| |
| |
| |
Bij vier brieven van Paul van Ostaijen
Een maand na het verschijnen van zijn tweede verzenbundel Het Sienjaal verliet de ‘stadhuisrat’ Paul van Ostaijen Antwerpen voor Berlijn. De eerste weken maakte hij ginds het boeiende en tragische bedrijf mee van de novemberrevolutie, waarin Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg hun idealistische rol speelden. Tussen 10 en 13 januari gingen de Spartakisten ten onder en op 15 januari werden de twee genoemden vermoord.
Wat deed de toen dubbel ontwortelde Vlaming in die grote stad? Kennissen opzoeken, contacten weer aanknopen met achtergeblevenen en andere uitgewekenen, liefde zoeken en zich koortsachtig uitleven in confrontaties met tentoonstellingen en in de eigen literaire neerslag.
Jozef Cantré, wiens werk Van Ostaijen kende en volgde, zelfs te beïnvloeden zocht, had de wijk genomen naar Blaricum. Via Bob van Genechten - studeerde aan de von Bissing-universiteit te Gent, vluchtte naar Nederland, behaalde er zijn diploma in de rechten, werd later luitenant van Mussert en verhing zich in zijn cel te Scheveningen in 1945 - geraakte Van Ostaijen aan Cantré's adres.
De vier brieven dagtekenen uit de tweede helft van 1919. Ze vullen Van Ostaijens niet onbekende theorieën aan over het wezen van de toen gangbare meningen inzake plastiek en werpen een even gekend licht op zijn vinnige bedrijvigheid en gulzige zin tot soms professorale, soms studentikoze medezeggenschap in het vitalistische beroeren van de kunstfilosofische wereld.
Voor een grafoloog zijn deze brieven echte kluiven. Tussen 3 september en 19 december 1919 verandert het geschrift precies viermaal van klimaat. Soms kan Van Ostaijens hand de gedachte niet volgen en wordt het één eruptie. Een andere keer wordt het geschrift beheerst maar geen enkele brief houdt hetzelfde timbre vol. Precies alsof de steller over meer dan één stel stembanden beschikte. Het is ook nog alsof men bestendig een gevecht meemaakt tussen een intelligentie en een luciditeit-met-hoogoven-vlammen enerzijds, en tussen deze intelligentie en een geweldige aanvoer van gegevens, waaruit dient gekozen. Redeneren over vijf punten tegelijk gaat niet, onze rede is niet polyfonisch. Alleen de poëzie vermag het te orchestreren; maar dan meer door suggestie en intuïtie.
| |
| |
Zou Van Ostaijens wisselende opvatting over veel soms te wijten (te danken) zijn aan de strijd om suprematie in zijn binnenste, tussen licht door geest en klaarte door instinct? Waar hij zelf als scheidsrechter moest optreden, was hij zo wijs te lachen - van glimlach tot gegrinnik, van humor tot sarcasme, van kindergedicht tot groteske, van de heer die de straat afdaalt tot de heer die de straat opklimt.
Nooit voordien heb ik uit iemands geschriften zo kunnen aflezen dat hij een echte charleston zou willen dansen maar ervoor niet durft uitkomen en in een boerecharleston zich zelf ontvlucht, zich zelf meteen verbergt. Men mag vrijelijk geloven dat hij zich in de twee ‘waarden’ thuis bevindt; vooral zijn allesbewonderende lezers mogen dit menen. Ik geloof dat hij buiten beide gevallen stond, in een derde, dat hij nooit gevonden heeft. Omdat hij te zelden in zich zelf geloofde.
Van Ostaijen is een zeer merkwaardig mens geweest en voor de Nederlandse letteren een toverleerling. Ik heb te veel eerbied voor hem om alles wat hij met de muze ‘gespeeld’ heeft, zij het binnen een metafysische wolk, ernstig op te nemen. Hij deed het zelf niet en daar was hij zéér oprecht.
K.J.
| |
Berlijn-Halensee, 3 september '19. Joachim Friedrichstr. 10/III
Mijn beste Heer Cantré,
Sinds enkele tijd had ik reeds lust u te schrijven, nadat v. Gen. mij uw verblijf in Holl. medegedeeld had. Wat ik u feitelijk te vragen heb zal u misschien gering voorkomen. Ik tracht er het mijne toe bij te dragen een enger connexie onder de kunstenaars te realiseren en voornamelik de duitse kunstenaars met de vlaamse resp. hun werk bekend te maken. Ik liet hier reeds talrijke foto's van Vlamingen zien. Met Feininger, Stuckenberg, Topp en Campendonk ben ik zeer goed bevriend. Bewijs dat ik verschillende aquarellen, tekeningen en houtsneden van dezen bezit. Ik zou nu graag uw laatste werk kennen en, - indien het onze kunstopvatting nabij staat, want (sic) ik voor een zeer logiese ontwikkeling nemen zou, - ook het hier tonen. Daarom heb ik foto's nodig. Afdrukken van houtsneden wil ik enkel vragen onder voorwaarde van terugzending, even als event. tekeningen.
| |
| |
Ik weet natuurlik niet of mijn veronderstellingen betrekkelik uw kunst met de waarheid overeenkomen. Ik zag vroeger van u slechts Rosmersholm-houtsnee en Vl. smeder, die m.i. verkeerd en tweedimensionaal dekoratief waren. Maar Rosmersholm deed mij hopen dat gij zelf spoedig van de leegte van 't water, Roland Holst en de mannen der dekoratieve monumentaliteit zoudt overtuigd zijn. Nu wilde ik wat meer weten.
Misschien is u een andere weg gegaan. Wat mij bedroeven zou.
Met Jespers enz. ben ik in briefwisseling. Door Jespers verneem ik nieuws van Metzinger. Zij korresponderen. Zó kunnen wij tot een eng voelen onder de plastiese kunstenaars komen.
Staat u in verbinding met Schelfhout, Mondriaan, Wichmann, Alma en de Tsjech Emil Filla? De kunst van v. Heemskerck houdt (sic) ik voor vlak en expr. Kunstgewerbe. Geheel vals.
Schrijf mij eens wat. Het zou me plezier doen. Moest u Schelfhout kennen groet hem dan van Stuckenberg.
Foto's zijn best aangetekend te sturen.
Ik schrijf u natuurlik alles als een verzoek. Ik hoop dat u mijn brief niet als intrigue beschouwen zult. Ik vraag u dat.
Met hoogachting en beste groeten Paul v. Ostaijen.
Onderaan de brief staat nog: De ziel van het beeld met verhouding tot het te gebruiken materiaal.
| |
Berlin-Halensee 19-X-19. Joachim-Friedrichstr. 10/III.
Mijn beste Cantré,
Ik dank u herhaaldelik voor je drukken. Werkelik dat had ik niet verlangd toen ik je schreef; kennismaking met je werk waarvan ik niets kende, was daarbij mijn doel. Ik bedank je dus nogmaals omdat je zo zeer mijn intentie zijt uitgegaan.
Nu moeten wij trachten wat duidelijkheid in ons beider streven te brengen.
Ik ga dus daarvan uit dat elke mening over het werk gezegd geen stoornis in onze vriendschappelike betrekkingen brengt. Deze betrekkingen zijn overigens niet mogelik,
| |
| |
zonder klaarheid hier omtrent. Laat ons daarmee beginnen mekaar niets voor te liegen.
Wat ik je dus schrijf gaat over deze drukken. Je plastiese arbeid is waarschijnlik het beduidenste (sic) en deze drukken slechts een neventak van je artistieke werk.
Het doel dat wij in de kunst nastreven is, immer op bazis dezer drukken, zeer verscheiden. Toen ik ‘Rosmersholm’ zag was mijn mening dat deze lino reeds in grote vlakken ontworpen, zijn qualiteit, je van het ornamentale van R'holm, zijn défaut, zou hebben weggevoerd en je waarschijnlik tot een aan-springen van de formaliteit der buitenwereld zou hebben gevoerd. Deze mening, tevens mijn hoop, is in de ontvangen drukken niet verwezenlikt. Ik hou ze nog voor fysioplastiek. Ook simbolisme, d.i. het voorstellen van zekere zinbeelden in plaats van de direkte beelden, is fysioplastiek.
Voor mij is de ongelukkigste periode in de kunst die der praerafaëlieten: Burne Jones, Rossetti enz. Symbolisme is een versterking van het praerafaëlities princiep: Toorop, Thorn-Prikker. Het is een afwijking van het kunstprinciep. Verzinbeelden is vals; beelden is het enige juiste. Daarbij dachten de symbolisten de weg ter abstraktie daarin te vinden, enerzijds in een verfijnen van de buitenwereld, mensen, bloemen en dingen, zoals bij Burne Jones en Crane, en anderzijds in een versterken van het contour, in een silhouet-achtig voorstellen der gebeurtenis (Hodler, Thorn-Prikker). Dit is niet ideëel-beeldend, maar ornamentaal. Het is het gevolg van een romantiese levensaanschouwing.
Het expressionisme staat duizendmaal dichter buiten (sic) het impressionisme, dan bij het symbolisme. Van impr. tot expr. een logiese ontwikkeling, symbolisme een afwijking, een dood punt.
Het weergeven van de buitenwereld, gestyliseerd en dit styliseren in een estheties verstrakken van het contour of in een realisties aandikken der door de natuur gegeven lijnen, is het hoofddoel van deze drukken die ik ontvangen heb. Ik zie er niet in wat wij expressionisten door vlakverdeling verstaan. Zelfs het hoofd van de man is kolossaal perspektivisties ontworpen. Perspektief is vals. Enkel in de houtsnede wassen de lichamen uit het kontrast van zwart. Doch deze houtsnee is met zeer slechte inkt gedrukt zodat een algemene grijsheid het beeld overheerst. De arm van de vrouw is het beste uit deze houtsnede. Daarin zie ik een streven naar absolute vorm. Maar de lijnen zijn niet gebroken op tijd en stond, zodat zij eentonig werken.
| |
| |
Zelfs de realistiese nagelbuik was als zwart vlak en breuk van de witheid gegeven.
Ik zie geen bouwen naar zelfstandige witten van het beeld. Ik zie slechts op elke uitzonderingen in detail, buitenwereld, symbolies geïnterpreteerd. De handen van de man zijn plasties uitgebeeld, doch hun waarde vergaat in het ze omringende.
Hout- en linosnee moeten gebazeerd zijn op steeds nieuwe opvolgende zich afwisselende kontrasten van wit tot het diepste zwart. De druk is algemeen grijs, bijzonder van de houtsnede. In de houtsnede is er slechts eenmaal kontrast: de omgeving en de lijven. Deze lijven hadden nogmaals door zwart gebroken kunnen worden: een tweede kontrast.
Naar ritmiese eenheid zoekt gij duidelik speurbaar. Maar de oplossing is niet de ideale omdat de strijd met het materiaal niet tot het laatste einde gedreven wordt, doch aan een ritme van buitenaf toegegeven wordt, aan een gemakkelijk ritme dus. Zo b.v. is de snee met de ster. Deze ster als afsluiting van het beeld is ritmies daarbij geconstrueerd; dit is een te gemakkelike oplossing.
En dan immer dit: Dat ons schoonheidsstreven van de expressionisten en het uwe niet hetzelfde is en wij dus werken met ongelijke waarden meten. Wij hebben niet hetzelfde kunstkriterium. De oplossing die wij bereiken willen is niet diegene die gij bereiken wilt. Om het plat te zeggen: u zijn objekten uit de buitenwereld voldoende wanneer gij ze slechts esthetiseert en styliseert. Het aanspringen van de vormen der buitenwereld is er niet bij. De buitenwereld is hoogstens een aanleiding die ons zekere kontrasten vatbaar maakt. Doch op het beeld geven wij dan enkel deze kontrasten of analogiën (sic) weer, ontdaan van hun toevalligheid die zij in de buitenwereld hebben. Een tafel is hoogstens een spel van vertikale en horizontale lijnen, is enkel een vlak liggend vlak dat de ruimte snijdt enz. Een appel is een sfeer die naar gelang van zijn omgeving drukt of gedrukt wordt. Hoogstens kan de beeldende idee van het objekt nog meegenomen worden op het beeld, alleen zijn sfeer-zijn, zijn vertikaliteit of dergelike. Nooit zijn zinbeelden de idee. En verder natuurlik ook niet zijn verschijning in de empyriese buitenwereld, die toeval is en het abstrakte van het beeldende moment verzinken laat onder een hoop concrete toevalligheden.
De kunst is nooit het streven het natuurlik gegeven sierlik te maken. Het sierlike uitbeelden van de mense-gestalte zoals in uw lino met de twee figuren is niet het doel van
| |
| |
de kunst. Men moet de vorm-kontrasten in hunne naaktheid en primitiviteit tegen elkaar brengen.
Zie eens er zou toch moeilik een manifest te maken zijn dat Floris Jespers, Oscar J., Paul Joostens, Buyle enerzijds gij en uw weggenoten anderzijds zoudt kunnen ondertekenen. Voor ons is alleen het kubisme en expressionisme in deze tijd mogelik. Het breken met de buitenwereld als maatstafgevend objekt. Zo vind ik ook mis een boek zogezegd te versieren, of zoals Roelandts zegt ciersel te ontwerpen. En nu komt het mij ook duidelik voor dat gij u dichter naast de dekoratieve poëzie van Roelandts moet voelen als (sic) naast de mijne.
Schrijf eens aan de Antwerpenaars om foto's uit te wisselen en stuur dan ook eens afdrukken. Ik ben er van overtuigd dat zij precies als ik daar stelling zullen nemen. Dit alles duidt op het verschil van de weg. De waarde van een weg moet elk voor zich uitmaken. Iemand te overtuigen express, te worden zoals wij dat bedoelen, ligt niet in mijn bedoeling.
Kent gij de phaïdoon van Platoon? Daarin staat ook reeds duidelik wat wij bedoelen. Kent gij het boekje van V. Doesburg over moderne kunst?
Mij persoonlik is uw werk te rustig. Een rust niet na de zege, maar voor de strijd. Het is alles staties, ondynamies.
De kunst is de uitdrukking van de tijd. Zij mag de tijd niet ontvluchten.
Onze tijd is dynamies. Zo ook de kunst. Strijd om de vorm te ontdekken die de uitdrukking van deze dynamiek is.
Schrijf naar de Antwerpenaars die schilders en beeldhouwers zijn. Mijn oordeel is ten slotte slechts dat van een literaat.
In de hoop dat deze uiteenzetting tot betere kennis van ons streven in de kunst zal helpen, ons bijgevolg menselik meer naast elkaar zal brengen
blijf ik heel hartelik
je dw. Paul v. Ostaijen.
Walter Dixel is een tweede-rangs-schilder. Dr. W. Dixel zelfs. Ik weet niet of ik de Antw. aanraden zal daar ten toon te stellen.
| |
Berlin-Halensee, 29-XI-19.
Waarde Cantré,
Uw brief heeft me enigszins verwonderd... en niet verwonderd. Verwonderd met voortdurend misverstaan van
| |
| |
hetgeen ik bedoel; niet verwonderd omdat het wel verwonderlik zou zijn als bedoelingen goed verstaan werden.
Waar toch heb ik over dynamoplastiek gesproken. Gij vraagt... is Archipenko dymo- of fysioplastiek.
Vroeger heb ik eens een opstel geschreven waarin ik aantonen wou dat de intensivering door de extensivering van het leven van de moderne mens niet afdoende bevredigd werd door de statiek in de kunst, feitelik geen tegenwaarde van onze (sic) dynamiese leven.
Tegenover fysioplastiek heb ik slechts ideoplastiek gesteld.
Tegenover statiek dynamiek.
Het staat iedereen vrij wanneer hij dit prettig vindt deze tegenstellingen te verwarren. De groep René de Clercq in Brussel moest slechts het woord dinamiek horen om reeds voor een ganse avond lachmateriaal te hebben. Het verheugde mij toen dat ik de mensen zo gemakkelijk aan 't lachen kon brengen.
Le Fauconnier wordt door de franse kubisten niet geschat. Hij is nooit sterk door hen geschat geweest. Enkel... ik wou iets aan het adres van de Hollanders zeggen, maar dit is peine perdu (sic). Gelukkig voor L.F. dat hij in Holland leeft. Daar kan hij nog zijn bewonderaars vinden. En gelukkig voor ons dat we hem kwijt zijn.
‘Die Hirten’ houd ik voor een der zwakste werken - omdat dekoratief - van Franz Marc. Deze mening zijn verscheidene kunstenaars naast mij hier toegedaan. Beduidend voor Marc vind ik: De Wolven (de immer bewegende kudde der wolven met m-kammetjes uitgedrukt) de Vossen, de toren der blauwe paarden. Marc is wel wat ongelijk. De franse kubisten zijn dat wat ik door dynamiek versta. Het doek wast uit zich zelf, heeft zijn eigen organisme. Het leeft: het is bewegelik. Bezie de dichter van Picasso (a.d. maal: hij is steeds anders, dan ziet gij hem zó, dan zo, langs alle zijden. Dat zijn dingen die volgens mij vaststaan).
Schelfhout doet mij spijt. Enfin. Persoonlike kwestie. Sluijters die mogen ze hebben.
Gij vindt het verwonderlik dat ik, als literaat, u literatuur verwijt. Wilt gij dat ik, omdat ik literaat ben, de literatuur als maatstaf voor beeldende kunsten neem?
Dit alles kort.
De boeken van Tribune der Kunst stuur ik mede. Däubler is het minst slechte, Hausenstein dweept met Weidner, de Kokoska-kopist. Prosit. Edschmid (?) is zoveel expressionist als mijn voeten. Zij kosten 2.85 M elk (2.60+10%).
| |
| |
Wilt gij mij in de plaats sturen Guillaume Apollinaire: Les Peintres cubistes! Vroeger 3 frank 50. Wat te kort zou zijn leg ik bij. Gurlitt's Kataloog heb ik nog niet gezien. Stuur hem ook op. Ik vind dit de beste wijze van verrekening omdat het anders te minimale bedragen zijn om op te zenden.
Kunstblatt kost thans 48 M per jaar. Vroegere jaargangen weet ik niet of nog voorhanden. Ik zal informeren.
't Beste
je Paul v. Ostaijen
| |
Berlin-Halensee, 19.XII.19.
Mijn beste Cantré,
Ik dank je hartelijk voor de nummers van Haro. Dit tijdschrift heeft wel een mooie allure, spijts de verschrikkelijke zaken van Daenens. Het papier is mooi, ook de druk en blad-compositie - in 't algemeen.
Zo iets zouden we in 't vlaams moeten kunnen uitgeven, met dezelfde politieke tendens, maar estheties meer verzorgd (b.v. zonder die idiote gedichten en tekeningen).
Wat hetgeen van jou daar in staat betreft zo vind ik deze beter als hetgeen jij mij heb (sic) opgestuurd. Blz. 44-45 is 45 de voorkeur te geven. Het is meer lijn en vlak, absoluter. Mij hindert dat ik na enkele tijd Pietje de Dood herken en dan is het organische leven van het ding dood. Deze vorm herkennen heet hem doden. De vlakken staan mooi tegenover elkaar, plots ziet men hun naturalistiese samenhang en hoe men zich ook inspant de dingen louter tekenkundig aldus niet in deze samenhang te zien, het lukt niet meer. Nu versta ik zeer goed wat Kandinsky eens over Monet zei: hij zag een Monet; zolang hij het doek niet naturalisties herkend had, had hij een sterk gevoel van bevredigd te zijn. Eenmaal het ding herkend, voelde hij iets dat het ganse schilderij verstarde, immédiatiseerde. Dit van Kandinsky heb ik bij deze Dood ook gevoeld. Ik vind b.v. schoon die twee zwarte vlakken boven elkaar in de zwakkere lijnensamenstelling, doch dan zie ik plots dat het bovenste vlak slechts een stuk lijf van de dood betekent en dan valt veel van de tekenkunstige charme. Is de gedachte van Dood en vernieling niet sterker uit te drukken, niet algemener, in sintheties-abstrakte vormen dan wel een skelet, daarenboven een te veel gebruikt symbool, bieden kan? Kan men b.v. niet zware vormen vinden die steen-zeker fijne lijnen vernielen, een tekenkunstige gelijkwaarde van hetgeen wij
| |
| |
in de natuur zien. Als wij een spin schilderen die op haar slachtoffer loert, is dat niet vreselik, maar in de tekening kunnen vormen die andere vernietigen, de idee van dood en vernieling wekken.
De vrouw met de spin vind ik zwakker, wegens het symbolies Toorop'se karakter. Ik hou zoals ge weet niet van deze esthetiek. De boot is beter, meer tekening. De vrouw is volgens mijn mening ornament. Het best naast het tweede dodefiguur, meen ik de kathedraal, bizonder datgene wat de kathedraal omgeeft. Deze is de beste van allen (sic). De volgende blz. 9 is daartegen veel zwakker, ik geloof dat je mijn mening reeds genoeg kent om te weten waarom ik deze estetiek vals vind.
In het algemeen dus, en bizonder de obus-dood en de kathedraal vind ik beter als hetgene ik tot hiertoe kende. Doch analytiese détails als Pietje-de-Dood en de specifieke kathedraal van Antwerpen storen mij. Dit stoort het abstrakte genot, de idee zoals Plato zegt: ons grootste zielegeluk.
Ondertussen zult ge Hausenstein en Erdsmid (?) ontvangen hebben. De kataloog van Gurlitt zal ik ook sturen, alhoewel hij honds-miserabel is.
Met beste groeten
uw d.w.
Paul van Ostaijen.
|
|