8. Claus herschildert Appel
Om mede te scheppen of te herscheppen, zal de criticus (zo dit nog ‘kritiek’ mag heten) een grote intuïtieve moeten zijn.
Dat is Hugo Claus ongetwijfeld.
Hij neemt een boodschap, bij het eerste woord, uit de mond van de bode af, en hoeft niet verder te luisteren. Hij raadt de rest niet, ook leidt hij de rest niet af, - hij weet reeds alles.
Ik heb in mijn jeugd dergelijke intuïtieve vermogens bij Willem Kloos horen roemen. Maar ik heb ze aanwezig gezien bij onze Prosper van Langendonck.
Wat Prosper wist was veel. Aangeleerd was dat weten echter nauwelijks. Hij had geen noemenswaardige geschooldheid genoten. En ik bedoel daarmee dat hij oneindig meer wist dan wat een school hem had kunnen leren. Hij hechtte niet eens veel belang aan boekenkennis, al keek hij er er met stilzwijgende eerbied naar op. Zijn kennis was intuïtie. Eigenlijk was zij voorkennis. Hij heeft mij door de voorkennis vaak ontsteld. Zij brak met een knal door bij het eerste contact van de kennis.
Hij ging nooit naar de schouwburg, en zeker niet uit eigen beweging. Op een avond heeft hij zich verwaardigd mij te vergezellen naar een vertoning van Heyermans. Langer dan het eerste bedrijf hield hij het niet uit. En wij gingen dan in een kroeg zitten.
Daar ondervond ik dat hij het stuk, dat hij nooit gezien of gelezen had, zo goed als kende. Hij sprak zowaar over het vervolg met een gedetacheerde minachting die mij belette er meer over te vragen. Spoedig ervoer ik echter dat hij bezig was ‘het stuk te voltooien’, en dat hij het precies voltooide omdat hij er niets van af wist. Het klopte nochtans ongeveer.
Hugo Claus zou zulks ook bij machte zijn te doen, vermoed ik.
Wat nu zijn monografie over Appel betreft, die hier om zo talrijke uitzonderlijke oorzakelijkheden gedeeltelijk wordt afgedrukt, doet zich het verschijnsel alleszins anders voor. Want hij kent Appel zeer grondig, en van kop tot teen. Misschien hebben zij samen geleefd? En geschilderd? (Claus schildert immers zelf.) Het is echter veel meer dan het schilderen dat Claus gemeen heeft met Appel. Het is het voorkennen, het raden, de geïmproviseerde worp, de ‘creatieve gooi met de pet’ zoals hij het in een recent interview naar aanleiding van een première heeft uitgedrukt.
Natuurlijk werken dergelijke affiniteiten de wederzijdse identificatie in de hand. Maar zonder aan weerskanten de geniale voelhorens, de mysterieuze intuïtie, de onderhuidse echo's, zal het niet gaan.
Claus ziet op een doek van Appel het schilderwerk gebeuren. Hij ziet de hand. Hij volgt, streek na streek, het kleurproces, zo lukraak als aarzelend, zo moeizaam laborerend als plots àf.
Op de duur wordt Appel door Claus herschilderd, precies zoals Appel geschilderd heeft. Doch wat Appel niet zien kon, dat ziet de ontdubbelde Claus, die zijn eigen ogen desniettemin bewaard heeft en niet ophoudt te gebruiken, - hij ziet de tekortkomingen en deugden van het werk, ook de technische, naarmate het geboren wordt.
Zodat ten slotte deze monografie toch kritisch is, - een kritiek dan die mede barensweeën slaakt.
H.T.