zoek doorgevoerd waarvan één facet, nl. het peilen van de mening der studenten over de Vlaamse literatuur, sprekende resultaten oplevert tot stichting van wie het inzake opiniepeiling liever bij de lezer dan bij de schrijver houdt. In de eerste plaats zien wij daar onze persoonlijke mening in gestaafd: de koplopers zijn vaste waarden. Gijsen, Walschap en Elsschot gaan met een comfortabele voorsprong door de finish. (Bij Lanckrock kregen wij: 1. Elsschot, 2. Walschap, 4. Gijsen.) Verder hebben de lezers meer zin voor piëteit dan de schrijvers: Timmermans komt vierde uit de bus, Van Ostaijen elfde, Van de Woestijne twaalfde, Gezelle veertiende, Vermeylen zestiende, Buysse negentiende, Duparc tweeëntwintigste. (Bij Lanckrock geen enkele overledene onder de eerste tien.)
De gemengde samenstelling van het studentenkorps wordt eveneens duidelijk weerspiegeld in de ranglijst. Bij Lanckrock haalden alleen Streuvels en De Pillecijn als katholieke auteurs een ereplaats binnen de eerste tien. Bij de studenten loopt de strijd links versus rechts uit op een betwistbare draw met Van de Woestijne als scheidsrechter; van de eerste vijfentwintig maken Timmermans, Streuvels, Claes, Berkhof, De Pillecijn, Gezelle, Demedts, Van Hemeldonck, Vander Steen, Roelants, Duparc, Rosseels en Lebeau in deze orde deel uit.
Een paar rare eenden in de bijt werpen een verblindend licht op de literaire smaak van sommige toekomstige cultuur- en gezagdragers: Aster Berkhof, handig in het bewerken van filmscenario's, detectiveplots en succestrilogieën ten bate van kostschooljuffers, toont van op de achtste plaats zijn glunderend tweede gezicht aan De Pillecijn, Claus, Van Ostaijen, Van de Woestijne, Teirlinck, Gezelle, Vermeylen, Buysse, Roelants, Boon en andere geduchte fondlopers. Willy Vander Steen, trekpleister op alle voorbije en komende boekenbeurzen, finisht als achttiende vóór Buysse, Roelants, Boon, Duparc, van Aken, Rosseels en Lebeau. Wie derhalve gedacht heeft dat de strijd tegen de strips hoofdzakelijk in de lagere klas dient gevoerd, weet nu dat hij doolde.
In elk geval zal Lanckrock het mij niet kwalijk nemen als ik deze enquête onder lezers minstens naast de zijne stel wat de informatieve of zelfs relatieve kant van de zaak betreft. Voor de schrijvers zelf geldt dit des te meer, daar de studenten een gepaste domper komen zetten op de geestdrift waarmee onze auteurs de Vlaamse literatuur op Europees peil hebben getorst. Op de overeenstemmende vraag staan de ja- en de neenstemmers onder de studenten nagenoeg met gelijke krachten. Wie de daarin besloten les in bescheidenheid nog niet geleerd heeft, kan het verder nog met het oordeel van de studenten in de romaanse stellen: van de 29 ondervraagden zijn er 27 die onze literatuur de moeite van het volgen niet waard achten, terwijl slechts twee witte merels af en toe een boek van ons lezen zonder zich bekocht te voelen.
Laat voor één keer niet het venijn maar de troost in de staart zitten: als proefkonijnen bij een serieus opgevat onderzoek komen de schrijvers er minder bekaaid af dan de studenten.
P.v.A.