| |
| |
| |
betoog
Improvisatie
- Let op! Het woord staat in een kwaad gerucht.
- Ja, het heeft te veel op de tongen gereden en is zijn oorspronkelijke frisheid kwijtgeraakt.
- Improviseren, naar wat men er thans onder verstaat, is eigenlijk plotseling iets tot stand brengen met dingen, die er niet voor bestemd zijn. Zo spreken de woordenboeken.
- Ik weet het. Maar we kunnen het begrip aan zijn pejoratie onttrekken, en geredelijk aanvaarden dat improviseren betekent iets doen of maken zonder voorbedacht plan noch berekening der middelen, uit eigen, spontane, arbitraire ingeving. Verre van een aanleiding te zijn tot approximatief prutswerk, zo maar voor de vuist uit de mouw geschud, bedoelt de improvisatie aan diep-eigenste aders scheppingsbronnen te doen springen.
- Is enig toezicht van de rede daarmede dan niet gemoeid?
- Ongetwijfeld is het ermede gemoeid. Improvisatie is alles behalve redeloos. De rede echter voorziet niet in de regelingsvoorwaarden van de daad of het werk, maar begeleidt gaandeweg hun ontstaan en houdt geleidelijk toezicht op elk moment van hun wording.
- Maar dan zie ik geen verschil meer tussen een improvisatie en een schepping.
- Hoe zoudt gij er een zien? Immers, er is er geen. Gij moogt niet alleen schepping noemen wat aan de hand van een langzame voorbereiding en een compositorisch vernuft tot stand is gekomen. De improvisatie is ook een
| |
| |
schepping en volkomen gelijkwaardig bovendien. Zij mist de bedachtzame voorbereiding en de veilige compositie, en beroept zich uitsluitend op haar geniale aandrift.
- En wanneer het genie te kort schiet?
- Wanneer het genie te kort schiet, dan is elke vormgeving in de dop versmoord, en derft de improvisatie haar scheppingskracht. Maar ook de niet geïmproviseerde compositie, hoe schrander zij ook moge ingericht zijn, zal op een sisser aflopen indien zij door de geniale gisten niet wordt bezield.
- Gij houdt u streng op het gebied van de kunst, vermoed ik?
- Natuurlijk. En gij doet er goed aan mij op dit noodzakelijk voorbehoud te wijzen. Op het wetenschappelijk gebied zijn de gevaren van de improvisatie niet te overzien. Het hoeft eigenlijk geen betoog, al zijn er gevallen, uitzonderlijk te noemen, doch niet minder fenomenaal, waarbij het raden dankbare hulp biedt aan het weten. Ik heb, onder een zeer hoogstaand gezag, het voorrecht gehad te worden ingewijd in de werkwijze van een der geniaalste bouwers van vliegtuigen heden ten dage, de grote Bugatti. Het is met opzet dat ik hier het woord geniaal gebruik, en bedoel daarmede in generlei opzicht een tegenstelling met het woord geleerde. Deze Bugatti (de oudere was het) placht bij de constructie van een nieuwe motor, aanvankelijk de vormgeving ‘te raden’ van het vliegtuig waarvan de motor de drijfkracht zou zijn. Omdat, naar hij zou beweerd hebben, het uitzicht van een vogel feilloos het inwendig organisatorisch complex verraadt, improviseerde hij op zijn suggestieve genialiteit de noodwendige vogelvorm waarvan achteraf al de motorische elementen logischerwijze zouden worden afgeleid. Ik heb enkele van de aldus ontworpen vliegtuigmaquetten mogen zien. Het was mooi speelgoed, zo onberispelijk van lijn dat men er de snelheid van de vlucht in aanvoelde. Men heeft mij verzekerd dat Bugatti aan het geraden of geïmproviseerd minuscuul model achteraf nooit diepgaande wijzigingen hoefde te brengen. Hij betrouwde op zijn pytisch inzicht dat hem nooit in de steek heeft gelaten.
- Er zijn van Archimedes tot Einstein, meer wetenschappelijke beroemdheden geweest, voor wie de divinatie de zekerheid is voorafgegaan. Hun gissingen, zou ik denken, hadden echter toch wetenschappelijke gronden.
| |
| |
- Vanzelfsprekend, maar eveneens hebben artistieke improvisaties gronden die oorzakelijk verband houden met het onberaamde slaken van beelden. Een improvisatie ontstaat niet uit niets. Zij beschikt over startbanen die de improvisator kan beproeven. Het is belangrijk te weten dat hij er zich op oefenen kan (zoals wij verder van dichtbij zullen zien). En zulke oefeningen storen de spontaniteit van de improvisaties allerminst. Veeleer bevorderen zij de soepelheid en de spanning van de voorradige bewuste of onderbewuste associaties. De levendigheid van het fenomeen is trouwens afhankelijk van de directheid en de snelheid, waarmede deze associaties in werking treden.
- Komt zulks ten slotte niet overeen met wat wij inspiratie noemen?
- Ongetwijfeld, maar dan moeten wij even streng als wij aanvankelijk met het woord improvisatie hebben gedaan, het woord inspiratie op de keper beschouwen. In de rollende molen der overleveringen is ook sleet aan het woord gekomen. Wij plegen op de duur de inspiratie als een van buiten af ontvangen inblazing aan te zien, nagenoeg van goddelijke oorsprong. Dit werpt geen licht op de geheime gedragingen van ons innerlijk wezen. Het is een gemak, dat ons eigenlijk belet erover na te denken. En wanneer wij op die comfortabele wijze vertrouwen in de muzen die op de Parnassus zetelen onder Apollo's voorzitterschap, vergeten wij nog dat zij de dochters zijn van Mnemosune, het geheugen. Dat geheugen is niet alleen van aangeleerde zekerheden, maar voornamelijk van onze oncontroleerbare belevenissen die wij zelf hebben ervaren of die wij van verre ouders hebben overgeërfd. Tot de geheimste schatkamer van Mnemosune zijn slechts de gevoeligsten onder ons toegelaten. De weg er naartoe moeten wij onophoudelijk doen en herdoen, willen wij de sleutels veroveren. Aldus wordt de zogenaamde inspiratie niet door God, doch door ons zelf verwekt.
- Bedoelt ge dat de improvisatie een zelfstandige en volwaardige kunstvorm is?
- Vast en zeker is ze dat. En zij hoeft daarom niet altijd op zichzelf te staan. Want dit nu, waarvoor ik uwe aandacht vraag, is alleszins merkwaardig: er is geen kunst, of zij is met een improvisatie begonnen.
- Gij bedoelt dat er eerst een improvisatie is en dan een kunstwerk.
| |
| |
- Niet precies. Aanvankelijk is kunst een improvisatie. Het is volstrekt niet uitgesloten dat de nood van een verdere ontwikkeling ontbreekt, zodat de improvisatie als voltooid voor zichzelf wordt beschouwd. Dan kan men ook niet weigeren het als een zelfstandig kunstwerk te aanvaarden. Er is bijgevolg niet eerst een improvisatie en pas dan een kunstwerk. Er is bij de aanvang een improvisatie. En niet zelden gebeurt het dat het dan volstaat. Inderdaad heeft het zich als een volledig kunstwerk kunnen veropenbaren.
- Ik snap die dualiteit niet goed.
- Er is geen dualiteit. Er is het geïmproviseerd begin van een onderneming die zich verder in geraamde posities zou ontwikkelen. Nadien blijkt dat de raming kan achterwege blijven en dat het begin eigenlijk zich als evident geheel heeft ontpopt. Het kunstverschijnsel is niet deelbaar. Derhalve is er geen dualiteit.
- Ik meen, aan de hand van uw stellingen, toch een min of meer bewuste kunst en een min of meer onbewuste kunst te onderscheiden.
- Ik heb geen bezwaren tegen dergelijk onderscheid wanneer de termen ervan nauwgezet worden gewogen. Het is mij alleen te doen om een bepaling van de rol die een improvisatie (onverschillig deel of geheel) in 't zij eender welk kunstverschijnsel kan bekleden. En laten we overeenkomen (hetgeen onze mogelijke geschillen onaangeroerd laat) dat kunst een daad is, en geen dromerij. De droom kan voordelige klimaten scheppen. Maar het kunstwerk begint niet met de droom. En evenmin begint het met de rede. Elk plan, hoe zorgvuldig ook overwogen, is nooit meer dan een hypothetische grondslag. Het spiegelt een resultaat voor, maar kan de middelen niet aangeven om het te bereiken. Die middelen worden steeds al doende uitgekozen. Op het gebied van de kunst (en op meer andere gebieden der menselijke bedrijvigheid trouwens) gaat niets definitiefs de daad vooraf. Het definitieve begint met de daad. Alles wat niet daad is, is wankel en herroepelijk. Kunst daarom is daad. Ik ben wel verplicht op deze essentiële noodzaak aan te dringen, wil ik mijn gedachtengang bij u een kans geven.
- Ik volg u slechts schoorvoetend wanneer gij beweert dat de daad van de kunstenaar vooraf niet mag worden beproefd of berekend.
| |
| |
- Maar dat juist beweer ik niet. Hij mag hem beproeven of berekenen. Wanneer hij hem stelt, is hij ipso facto aan alle voorlopigheid onttrokken, en is hij noodzakelijk en onafwendbaar bevonden. De verantwoorde kunstdaad herstelt doende de vergissingen die hij doende had mogen begaan. Vergissingen worden niet door de raming ondervangen. Zij worden in de daad verwerkt. De daad mag dus (met of zonder goed gevolg) in zekere gevallen beproefd of berekend worden. Ik geef het grif toe, maar gij moet uwerzijds toegeven dat de daad dergelijke beproeving of berekening in andere gevallen volkomen derven kan. Let op de kasseier, zwoegend over de straat gebogen, een hoop stenen in het bereik. Met het oog en de hand meet en weegt hij gaandeweg elke nodige steen. En zijn keuze wiegt op een beweeglijke maatstaf, zonder de arbeid te vertragen. Eigenlijk bespoedigt zij hem, door haar ritmische onderdanigheid aan de tucht van de daad. Er is geen verschil tussen deze kieskeurige kasseier en de bekwame kunstschilder die zijn kleuren leest zonder ooit meer te weten dan de kleur die hij het eerst gebruiken moet. De daaropvolgende zullen weer om beurt de eerste worden. Meer van de toekomst moet hij niet weten. Hij is alleen onfeilbaar in de actuele daad.
- Zo geen hoegenaamde berekening hem daartoe dienstig is, waarop kan die schilder dan vertrouwen?
- Op zijn gevoeligheid. Op zijn genade.
- Dat zweemt toch wel, ik geef het toe, naar een slag van improvisatie.
- Het moge een afwachtende houding zijn in het vooruitzicht van een algemene beschouwing, waarin ik thans achtereenvolgens alle kunstsoorten hoop te kunnen betrekken.
De kunst waarin de stof aan de beelding de krachtigste weerstand biedt, is de architectuur. Om aan de meest onontkoombare imperatieven van de menselijke nooddruft te beantwoorden, heeft zij een harde strijd met die weerspannige stof aangebonden, van in de nacht der tijden. Derhalve is zij de bakermat van alle kunsten. Haar functioneel karakter dwingt haar in hoofdzaak beroep te doen op een constructief vernuft, dat in de onderschepping van elk bouwgevaar dient te voorzien. Deze technische voorzichtigheid schakelt uiteraard, net als bij wetenschappelijke
| |
| |
arbeid, de dienstbaarheid van een improvisatie uit. Nochtans is bij geniale architectuur, de mogelijkheid van een geïmproviseerde worp naar de monumentale vorm niet denkbeeldig, maar, zoals in het hoger vermeld Bugattigeval, zijn zulks uitzonderlijke waagstukken te noemen. De onbedwingbaarheid van de architecturale stof eist de volledige inzet op van technische en taktische vermogens. Het is slechts bij de uitvoering van onderdelen dat kans mag worden gelaten aan gevoelige reflexen.
- Ik kan het me voorstellen. En ik denk dat het met de beeldhouwkunst niet anders is gesteld. De volumineuze stof is toch even koppig als de architecturale.
- Dat is ze in de meeste gevallen zeker, en vooral daar waar de aanverwantschap van de sculptuur met de architectuur niet helemaal gebroken is. De steen, rechtstreeks met de beitel bewerkt, laat zich niet dan zeer voorzichtig en met goed doordachte oogmerken benaderen. Heel verschillend in dat opzicht is het boetseerwerk. De soepele klei gehoorzaamt aan de improviserende bevliegingen wanneer de opdracht aan de dwang van de soevereine architectuur definitief is onttrokken. Het losse beeld kan althans aan de vingeren van een geïnspireerde hand in de ruimte worden geboren, zonder de minste inmenging van verstandelijke voorbedachtheid. Deze vrijheid, die de wanordelijke willekeur nabij komt, openbaart zich in hedendaagse strekkingen meer dan ze ooit deed in het verleden.
- Er zijn ten allen tijde buitenissige kunstexcedenten aan de dag gekomen. Ze zijn zonder de minste invloed op de normale evolutie gebleven. En men heeft ze laten links liggen.
- Maar de huidige tijdgeest staat er met opvallende waardering tegenover. En omdat zulks een niet te loochenen feit is, en wij er goed aan doen een zich zo in alle consequenties alom imponerende werkelijkheid goed- of kwaadschiks te erkennen, ben ik, in geweten, tot een onderzoek naar de zin en de betekenis van het verschijnsel gedwongen.
- Gij schijnt zeer onder de indruk ervan te zijn gekomen, dunkt mij.
- Op het feit zelf treed ik onbevangen met volstrekte sereniteit af. Wat mij ontstelt is de enorme weerklank die het in het westelijk halfrond heeft gevonden, terwijl er ook reeds tekenen zijn die wijzen op een doorbraak in het
| |
| |
Oosten. Men mag zich het belang van een zo epidemische virulentie niet ontveinzen.
- Laat horen.
- Het gaat hem niet alleen om de beeldhouwkunst. Het gaat hem om alle kunsten, en de thans ingetreden conjunctuur, waarvan de algemeenheid zovele volksverschillen beoogt gelijk te schakelen, slaat uiteraard terug op oorzaken van primaire aard, waaronder voornamelijk is te noemen een brutale breuk met gevestigde tradities, met de comfortabele waarneming van de natuur, met de beproefde betrouwbaarheid van logische denkwijzen, met de aanvaarding van esthetische normen, die de losbandige uitbeelding bedreigen mochten, en dies meer. Door hun negatief karakter houden dergelijke stellingen het gevaar van zelfvernietiging in, en zij zouden zo waar in staat zijn onze kulturele erving te ontheisteren moest de organische onverzettelijkheid van het menselijk evenwicht ooit begeven.
- Laten we hopen dat het gevaar kan worden afgeweerd.
- Dat zal het in elk geval niet door de nonchalante of hooghartige negering van de feitelijke toestand. De bedreiging ligt minder in het revolutionair uitzicht, dat de nieuwbekeerden er zo graag aan geven, dan aan de vervlakking die het aan zijn aanstekelijkheid over de wereld ontleent en die op vermoedelijke versterving is aangewezen. Want revolutionair kan alleen een kunstbeweging worden genoemd, die zich tegenover klassieke bloedeloosheid kan beroepen op de ontginning van een nieuw authentiek levensinzicht. Het komt mij voor dat ze dat nauwelijks doet. Zij voedt zich veeleer aan de ‘nieuwheid’ van een samenleving die door ontredderende wetenschappelijke ontdekkingen radeloos is geworden, en naar de humane hengsels zoekt, waaruit zij werd gelicht. Nadat reeds twee wereldoorlogen de beschaafde wereld met verdoving hadden geslagen en haar geloof in een rechtvaardig leven hadden uitgeput, moest een zo diepgaande schok ook weerslag vinden in de gevoeligheid van onze kunstenaars. Maar hoe zouden hen ervan de diepere roerselen tot omwoeling toe hebben aangegrepen, wanneer toch de ingeroepen vooruitgang er een is die wel de welvaart van de mensheid (tegelijk met haar gebeurlijke uitroeiing) kan bevorderen, doch ternauwernood haar levensinzet zelf betracht: het geluk.
| |
| |
En is het ten slotte niet in de richting van het menselijk geluk dat de kunst haar voornaamste opdrachten uitvoert? Dit duidt alweer op de wankele, zo niet onmogelijke solidariteit tussen kunst en wetenschap. Laten we dus het nieuwe tijdperk van het atoom niet betrekken in de verantwoording van een nieuwe kunst, die er alleen kan komen op grond van eigen overleveringen en eigen doeleinden. Een nieuwheid die haar verleden verraadt zal door de toekomst worden verraden. Zelfs de vrouwelijke mode, schijnbaar zo wispelturig, gehoorzaamt grondig aan de bestendigheid van de seksuele verleiding.
- Historische getuigenissen tekenen genoeg de afwezigheid van elk oorspronkelijk verband tussen wetenschap en kunst. Behalve bij toegepaste en ambachtskunsten, ken ik geen kunst van het rad of de ploeg, geen kunst van de stoomketel of de electriciteit, enz.
- Ik zie er insgelijks geen noemenswaardige. En de wondere kunstschatten in het aloude Egypte opgegraven, werpen geen licht op de aanzienlijke wetenschappelijke uitrusting, waarover de Egyptenaren ongetwijfeld moeten beschikt hebben. Laat toe dat ik op deze plaats een incidentele waarschuwing plaats. Kunnen de wetenschappelijke veroveringen van de mens niet uit zijn handen worden geslagen? Is het wel een bestendig bezit? Niets toch belet mij te onderstellen dat in een ver en uitgewist verleden al wat wij weten al eens geweten is geweest. En meer dan eens ook. Maar het vergeten wint het steeds op het onthouden. En misschien hebben wij niet alleen beschavingen opgebouwd, doch ook afgebroken, zoals wij, God beware ons, morgen weer in staat zijn te doen. Zeer ten onrechte zoudt gij nu onder de indruk zijn gekomen dat ik van mijn aanvankelijk onderwerp ben afgedwaald. Ik had dat leerzaam oponthoud nodig eer ik verder mijn aangesneden beschouwingen in verband met improvisatie kon doorvoeren.
- Tevoren hadt ge vastgesteld dat geïmproviseerde inmenging zeer zelden in de architectuur voorkomt terwijl de beeldhouwkunst, wanneer ze haar onderdanigheid aan de monumentale tucht heeft prijsgegeven, ontvankelijk wordt voor dergelijke bijdragen.
- Juist. Nu hebben beeldhouwkunst en schilderkunst dit gemeen dat zij de artistieke vormgeving, die hare expressiviteit zoekt in de progressieve vervorming, omvorming
| |
| |
desnoods misvorming der natuur doch ondanks alles formeel is gebleven, nu consequent gaat doordrijven tot het volstrekt informele. Met andere woorden, die mondgemeen en daardoor wellicht onbetrouwbaar zijn geworden: de vormgeving die figuratief was, evolueerde naar het niet-figuratieve en sloeg geleidelijk om in het abstrakte. Over de zin en de esthetische betekenis van deze evolutie opent zich hier vanzelf een aanlokkend dispuut. Ik zal mij wel mijden er verder op in te gaan. Ik heb voldoende (tenminste voor mijn beperkt betoog voldoende) de tijdgeest bepaald waarin zij is ontstaan. Ik houd dit ontstaan, niet voor een revolutionaire openbaring die, naar een woord van de leider futurist Marinetti, gebiedt alle musea en bibliotheken in brand te steken. Ik houd haar niet eens voor een definitieve gebeurtenis waardoor een nieuwe kunstbelijdenis wordt ingeluid. Ik houd haar voor een tussentijds verschijnsel dat in zijn huidig stadium veel op oppervlakkige verbreiding en bijna niet op geestelijke indieping teert. Althans houd ik het voor niet bij machte om de kunstverworvenheden van zijn voorgangers te slopen. Maar bovenal en ik vraag uw aandacht voor het belang dat ik aan volgende verklaring hecht: bovenal houd ik haar voor een zakelijkheid, die wel op de drempel van de toekomst rijst, en een boodschap slaakt, die niet voldoende met het fatum van de mens is geladen, en daarom de mens onverschillig laat. De snobistische aanhang vermindert noch vermeerdert het feit. Dat het zijn sensatie aan talrijke handen heeft toevertrouwd, betekent niets. Grote getallen hebben nooit grote tijden gemaakt.
- Maar laat mij nu aansluiting vragen met de improvisatie.
- Voor geïmproviseerde factoren is de ingetreden beweging naar het ‘informele’ een uiterst gunstig klimaat. Het ligt immers voor de hand dat figuratieve vormgevingen voorafgaande problemen stellen in verband met de getuigenissen der natuur. Wat aan voorbereidende schetsen en tekeningen een belang leende dat door niet-figuratieve vormgevingen kan worden verwaarloosd. Aan de uitnodiging tot vrije improvisatie kan alsdan bezwaarlijk worden weerstaan. Wat nog niet betekent dat de improvisatie tot bevredigende voltooiing kan worden doorgedreven. Maar in vele gevallen kan men gelukkige uitslagen boeken. Zuiver abstrakte composities meten hun licht of vormwaarden in onderling verband af op zuiver subjectieve
| |
| |
ingevingen, die, doordat ze controleerbaar zijn, de improvisatie lokken. Bij velen is dan ook het improviserend aandeel overwegend. Maar in meer genuanceerde composities die niet geheel het contact met de natuur hebben verloren, en waarbij een zweem individuele discipline vooralsnog voorzichtige terughoudendheid beveelt, krijgt de improvisatie weleens een dankbare kans. Ik verwijs naar voorbeelden bij gevestigde en hoogstaande kunstenaars (ook waar monumentale opzet en massieve weerstand van de stof spontane inmengingen in de weg staan). Van de Engelse beeldhouwer Moore, die zo geweldige ruimten weet te trotseren, heb ik onlangs ‘staande vormen’ bewonderd die als aan de vingeren zijn ontsprongen, de hoogte in. En van de Nederlandse schilder Appel, die mij dierbaar is, weet ik dat hij zich, zonder voorbehoud noch berekening, in zijn kleurcomposities letterlijk stort en met de verf een fysieke worsteling aangaat die alleen beroep doet op onmiddellijke reflexen.
- Is dergelijke begenadigde spontaniteit ook niet aanwezig in de wondere schetsen van Rubens?
- Gewis. En niet slechts in zijn schetsen. De improvisatie spat welig open in een doek als de Jacht van Atalanta, waar wolken, lovers, stammen, honden en het wild elkaar verdringen in een geïnspireerde stuwing, die de figuratieve logica overhoop werpt. Gij doet goed op grote voorbeelden uit het verleden te wijzen. Mijn betoog wil echter voornamelijk vaststellen dat de hedendaagse kunstposities een welig veld bieden aan improviserende bedrijvigheid.
- Zijn het geen symptomen die slaan op een samenhang met het overwegend teken van de huidige tijdgeest: de snelheid?
- De snelheid die lucht en tijd klieft, kan winstgevend zijn op alle gebieden, behalve op het gebied der kunst. Kunst is een mysterieuze secretie van de mens en overschrijdt nooit de menselijke beperktheid. De monsterachtige machinale uitlengsels waarmede de mens zich heeft mogen uitrusten, reiken onherroepelijk buiten de gezichtskring van de kunst. Het ritme van ons hart en de cadans van onze adem zijn zekerheden die de kunst nooit overschrijdt. Zo snel denken en voelen als wij kunnen rijden en vliegen is een giftig postulaat waarvan de kunst zich heeft af te wenden en hoe fantastisch de afstanden van getallen zijn
| |
| |
die door een electronisch brein kunnen worden afgelegd, de kunst blijft tellen op het tempo van de groei der planten. En het lijdt geen twijfel voor mij dat de vernuftigste robot nooit kunstenaar wordt.
- Maar zullen wij met robots nog kunst van doen hebben?
- Ik heb het u gezegd: de menselijke bestemming is gelukkig te zijn. De kunst heeft geen ander doel dan het menselijk geluk. We kunnen ons dus de kunst niet laten afhandig maken. Maar de snelheid waarop gij hebt gezinspeeld (en gij bedoelt natuurlijk in ruimere zin het jagend en razend tempo dat door ons huidig leven vaart) men zou ongelijk hebben te denken dat de kunst er noch invloed noch letsel van ondervindt. Het sticht inderdaad een verwarde ongedurigheid die de rustige fixatie van een of andere stijl onmogelijk maakt. De jonge artiesten worden van de ene nieuwheid naar de andere geslingerd, en we tellen de ‘ismen’ niet meer die men als zogenaamde ‘scholen’ aankleeft. Die grillige onstandvastigheid werpt, het ligt voor de hand, al te wijde poorten open voor allerlei soort van improvisaties. De meeste ervan zijn onverantwoorde invallen die amper de morgen van hun levensdag zien. Ik verwijs hier (niet zonder enige aarzeling, want ik wil mijn goede trouw en ernst voor alle verdachtmaking hoeden), naar de Spaanse schilder Salvador Dali die zich te Parijs door allerlei excentriciteiten heeft weten berucht en rijk te maken. Hierbij heeft Dali zijn succes voornamelijk te danken aan de abnormaliteit van de tijdgeest, die zijn krankzinnigste ontploffingen zo niet uitlokt, dan toch aardig tegemoet komt. De al zeer verregaande prestaties van geniale vingeren die, zonder tussenkomst of beheersing van de schilder, de penselen gaan hanteren, weet hij te overtroeven door zelfs de bemiddeling van bezielde handen af te wijzen, en de artistieke vormgeving toe te vertrouwen aan een domme bus. Dali laadt deze bus met een kogel, die hij met litografische inkt heeft gevuld en afgevuurd op een steen. Er worden snobs gevonden om het resultaat te bewonderen. Hoe dan ook, men kan een improvisatie consequenter niet verder doorvoeren. Het toeval is de listigste bondgenoot der onmacht en der leugen. Let wel dat in zijn rustige uren Dali het bewijs heeft
gegeven van een onbetwistbaar talent.
Maar ik heb nu meer dan genoeg over de beeldende kunsten uitgeweid. Laten we even nagaan of er, en onder
| |
| |
welke vorm, geïmproviseerde elementen zich in de litteratuur laten gelden.
Hier dient vooraf onderscheid gemaakt tussen proza en poëzie. Het proza is de laatstgeborene onder de verschillende kunsten omdat zij aan de hand van het geschreven woord tot uiting kwam. Dus na de uitvinding van het fonetisch schrift. Woorden zijn vormen van gedachten. Wanneer zij gelezen worden, is het proza, wanneer zij gezongen worden is het poëzie. Men ziet onmiddellijk in dat, door zich door het geluid los te rukken van het schrift, de poëzie gaat leven in de tijd, even zelfstandig als de muziek. Terwijl het proza vasthangt aan het oog van de lezer en zich geen moment aan diens denkende aandacht mag onttrekken. De tucht waaraan het proza zich derhalve te onderwerpen heeft, eist van de schrijver een voorzichtigheid die elke improvisatie, zo niet onmogelijk, dan toch uiterst moeilijk en uitzonderlijk maakt. Het billijkste is van een uitvoerbaar improviserend initiatief, op het gebied van het proza, geen noemenswaard gewag te maken, behoudens bij de aanvankelijke opzet zoals wij ook in de bouwkunst hebben mogen constateren. Maar geheel anders doet zich de uitvoerbaarheid voor wanneer het woord niet uitsluitend het teken van een gedachte, maar voornamelijk een denkend geluid is geworden, zoals in de poëzie gebeurt.
Ik weersta niet aan de verleiding om hier de getuigenis in te roepen van onze Noordnederlandse buurman Guillaume van der Graft, die onlangs in de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden kurieuze en alleszins merkwaardige beschouwingen ter overweging gaf. ‘Dichten, zei hij, is leven bij wijze van spreken. De dichter leeft woordelijk. En schrijft de hand, zij drijft op de adem. De pen in de hand is niets anders dan een soort tweede tong in een verplaatste mondholte, een mond aan het einde van de arm. De tong rept zich over de stilte van het papier. Het is een uitgesteld spreken. Ik wil hier met nadruk een onderscheid maken; wanneer ik beweer dat dichten bij uitstek spreken is, taal op de adem, dan zeg ik daarmee niet dat spreken (d.i. praten, het misbruiken van de adem) werkelijk reeds bijna dichten zou zijn. Want dichten is spreken met macht.’ Van der Graft is dominee en spreken met macht verwijst enigszins naar de sacrale taal. Het hele betoog verdient te worden aangehaald. Wat ons betreft, volstaat hier de bevestiging onder een frisse
| |
| |
kijk te vinden van een belangrijke tegenstelling: de gelezen taal (proza) en de gehoorde taal (poëzie), de letter en de adem, het begrip en de muziek. Het springt in het oog dat reeds om haar muzikaliteit alleen de poëzie geneigd is zich aan de bedwelming van de improvisatie over te leveren. Poëzie begint daarom zo geredelijk, en met geen ander doel dan te beginnen, in een vrije ademhaling. Hiervan zijn voorbeelden te kust en te keur, en bij dichters als Gezelle en Van Ostaijen geeft de improviserende aanvang de doorslag. Van de Woestijne ontwaakte vaak met op de lippen een vers dat het eerste van een omvangrijk gedicht zou worden. En Paul Valéry meende te hebben ondervonden dat men de woorden op zoektocht moest laten hun goesting doen, ze zouden organisch hun plaats wel vinden. Aan op die wijze losgelaten woorden erkende hij geïnspireerde (d.i. ademhalende) divinatiekracht. De nu ingetreden ‘experimentele’ poëzie, met haar approximatieve of gesyncopeerde woord- of klankassociaties biedt uitgestrekte mogelijkheden in die zin, en haar gewilde of aanvaarde hermeticiteit staat ze allerminst in de weg. Deze hermeticiteit inderdaad opent gebieden van uittartende vrijheid, die in een soort van haute voltige kan ontaarden. Langs deze roekeloze afwijking zal improvisatie de verleiding nauwelijks ontwijken van de willekeurige capriolen, die de poëzie beschamen door haar van de verheven maat te spoliëren die over alle kunsten heerst.
- Maar is die geroemde maat voor alle tijden onveranderbaar?
- Let op: het is de maat van de mens, de maat is de mens zelf. Zou voor de mens een duurzamer constante ooit denkbaar zijn?
Laten we thans onze prospectie naar de muziek verleggen. Muziek is nauw met de poëzie aanverwant. Beide leven in de tijd, bijgevolg ritmisch, doch waar ook poëzie in vormen leeft van gedachten, de woorden, leeft de muziek alleen in vormen van tijd, de geluiden. Op deze plaats is het wel kurieus te refereren naar een uitlating van Igor Strawinsky aan wie de vraag gesteld werd ‘wat de toondichters eigenlijk willen uitdrukken’: een gevoelstoestand, een psychologische positie, een beschrijving van de natuur, enz.? Van de door mij hier aangehaalde gedachteloosheid van de muziek kan Strawinsky blijkbaar afleiden dat ‘zij door haar essentiële bestemming, onmachtig is om 't zij eender wat uit te drukken. De uitdrukking is niet
| |
| |
haar immanente eigenschap. Het muzikaal verschijnsel openbaart ons uitsluitend de nood om onder de dingen een orde te stichten, en voornamelijk de orde tussen de mens en de tijd’.
Hierdoor wordt andermaal het tijdtellende geluidsoverwicht van de muziek beklemtoond tegenover de hoogmogendheid van het denkend woord in de poëzie. In het licht van het aldus bevestigd elementair verschil, kan men ongedwongen toegeven dat een met geestelijke lading bezwaard sonoor apparaat (poëzie) voor tuchteloze invallen meer gesloten blijft dan een zo onberaden pathetische ontvankelijkheid als van de muziek. Zeer groot is dan ook het aandeel dat door de improvisatie in het slaken (scheppen) wordt ingenomen van muziekthema's die aan de grond liggen van de meest ingewikkelde composities. En liederen worden vaak in één geut (in één adem) uitgeworpen en aan de tijd toevertrouwd. Zulke liederen zijn dan rechtstreeks en zonder enige compositorische berekening ‘gezongen’ op de stem (of speeltuig). Hier kan wel van een loutere inspiratie worden gewaagd, op voorwaarde dat de inzet van het gehele wezen is verzekerd, zoals men gemakkelijk bij kinderen kan nagaan. In hoeverre het geïmproviseerd verschijnsel op rijpere leeftijd onbewust bij herhaling uit de voorraad put van wat het geniaal geheugen (Mnemosune) mag hebben vergaard, kan bezwaarlijk worden achterhaald. Wanneer deze voorraden blijken gestadig vatbaar te zijn voor vernieuwingen en in de onafgebroken dienstvaardigheid van de bronader op die wijze wordt voorzien, dan staat men voor een kunst die door haar betrekkelijke onsterfelijkheid de knepen van de vernuftigste techniek zal bespotten, gelijk, onder veel andere, bij Mozart kan worden ervaren.
- Het is evident.
- Neen, evident is het niet, maar aanneembaar genoeg om een zeer nuttige constatatie te schragen, namelijk dat van alle kunsten, de muziek de meest gedweeë is om eerder meer dan min, beroep op improvisatie te doen. Het zal ons dan niet verwonderen wanneer in de laatste veertig jaren een kunstmodaliteit is ontstaan, waarvan de improvisatie het wezen zelf is, en die aan de primitieve negerziel ontsproten, bezig is ook de beschaafde wereld te veroveren.
- De jazz.
- Ja, en met de jazz naderen wij de Kern van het
| |
| |
vraagstuk dat vooralsnog tot algemene beschouwingen heeft geleid en dat ons thans met zeer positieve en concrete oogmerken in het gespecialiseerd gebied van het toneel doet landen.
(wordt voortgezet)
H.T.
|
|