Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 11
(1957)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 967]
| |
De tweede verdieping1Apollo die des morgens 't gulden haar
weerspiegelt in 't kristal oostwaarts en baadt
in 't westen 's avonds het verhit gelaat,
wordt door Diana op 't ebbenhout der nacht
glanzend gezocht, maar nooit ondanks de jacht
met den ivoren boog en de geschorte vacht
gevonden. Hij vervolgt haar raam na raam
maar slechts de goud- en zilvren schichten klaar
kruisen in kamers diep en stralen saam.
| |
2Terwijl de goden met hun gouden toomen
doen gloeien de edele arena van de spheren,
rijden op rubber en verrukte veeren
rijke gesternten der automobielen,
vereerders der volmaakte hemelwielen,
in eeuwige cirkels. De bedroefde zielen
der stervelingen onder torens, boomen,
bierbrouwerijen, over bruggen, keeren
terug en ijlen heen en weer, en komen.
| |
3Daartusschen schuift de bus in regengeruisch,
verlicht, geschilderd en gewield Nirwana,
gevuld gelijk een zoete taart met tranen,
| |
[pagina 968]
| |
met zacht gedrang, verlangen van bevrijden
uit incarnaties, die den nacht inrijden
met regenschermen saamgeplooid in beide
troostende armen, naar het koud station
waar trein na trein de reizigers naar huis,
naar het begeerde voert, geboortebron.
| |
4Aquaria vol visschen en sirenen
die langzaam zwemmen door het donker-klare
wemelend water en ons lang aanstaren,
zoo zijn de kamers; dubbele bokalen:
buiten met zwanen, badende Vestalen
en sombere meeuwen die in sneeuwval dalen;
binnen gesmolten ijs van stilte, diamant
saphir en esmeralda, edelstenen,
robijn, amber, turkoois tot aan den rand.
| |
5Pomona en Flora treden in met korven
en tooien 't eikenhout met looffestoenen,
vruchten en bloemen der vier jaar-seizoenen;
de goden met hun dieren, fruit en kruiden:
Dionysos brengt luipaarden en druiven,
Apollo lauwers, Kythera myrthe en duiven,
Hera een pauw en Ceres draagt het koren.
Luistert naar 't juichen, naar het onbedorven,
naar 't koor der kinderen dat ieder 't hoore:
| |
6
Lied der kinderen en der kanarievogels.
Guirlanden en volières
met papegaai en kaketoe,
parkieten en parterres
ouistiti en kangoeroe;
waar zijn de écuyères,
de hoepels, de trapezen,
| |
[pagina 969]
| |
de poneys, de Chineezen,
waar is de clown naartoe?
Met Harlekijn en Columbien,
met maskers en pailletten,
met clarinet en mandolien,
met trommels en trompetten;
met Lolala en Gioendolien,
de beer, de tol, de peperkoek;
hebt gij penseel en kleurenboek
met groen en rood gezien?
De englen dalen neder,
't zijn Raphaël en Michaël,
met glinsterende veder
bij Doornroosje en Willem Tell,
bij Peter Pan en Smidje Smee.
De prins der duizend kussen
op een zvit paard daartusschen,
ik trouw er zeker mee.
| |
7Zwijgen: zij slapen. De befloerste schaal
gefoelied glas verzamelt matte zuchten
die rijzen uit den kelk der monden. Vruchten
onsterfelijk, gerijpt bij Hesperiden,
de lichamen die wij elkander bieden
in westelijken tuin der Atlantiden;
diep ademend en rustend onder boomen
vol lavend ooft eten wij 't avondmaal
bij 't klateren van de vier verrijzingsstroomen.
| |
8Het blanke bad ontvangt in dennen-, pijnboom-
of lauw lavendelwater 't loome lijf
des morgens, wijl Diana het verblijf
van 't koele woudmeer zoekt, door naakte reine
nymphen omstuwd met bogen, kokers, pijlen.
| |
[pagina 970]
| |
Neptunus opent bronnen en fonteinen,
de zee bruist onder Amphitrite's raderen,
Naïaden spelen in den trotschen stroom,
een eeuwig Spa vervult de levende aderen.
| |
9Brood en olijven, wijn en geitenkaas,
spijzen die prikkelen en verzachten tevens,
worden nu opgediend; de haard daarnevens
door Hestia en Hephaïstos ontstoken
om ons te warmen, en voor 't stoven, koken,
roeren en braden in de vlam en 't rooken.
De rook stijgt uit den schoorsteen, 't proeven wordt,
wegen en mengen uitgevoerd, de vaas
der geurige specerijen uitgestort.
| |
10Op San Miniato al Monte marmer en goud
schittert de stille vogelvlucht der graven
onder cypressen; zoo, in sarcophagen
van wit en zwart, in leder en papier
gezwachteld, liggen Pharaozielen hier
in 't kabinet van Pallas; Orpheus' lier
bedwingt hier steen en dier, sterren en zon.
't Orakel hoort men uit Dodona's woud
weerklinken en het lied van Helikon.
| |
11De zware perelaar, gekromd en rijk
boven 't terras met urnen en agaven
wortelt beneden, waar de merels graven
naar wormen, bij chrysanten, doornenkronen
vol rozen; daar, als eerwaarde vorsten tronen
de boomen die in praal hun loof vertoonen;
bloedrode beuk, plataan, kastanjelaar
gepaard aan populier en uitverkoren eik
vormen een krans van kleuren voor het jaar.
| |
[pagina 971]
| |
12Janus, behoed de deur met dubbel oog.
O trap, o moeizaam klimmen, moeizaam dalen,
ladder van Jacob naar de voorportalen,
de heldere hal waar iedere kamer mondt.
Hygeia, houd gastheer en gast gezond;
Fortuna, rol uw rad niet te snel rond;
spint, Parquen, voort en spaart geen levensdraad.
Benijdt, o goden, niet dat wij zoo hoog
hier wonen, wij zijn vroom en kennen onzen staat.Ga naar eind(1)
CHRISTINE D'HAEN
|
|