteld en herinneringen aan wat hijzelf aan liefelijks en gruwelijks had gezien. Zijn personages zijn in zijn slechte boeken soms enkel belichamingen van ideeën, maar de lezer moet meestal blijven geloven, dat in Galicië hun wieg heeft gestaan.
Zijn vader, de politie-directeur, was een goed ingelicht man, die in regeringskringen voor een zwartkijker werd gehouden. Zijn taak had wel iets romantisch. Toen hij in 1845 de gouverneur, aartshertog Ferdinand d'Este, ervan wilde overtuigen dat de Polen kwaad in de zin hadden, kon hij diens twijfel pas overwinnen door een eed op het crucifix af te leggen. En toen hij vlak voor de opstand had vernomen, dat de Poolse dames van plan waren de Oostenrijkse officieren op bals te vermoorden, ging hij tijdens het elegante uur promeneren en hun uiteenzetten dat een dergelijke handelwijze niet strookte met de spreekwoordelijke Poolse ridderlijkheid.
Hij zal met zijn tienjarig zoontje wel niet over zijn zorgen en belevingen hebben gesproken. Maar zonder twijfel heeft
| |
| |
het kind al vroeg gehoord van misdaden en gruwelen. Zijn min vertelde hem over de wrede herinneringen die in het volk leefden. Zijn eigen grootvader had in het toentertijd zeer arme, verwarde en uitgeplunderde land vreemde gebeurtenissen vernomen en meegemaakt en er niet over gezwegen.
Zo wist hij alles van de vorstin Lubomirska, die ondanks haar huwelijk met een voorname cavalier in eenzame ongebondenheid op haar slot in Polen woonde. Zij was tot scherts geneigd. Haar grappen waren echter Poolse grappen, waartoe volgens het spreekwoord een arts, een geestelijke en een doodgraver behoren. Wanneer zij op jacht wilde en er geen dieren aanwezig waren, liet zij boeren in de huiden van beren, wolven, lynxen en wilde zwijnen naaien en hen door honden opjagen.
Haar vijand Dolgopolsky, die processen met haar voerde en haar de Messalina van Polen noemde, nam zij gevangen en alleen omdat haar biechtvader het haar ontraadde zag zij ervan af hem op te hangen. Zij vond een andere straf. Zij liet hem in een grote kooi zetten, waarin vroeger een beer had gewoond, en hem met fijne spijzen en goede wijnen verwennen. Toen het donker werd, ging plotseling een gordijn open en Dolgopolsky keek in het hel verlichte slaapvertrek van zijn doodsvijandin.
De volgende morgen was hij getuige bij haar ‘lever’ en zo ging het dag na dag meer dan een maand lang. Aangezien Dolgopolsky geen heilige Antonius en de dame zeer aantrekkelijk was, sidderde hij tenslotte van begeerte en liefde en lag waarlijk voor haar op de knieën. Zij lachte, zij liet hem het hoofd kaal scheren, zij joeg hem weg.
| |
Studie in Praag en Graz
Toen het groot geworden gezin van de politie-directeur in 1848 naar Praag verhuisde, had de twaalfjarige oudste zoon reeds de gegevens verzameld voor zijn poëtisch realisme en voor zijn perverse dagdroom. In Praag, dat hij later zijn geestelijke geboorteplaats zou noemen, leerde hij Duits, ontwikkelde hij zich tot intellectueel.
Het leven daar was opwindend. Eerst de revolutie waarbij hij, zelf een kind, aan de zijde van een jongedame in bontjas en met pistolen in de gordel, op de barricaden vocht, tegen de opstandelingen. Dan vrediger genoegens: studiesuccessen op het gymnasium, amateurtoneel in het huis van zijn vader
| |
| |
met Scribe, Molière, Schiller, Goethe, Laube en Gogol als auteurs.
Er was ook een echt theater in de stad; iedere zondag gaven daar enige Tsjechische beroepsacteurs, door dilettanten geassisteerd, een voorstelling. In het hoog-dramatische excelleerde een mevrouw Kolár, die zenuwen van staal bezat en tot de echt-Slavische typen behoorde; zij doodde wat zij haatte en maakte wie haar liefhad tot haar slaaf. Het gelukte de zeventienjarige scholier, die haar gaarne aanbad, tot haar door te dringen. Het vaderlijk amateurgezelschap had geen heldin tot zijn beschikking en wilde toch ‘Götz von Berlichingen’ opvoeren. Mevrouw Kolár, geroerd door het verzoek van haar jonge vereerder, nam de rol van Adelheid op zich en de jongen speelde voor Franz. Speelde? Nee, waarlijk, hij belééfde die rol. Hij was immers een page, verslaafd aan een wrede vrouw, vergiftigde op haar bevel zijn vereerde meester en stortte zich in de Main.
De dood van zijn zusje Rosa maakte hem tot dichter. Hij moest na het overlijden van dit beminde kind op school een opstel schrijven over de werking van de muziek, zette de pen op papier en was als eerste klaar. Een paar dagen later volgde de pedagogische kritiek. Alle opstellen werden behandeld behalve het zijne. En toen, na lang zwijgen, stond de leraar Cupr op, schraapte de keel en zei: ‘Ik heb hier nog een opstel, maar ik ben niet in staat om daarover een oordeel te geven. Het is geen schoolwerk meer, het is het werk van een dichter. Het is van Sacher-Masoch’.
Zo werd hij zich dan door verdriet van zijn roeping bewust. En zette zich snel aan het vervaardigen van een toneelstuk over de wellustige, mystiek-wrede sekte van de Wederdopers. Schlichtegroll, zijn trouwe biograaf, vertelt de gebeurtenissen althans in deze wat vreemde samenhang en zonderlinge terminologie.
In Praag begon hij aan zijn universitaire studies: rechten. In Duitse stijl duelleerde hij en dronk, dweepte en las. Chemie, alchemie, geschiedenis, astronomie, filosofie, rechtswetenschappen, anatomie, literatuur behoorden tot zijn belangstellingen en in zijn lectuur wisselden Homerus, Vergilius, Ossian, Schiller, Goethe, Shakespeare, Cervantes, Voltaire, Molière, de Koran, de Bijbel, Balzac en Casanova elkander vurig af. ‘Ik werd met iedere dag verwarder’ constateerde hij later. Ter verpozing speelde hij met de
| |
| |
papieren soldaten die tussen de borstbeelden van Poesjkin en Lermontow op zijn schrijftafel stonden.
Hij had geen aanleg voor kamergeleerde, hij maakte zowel kennis met het theater als met de toneelspelers, zowel met de ideeën als met hun vertolkers, zowel met de literatuur als met de literaten. De auteurs en journalisten die hij in Praag ontmoette, schijnen niet bijzonder voornaam of integer te zijn geweest, maar zij konden in elk geval vlot en boeiend schrijven. De jongen zag van hen de kunst af en bleef met hem in contact ook toen de politiedirecteur in 1853 met zijn gezin van Praag naar Graz verhuisde.
Daar promoveerde hij in 1855, negentien jaar oud, in de rechten, verzette zich echter tegen de wens van zijn vader, werd geen ambtenaar maar studeerde verder. In 1856 werd hij privaat-docent in de Duitse geschiedenis aan de universiteit van Graz. Hij presenteerde zich voor een overvol auditorium met een college over de reformatie dat hij enigszins vermoeid voorlas, een tere, slanke jongeling, bijna jongensachtig, volkomen onbevangen, zonder een spoor van verwaandheid of gewichtigdoenerij. Hij had spirituele trekken, prachtige ogen, donker haar, een bleke teint en was een beetje slordig gekleed.
In 1857 publiceerde hij een uitvoerige studie over de opstand in Gent tegen Karel de Vijfde. Deze is vooral curieus omdat hij in het lange eerste hoofdstuk vele citaten bijeenlegt tot een kleurig mozaïek waarop de Nederlanden van die tijd zijn afgebeeld en omdat hij verderop Maria van Hongarije als een despotische vrouw beschrijft. In vakkringen werd het boek evenmin gewaardeerd als een later werk over de heerszuchtige Maria.
Deze ijver in studie en omgang, dit haastige bestaan van grootsteeds student, vond geen basis in zijn verleden van kind in Galicië. Gretig en kritisch met toneelspelers en journalisten converserend, zinnelijk aangetrokken en redelijk afgestoten door de oppervlakkige wreedheid van fatale diva's, zelf een eerzuchtige, veelbelovende jongen, gaf hij zich gaarne aan die moderne wereld over, maar bleef met heimwee denken aan de enige wereld die hij waarlijk kende: die van de provincie. En in die hartstocht van heimwee schreef hij in 1858 zijn eerste letterkundige werk: ‘Eine Galizische Geschichte’.
| |
| |
| |
Driedeling
Met ‘Eine Galizische Geschichte’ begon een carrière van broodschrijver. In het enorme oeuvre van een tachtigtal boeken dat hij sindsdien vervaardigde toont Sacher-Masoch zich in drie gestalten: Galiciër, masochist en man met ideeën. Natuurlijk leiden deze personages geen onafhankelijk bestaan. Dikwijls worden verhalen, die geen andere taak hebben dan een of andere stelling te bewijzen, in een Galicisch milieu geplaatst of pretendeert een masochistische scène iets principieels mee te delen over het huwelijk. Tijdens het werken aan een vroege novelle als ‘Der Emissär’ (1863) hebben de drie heren elkander de pen telkens weer uit de hand gerukt en men kan niet beweren dat hun gezamenlijke arbeid een bevredigend resultaat heeft opgeleverd. De man met de ideeën misbruikte de observaties van de Galiciër voor een theorie over Oostenrijks missie ten bate van vrijheid en vooruitgang en de dagdromer smokkelde een even weelderige als krachtige dame het verhaal binnen.
Maar al wordt er vaak leentjebuur gespeeld of stuivertje gewisseld, de driedeling is van belang. In Sacher-Masochs beste jaren kwam de Galiciër, in zijn slechtste de masochist, in zijn minst interessante de man met de ideeën op de voorgrond. In iedere levensperiode echter zijn zij elk voor zich duidelijk herkenbaar aanwezig.
Sacher-Masoch was geen groot denker, maar wel een geestdriftig theoreticus die de gedachten van zijn tijd even gehoorzaam als oppervlakkig onder woorden bracht en in zijn romanfiguren tot leven poogde te wekken. Nu toonde zijn eeuw gelijk Janus een dubbel voorhoofd. Diep pessimisme, een wijsgerige, poëtische en muzikale liefde voor de nacht en de dood vond zijn tegenwicht in een bot-materialistische levensopvatting, in natuurwetenschappelijke eigenwaan en vooruitgangsoptimisme. Sacher-Masoch, gemakkelijk te beïnvloeden, is in beide denkwijzen thuis, aanhanger van Schopenhauer en van de vooruitgang, een man die na geconstateerd te hebben, dat man en vrouw principieel nooit of te nimmer anders dan in conflict kunnen leven, een ideaal huwelijk ontwerpt. Zo spoort hij zijn lezers afwisselend aan tot poëtisch-sombere resignatie en nuttige ijver, tot het zich neerleggen bij onverbiddelijk wrede natuurwetten en het vlijtig werken aan een schone toekomst.
Dit is al verwanend genoeg. Maar nog verwarrender wordt de situatie, omdat hij, nadenkend over liefde en
| |
| |
huwelijk, nimmer de verleiding kan weerstaan een ten dele gefantaseerde despotische vrouw te introduceren.
In zijn jeugdwerken, die van weinig artistiek belang zijn, zet hij de bovenpolitieke taak van Oostenrijk uiteen. Hij zag dit veeldelig land als een ‘klein Europa’ en achtte de combinatie van verschillende nationaliteiten binnen één soepel staatsverband bijzonder leerzaam en hoopgevend voor de Verenigde Staten van Europa, die hij propageerde. Voortzetting van deze politieke theorie kan men later in zijn werk slechts sporadisch vinden. Hij concentreerde zich op erotische en sociale problemen.
| |
Spontane vertelkunst
Literaire betekenis kreeg hij pas in 1864, toen hij zesentwintig jaar oud was. Door een oudere collega opgewekt, en door de Poolse revoluties van 1863 geïnspireerd, schreef hij zijn eerste werk dat niet vergeten mag worden: ‘Don Juan von Kolomea’, een knap en vlug vertelde novelle vol boeiende personages.
Deze Don Juan is een Galicisch landeigenaar, die veel van zijn vrouw houdt en het niet kan verkroppen dat zij al spoedig meer zorg heeft voor haar kind dan aandacht voor zijn liefde. Hoewel in wezen monogaam gaat hij buitenshuis zijn genot zoeken.
Er is veel van Schopenhauer in dit verhaal. In ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’ ontmaskert deze de liefde als een truc van de natuur. Alle romantiek en poëzie ten spijt, worden twee mensen niet op elkaar verliefd om voor eeuwig verliefd te zijn, wordt een man niet plotseling tot in zijn diepste innerlijk beroerd door een meisje, omdat zij voor hem de enige ware is. Hun verliefdheid is niets dan een onbewuste teeltkeuze. De natuur spiegelt hun zoveel schoons voor aangezien zij een geslaagd kind wil creëren, dat de overgeërfde eigenschappen van de ouders harmonisch verbonden in zich verenigt. Het is dus logisch dat de liefde niet duurt, dat de natuur geen behoefte heeft aan prolongatie van de begoocheling, dat na de geboorte van kinderen het eens zo hartstochtelijk minnende paar tot eigen verbazing de verhouding ziet verkoelen.
De Don Juan van Kolomea nu kan zich bij deze Schopenhaueriaanse wet niet neerleggen. Hij is wat bijna al Sacher-Masochs mannen zijn: een idealist, dat wil zeggen een man
| |
| |
die in doen en denken, ook als hij er zich niet van bewust is, een bepaalde idee wil verwezenlijken. Het principe van Don Juans leven, zijn ‘idee’, is de volstrekte liefde voor zijn vrouw. Dat de natuur deze onmogelijk maakt is zijn tragiek.
De strijd tussen de geslachten komt volgens Sacher-Masoch voort uit wezenlijke tegenstelling: de man is geest, de vrouw natuur, de man is een idealist, de vrouw een practicus. In talloze verhalen en romans over liefde en huwelijk vindt men de tegenstelling gedemonstreerd, tot in de meest absurde consequenties.
Met deze bespiegelingen over de strijd der seksen was Sacher-Masoch de literaire mode enige decennia voor. Frans Coenen formuleert de opvattingen van August Strindberg als volgt: ‘Zo het wezen van de manne-liefde geven is, altijd door, zolang er iets te geven blijft, is dat van de vrouw blijkbaar nemen, desnoods stelen tot er niets meer overblijft’. Deze volzin had in een verhaal van Sacher-Masoch reeds uitstekend gepast.
Niet om deze kwaliteit is ‘Don Juan von Kolomea’ een meesterlijk verhaal. Zoals in nog enige andere novellen weet de auteur te voorkomen, dat zijn theorieën de personages als marionetten hanteren, geeft hij in een kostelijke verteltrant bewonderenswaardige karakteristieken van de hoofden de bijfiguren en wordt de navrante geschiedenis door rake humor iets verzacht.
Ondanks tegenstand verwierf de auteur met deze novelle veel roem en wekte hij er grote verwachtingen door. Hoewel men zeer goed de filosofische achtergrond zag, was men geestdriftig over wat de Galiciër had gepresteerd. Meer Russisch dan Duits georiënteerd, bij Toergenjew en Gogol school gegaan, bracht de Oostenrijkse provinciaal wat in de Duitse letterkunde ontbrak: eigen observatie, mensenkennis, hartstocht.
De volgende jaren leverden enige historische romans op in oude trant. Pas in 1867, als man van eenendertig, hervond Sacher-Masoch de inspiratie en schreef hij een verhaal, ‘Der Capitulant’, dat ‘Don Juan von Kolomea’ misschien nog overtreft.
Een dramatische natuurbeschrijving leidt de vertelling in van een gewezen soldaat, Frinko Balaban, die zijn leven lang trouw is gebleven aan een meisje dat hem verraden heeft. De vrouw egoïstisch, ijdel, eerzuchtig, de man een
| |
| |
idealist. Toch is de vrouw, die haar liefde om der wille van mooie bontjassen verraadt, niet veel gelukkiger dan de man. Want hij vindt troost in wijze en trotse resignatie.
De novelle munt uit door levendige dialoog, boeiende karakteristieken en voortreffelijke descripties van de entourage. Zij is het werk van de Galiciër, die vluchtig werd geassisteerd door de masochist.
Zonder twijfel wist de auteur dat deze stijl zijn meest persoonlijke was en dat hij in dit genre unieke resultaten kon bereiken. Hij kende zijn kracht, hij had bovendien van zijn Russische confraters en van Schopenhauer geleerd dat alleen ‘fris uit het leven geputte werken’ een eeuwige jeugd behouden. Als theoretisch gerechtvaardigde realist zou hij verdergaan, een Theodor Storm van Galicië, maar feller, krasser, meeslepender en door de gegeven realiteit ook interessanter.
Zo scheen het even. Maar ‘Mondnacht’ uit 1868, dat door de tijdgenoten als een ‘waar kabinetstuk’ werd bewonderd, is naar onze smaak toch wel al te zeer doorschoten met conversaties over de liefde als ‘natuurdrift’ en de personages dreigen reeds weer hun zelfstandig leven te verliezen omdat zij een of ander idee van de auteur moeten belichamen.
Een paar jaar later schreef Sacher-Masoch zijn beruchte ‘Venus im Pelz’, als portret van een masochist in vele opzichten fascinerend. Net als de roman ‘Die geschiedene Frau’, in deze zelfde tijd beleefd en vervaardigd, zal die novelle voor ons van veel belang blijken in een volgend hoofdstuk, bij de behandeling van Sacher-Masochs carrière als naamgever aan zijn aberratie. De gedachten over het mannelijke idealisme zijn hierin ad absurdum gevoerd.
(wordt voortgezet)
Alfred Kossmann
|
|