| |
| |
| |
De laatste liefde van Alain-Fournier
Simone: ‘Sous de nouveaux soleils’, Editions Gallimard - N.R.F., Paris, 1957.
Ofschoon het waarschijnlijk niet aan alle eisen van de bescheidenheid beantwoordt, veroorlove de lezer mij, volgende passage te citeren uit het ‘Naschrift’, dat ik bij zijn verschijnen meende te moeten toevoegen aan mijn ‘Roman van een Roman’, die ik aan de figuur van Alain-Fournier en aan zijn ‘Grand Meaulnes’ wijdde: ‘Ik maak er mij inmiddels geen illusies in, dat het beeld, door mij van Alain-Fournier opgehangen, volledig zou zijn: van langsom meer zelfs kan ik bezwaarlijk de indruk van me afzetten, dat er documenten en brieven werden achtergehouden, waarvan de kennis tot een volledig begrip van het zieleleven van hem, die ééns Yvonne de Galais vereeuwigen zou, onontbeerlijk is.’ Profetengaven waren tot een dergelijke veronderstelling niet onontbeerlijk: op dat ogenblik was het mij reeds gebleken, dat door de nabestaanden van de schrijver bepaalde gegevens bij stukken en beetjes waren vrijgegeven, die in 1944, toen ik uit trouw aan een grote literaire jeugdliefde, mijn studie schreef, nog tot de top-secretklasse schenen te behoren, ofschoon inmiddels het belang ervan van zeer betrekkelijke aard bleek te zijn.
Onmiddellijk rijst hier nochtans een vraag op, die wij als ‘deontologisch’ kunnen bestempelen. Kan men van de nabestaanden van een kunstenaar vergen, - in dit geval van madame Isabelle Rivière-Fournier, zuster van de schrijver -,
| |
| |
dat zij, alleen maar om de literatuurhistorici of doodgewoon de nieuwsgierigen te bevredigen, alle intimiteiten, alle geheimen uit zijn leven zouden prijs geven, uitsluitend om er niet van beschuldigd te worden het literair-historisch onderzoek en de wetenschappelijke accuratesse in de weg te staan? Het komt mij voor, dat ons antwoord op deze vraag negatief mag klinken: door zijn werk op zichzelf, heeft de schrijver ons de boodschap gebracht, die hij wenste te brengen en zo zulks impliceert, dat het ons door het ontbreken van bepaalde biografische elementen onmogelijk wordt, de wisselwerking tussen leven en oeuvre tot de laatste finesses uit te dokteren, dan zullen wij zulks uiteraard betreuren, doch rechten kunnen wij niet laten gelden, ook niet in de driemaal heilige naam van de Wetenschap, dunkt mij.
Nochtans komt het mij voor, dat het hier in de eerste plaats om een quaestie gaat van alles of niets, dit ‘niets’ geenszins op te vatten in een al te absolute zin, daar het leven van een mens nu éénmaal sporen nalaat, die men niet uitwissen kan. Bedenkelijk echter is het, wanneer vooral de naaste familieverwanten hun medewerking verlenen tot het opbouwen van een mythe ten dienste van de openbare belangstelling, desgevallend zelfs van de literaire publiciteit, waarin bepaalde aspecten geaccentueerd en andere gewoonweg doodgedrukt worden, of om de betrokkene te idealiseren, of om aan persoonlijke gevoelens, - persoonlijke antipathieën? -, gehoor te lenen. Waar wij reeds lange tijd, intuïtief doch ook tengevolge van bepaalde hiaten in een kunstmatig in stand gehouden overlevering, de indruk hadden, hoe zulks het geval was wat het leven van Alain-Fournier betreft, wordt deze achterdocht thans op de meest nadrukkelijke wijze bevestigd door het verschijnen van het tweede deel der memoires van de Parijse actrice, dramaturge en romancière Simone (Pauline Benda), zulks onder de titel ‘Sous de nouveaux soleils’.
Bondig samengevat ziet de Alain-Fourniermythe er in haar traditionele en feitelijke gedaante ongeveer als volgt uit. Op Hemelvaartdag, 1 juni 1905, ontmoet de achttienjarige Alain-Fournier bij het verlaten van een tentoonstelling in het Petit Palais in Parijs een onbekende, voorname jonge vrouw, die een overweldigende indruk op de adolescent
| |
| |
maakt. Hij volgt haar, ook tijdens een korte tocht met de ‘bateau-mouche’, en komt te weten, dat zij op de Boulevard Saint-Germain woont. Door de wacht bij haar huis te betrekken, ontmoet hij haar weer op 11 juni, Pinksterzondag, en slaagt er in een gesprek met haar aan te knopen en haar zijn liefde te verklaren. Zij luistert, kennelijk gegêneerd en laat hem tactvol begrijpen, dat zij met een dergelijke coup de foudre niet gediend is. Zij woont trouwens te Toulon en brengt slechts de verlofdagen in de hoofdstad door. Alain-Fournier gelooft van dit ogenblik af innig, dat zij dé vrouw uit zijn leven is. Op 25 juli 1907, ruim twee jaar na de eerste ontmoeting dus, verneemt hij, dat Mlle de Q., de jongedame in quaestie, de vorige winter in het huwelijk trad. Ondanks een verhouding met een modiste, Jeanne B., is zij het, die een hoofdpersonage uit ‘Le grand Meaulnes’ wordt, vereeuwigd als de voor iedere bewonderaar van de schrijver onsterfelijke Yvonne de Galais. Omtrent een laattijdige ontmoeting met Mlle de Q. te Rochefort (Fr.) in 1913 en een tweetal bedankingsbriefjes, nadat hij haar zijn boek had toegezonden, werden slechts vage vermeldingen vrijgegeven. Tot dusver werd steeds de thesis gepropageerd, dat zij de onbereikbare en vooral enige ware geliefde is gebleven en dat, mocht Jeanne B. (de latere Valentine uit zijn roman) niet de eerste of laatste zijn geweest, bij wie Alain-Fournier misschien troost heeft gezocht, hij in elk geval op 22 september 1914 gesneuveld is als de ontroostbare en ietwat levensmoede ‘minnaar’ van haar, die hij zo vaak ‘la jeune fille inconnue’ placht te noemen.
Haast allen, die over het leven en het werk van Alain-Fournier hebben geschreven, lieten zich hoofdzakelijk door deze ontroerende liefdegeschiedenis vervoeren, zo innig geënt op het verhaal van ‘Le grand Meaulnes’ zelf, dat beide voor de insiders zo goed als onafscheidelijk zijn geworden. Zij doet trouwens geen afbreuk aan de waarheid: ‘Le grand Meaulnes’ is inderdaad het gesublimeerde wensdroomverhaal van de ontmoeting op de trappen van het Petit Palais.
Doch onmiskenbaar heeft men de rijpere Alain-Fournier als mens en als man geminimaliseerd door wat Simone noemt: ‘(les) fades portraits inspirés par un curieux fana-
| |
| |
tisme et dont les attributs essentiels sont ane sagesse d'enfant de choeur, la fidélité tenace aux phantasmes de sa dixseptième année, et pour finir, si la guerre l'eût permis, l'entrée en religion, l'image réelle de cet être vivace, orageux, passionné, capable de joie éperdue, de jalousie extréme, de tourments imaginés, blâmant les excès de sa nature secrète et ne sachant échapper à ses humaines contradictions.’ Het aldus door Mme Simone gevelde vonnis klinkt lang niet mals en er kan geen twijfel bestaan omtrent het feit, dat Isabelle Rivière de bestemmelinge van deze bitterheid is, een bitterheid, die o.m. ook schamper tot uiting komt door volgende oprisping in verband met Alain-Fournier's dood: ‘Pendant ce temps, sa mère et moi nous nous trouvions chez Mme Rivière, qui tâchait de m'apprendre comment on met des figues à sécher.’
Persoonlijk kan ik dan ook het denkbeeld niet van me afzetten, dat deze bladzijden gedeeltelijk een pijnlijke doch ook volkomen gezonde en noodzakelijke afrekening zijn tussen twee vrouwen, aan de ene kant de actrice Simone, met wie Alain-Fournier na haar echtscheiding in het huwelijk zou treden, en aan de andere kant zijn mettertijd hyper-godsvruchtig geworden zuster Isabelle, die zich kennelijk geërgerd heeft in de verhouding van haar broer met een getrouwde toneelspeelster en Joodse bovendien. Zulks moet tevens de idealisering van Mlle de Q. door Isabelle, de eerste om destijds de confidenties van haar broer in ontvangst te nemen, in de hand hebben gewerkt, waaraan dient toegevoegd, - een door vele biografen geïgnoreerde bijzonderheid -, dat na de dood van de auteur mevrouw Rivière-Fournier en zij, die model stond voor Yvonne de Galais, vriendinnen zijn geworden. Aldus samengevat wekt dit alles op het eerste gezicht misschien een onbehaaglijke indruk, doch wie met de menselijke zwakheid rekening weet te houden, zal zowel de houding begrijpen van Alain-Fournier's zuster als deze van Simone, die meer dan vier decennia lang het stilzwijgen heeft bewaard, ondanks het feit, dat zij minstens om het jaar een paar keren het smartelijke gevoel van ‘de vrouw in de schaduw’ moet gehad hebben, wanneer met de zegen van Isabelle de zoveelste biografie voor de zoveelste maal de legende herhaalde, dat sinds 1907, - het
| |
| |
huwelijk van Mlle de Q. -, het leven voor de jonge kunstenaar zijn zin verloren had en hem slechts de platonische herinnering en de geestelijke staat overbleven. Dit laatste verdichtsel werd vooral door Claude Aveline's beroemde inleiding tot de ‘Lettres au petit B.’ in de hand gewerkt, waar hij zich Alain-Fournier in monnikspij voor de geest roept, - wat op zijn minst ergernisbarende onzin is! Waaraan dient toegevoegd, dat nogmaals Mlle de Q. als inspiratrice werd ingeroepen voor een ontworpen roman, ‘Colombe Blanchet’, die in werkelijkheid in sterke mate zijn ontstaan dankte aan Simone's verhouding met de schrijver en waartoe zij persoonlijk het plan met hem tot in zijn geringste details besproken had!
Door bemiddeling van Charles Péguy had Alain-Fournier na het beëindigen van zijn militaire diensttijd in 1912 een betrekking gekregen als secretaris van Claude Casimir Périer, echtgenoot van Pauline Benda. Deze beschrijft hem als volgt: ‘J'aperçus alors, non loin de Péguy, un jeune homme grand, mince, d'aspect fort réservé. Il avait des cheveux châtains, des yeux bruns clairs frangés de cils inclinés en auvent, qui imposaient à son visage un air de mélancolie et semblait réclamer du destin et des hommes un traitement sans violence, le nez droit, la bouche belle et douce, des dents éclatantes, le teint pâle, le menton d'un enfant et la tournure d'un prince.’ Op dit ogenblik is Alain-Fournier 25 en Simone 31 jaar. Haar huwelijk is op een mislukking uitgelopen, doch zij wenst haar man niet te verlaten, hoofdzakelijk omdat hij, na het verlies van zijn fortuin, financieel grotendeels op haar is aangewezen. Ofschoon beiden zich tot elkaar aangetrokken voelen, blijft hun omgang aanvankelijk uitsluitend kameraadschappelijk: de jongeman ziet in haar de echtgenote van zijn werkgever en zij, - we moeten ons in de mentaliteit van een halve eeuw geleden verplaatsen -, acht het leeftijdsverschil onoverbrugbaar. Maar de brieven, die Alain-Fournier tijdens het verlof uit La Chapelle d'Angillon aan Périer richt, wekken bij haar de indruk, in de eerste plaats voor hààr bestemd te zijn. Wanneer zij echter naar Amerika op tournée vertrekt en hij in Parijs enkele zakelijke aangelegenheden voor haar behartigt, zal hij haat
| |
| |
eindelijk persoonlijk schrijven. Te Chicago vernam zij, dat ‘Le grand Meaulnes’ zijn voltooiing naderde, door het ietwat enigmatieke bericht: ‘Je suis obligé de vous dire que Le Grand Meaulnes a abandonné hier, le jour de ses noces, la jeune fille qu'il avait cherchée, aimée et poursuivie durant toute son adolescence.’ Ofschoon zij niet op de hoogte was van Alain-Fournier's ontmoeting met Mlle de Q., bevroedde zij toen reeds, dat deze mededeling méér bevatte dan alleen maar een zakelijke aanduiding in verband met de stand van zijn boek. Simone beweert hoegenaamd niet, dat het haar kennismaking met Alain-Fournier zou zijn, die er de schrijver toe aanzette, Meaulnes de weergevonden Yvonne opnieuw en ditmaal voorgoed te laten verliezen ingevolge een afspraak uit hun jongensjaren tussen hem en Franz de Galais, doch niet ten onrechte schijnt zij anderzijds de nadrukkelijkheid en de verborgen bedoelingen wel te hebben aangevoeld, waarmede haar jonge bewonderaar haar kond deed van het feit, dat de adolescentendroom van Meaulnes een droom moest blijven en dat het te laat was, opdat hij zich nog op het vlak der werkelijkheid zou realiseren.
Tijdens haar Amerikaanse reis is het, dat Pauline Benda, alias de mooie en talentvolle madame Claude Casimir Périer, er zich definitief rekenschap van geeft, welke rol Alain-Fournier in haar leven is gaan spelen. ‘Ce dont je me souviens, c'est qu'à l'instant oü les remous de la haute mer battirent les flancs du Mauritania, au rythme de leur chant monotone, je m'aperçus que revenir en France signifiait pour moi revoir Alain-Fournier.’ Onmiddellijk na haar terugkeer laat hij haar het manuscript van ‘Le grand Meaulnes’ lezen. ‘Devrais-je m'arrêter maintenant, taire comment s'épanouit un profond et réciproque amour? J'ai balancé, longtemps retenue par la gêne incoercible d'exposer au grand jour ce qui devait, me semble-t-il, rester enseveli dans le secret de la plus pieuse et souffrante mémoire. En 1939, je refusai à André Rousseaux une lettre de guerre d'Alain-Fournier, que Le Figaro littéraire eût désiré publier à l'occasion du vingt-cinquième anniversaire de cette mort désastreuse. Je refusai, malgré les objurgations de François Porché, indigné par la défiguration déjà imposée aux traits de son ami. Je
| |
| |
refusais parce que je ne possédais aucun message où l'expression passionnée de son attachement à celle qu'il n'appelait que sa femme ou sa fiancée ne tînt la plus grande place. Si je me résous à rompre un silence, qui dura quarante-deux ans, c'est parce que tant d'années vécues, de deuils affreux et la mort qui approche ne laissent en moi qu'une exigence: celle de la vérité. C'est paree que les biographies et commentaires dont les auteurs, par ignorance, sinon par ordre, omettent ou rabaissent ce qui fut l'immense bonheur vivant de cette brève existence, me commandent d'écrire ce qu'Henri (d.i. A.-F.) proclamerait avec orgueil et colère si sa voix mortelle pouvait tout à coup se faire entendre.’ Bericht voor wie het aanbelangt...
Het kwam nog niet dadelijk tot een verhouding tussen beide jonge mensen: ‘L'amour dont nous allions connaître l'illumination n'éclata point avec l'ardeur des étés tardifs...’ Wel behoort het typisch tot de gevoelssfeer van Alain-Fournier, dat hij niet aan de verleiding, of laten we zeggen aan de dwingende behoefte weerstaan kan, Simone aan zijn moeder voor te stellen, ‘une jeune fille portant la cinquantaine’, zoals de schrijfster haar ontroerd weer voor de geest roept. Voegen we eraan toe, dat alles er op schijnt te wijzen, - omtrent de eerlijkheid van Simone's relaas schijnt m.i. geen twijfel op te rijzen -, dat madame Fournier, de Millie uit ‘Le grand Meaulnes’, blijkbaar met diepe en ontroerde genegenheid de grote en laatste liefde van haar zoon gevolgd heeft en er geen bezwaren tegen koesterde, dat beiden naderhand samen bij haar te La Chapelle d'Angillon in Sologne kwamen logeren. Nog in 1927 schreef zij aan Simone: ‘Il y a deux noms que je ne sêpare jamais dans mon coeur...’ Deze gevoelige en fijne vrouw realiseerde waarschijnlijk van in den beginne, dat het geluk van haar zoon belangrijker was dan de burgerlijke conventie en stemde hierin overeen met die soort van verlichte ouders, wier eigen leven zich weliswaar ontwikkelde volgens de lijnen der traditie, doch die geenszins hun wereld voelen instorten, als het lot van hun kinderen vergt, dat zij het platgetreden pad verlaten, om zich als mens harmonisch en volledig te realiseren. De binding tussen moeder en zoon stond deze jonge, vervoerende liefde niet in de weg, integendeel zelfs, waar nochtans alles er op
| |
| |
wijst, dat de zuster, de vertrouwelinge uit de kinderjaren en de eerste confidente van ‘la merveilleuse aventure’, in de rijpere en haar wellicht imponerende actrice van de aanvang af een rivale heeft gezien, die naderhand door haar tussenkomst voorgoed uit het ‘officiële’ levensbeeld van de gestorven kunstenaar zou geëlimineerd worden.
Ondertussen kan men zich zonder grote moeite voorstellen, welk een enorme indruk het op Alain-Fournier moet gemaakt hebben, toen hij er zich voorgoed rekenschap van gaf, dat de gevoelens welke hij Simone toedroeg, beantwoord werden. Men verlieze niet uit het oog, dat hij een eenvoudige zoon van het Solognese platteland was gebleven, zijn prinselijk uitzicht ten spijt en ongetwijfeld diep onder de indruk is gekomen van een vrouw, die niet alleen op dit ogenblik reeds een actrice met wereldreputatie was, - Simone trad regelmatig in Amerika en Engeland op -, doch die bovendien een vooraanstaande rol in het mondaine-intellectuele leven van Parijs speelde, elementen die men in overweging moet nemen in het licht van Alain-Fournier's niet zo heel grote zelfvertrouwen en zijn jarenlang dwepen met een ideale jongemeisjesfiguur, die ten slotte een volkomen verpoëtiseerde abstractie was geworden. Voegen we er aan toe, dat het Simone was, die op Alain-Fournier's verzoek het manuscript van zijn roman aan de uitgever Emile-Paul ter hand stelde, terwijl hij zelf een militaire kampperiode te Mirande volbracht.
Tijdens deze kampperiode was het, dat hij volgens Simone te Rochefort vernam, dat Mlle de Q., alias Yvonne de Galais, gehuwd en moeder van twee kinderen was. Hij deelde het haar mede in een brief en noemde het ‘La plus grande douleur de ma vie’. Men vraagt zich af, of Simone zich hier vergist. Het was inderdaad reeds op 25 juli 1907, dat Alain-Fournier vernomen had, dat Mlle de Q. in het huwelijk was getreden, bijzonderheid, die de schrijfster niet schijnt te kennen, ofschoon het volstaat er de correspondentie met Jacques Rivière op na te slaan, om de korte, hartverscheu-rende brief aan te treffen, waarin hij zijn intimus hiervan kond doet. Hoe dan ook, Simone heeft de bekentenis van haar aspirant opgevat als de confidentie, die een streep onder het verleden moest trekken en een nieuw begin mogelijk
| |
| |
maken. In elk geval volgt thans kort daarop de bekentenis zijner liefde, zulks in schriftelijke vorm, wat ons niet verbazen moet, zijn timiditeit kennende, alsmede het feit, dat hij zijn hele leven lang een verwoed briefschrijver is geweest: ‘Il est dur de dire la vérité. Il est dur de renoncer aux charades et aux énigmes, sachez que je ne le fais pas sans une affreuse angoisse. Sachez que je vous aime, ma belle jeune fille, mon beau visage aigu... Sachez que je vous aime, ma belle jeune femme..., sachez que j'aime ce tendre regard posé sur moi... Je vous aime... La nuit du Sacre, en rentrant, j'ai vu qu'une chose était finie dans ma vie et qu'une autre commençait, admirable, plus belle que tout, mais terrible et peut-être mortelle...’
Na een dergelijke brief kan men inderdaad onder geen enkel voorwendsel Simone nog uit Alain-Fournier's leven wegdenken en moet men hen, die de openbaarheid een beeld van hem prijs gaven, alleen zoals zij het wensten te zien, hoe hard zulks ook moge klinken, van bedrog met voorbedachten rade beschuldigen!
Vreemd is wel de bijzonderheid, dat Alain-Fournier, terwijl Simone te Londen speelt, nog naar Rochefort zal reizen om er Mlle de Q. te ontmoeten en ‘pour fermer à jamais une porte’, zoals hij het zijn geliefde bij haar terugkeer openhartig bekent, wat aanleiding geeft tot een hoog oplopende twist, die echter na korte tijd weer wordt bijgelegd. Dit is dan het mysterieuze rendez-vous, waaromtrent tot dusver geen bijzonderheden bekend waren en dat mij bijgevolg de hypothese deed vooropzetten, dat het op een bittere ontgoocheling was uitgelopen.
En zo zien we dan, hoe de liefde tussen Simone en Alain-Fournier in de zomer van 1913 tot volle rijpheid komt. Zij logeren bij zijn moeder te La Chapelle d'Angillon en trekken vanzelfsprekend naar Epineuil le Fleuriel, het Sainte Agathe uit ‘Le grand Meaulnes’, waar hij haar op het kerkhof zegt: ‘C'est là que, cöte à cöte, nous dormirons heureux notre dernier sommeil.’
In de herfst breekt de strijd om de Goncourtprijs aan en Simone zal niet nalaten al haar relaties aan het werk te zetten, om de inmiddels verschenen ‘Grand Meaulnes’ te helpen bekronen. Doch haar inspanningen mochten niet baten: als
| |
| |
laureaat kwam de vrij duistere Mare Elder uit de strijd. In deze periode moet de liefde van Simone een onschatbare steun voor de schrijver zijn geweest, - zo wij althans de biografen geloven, die laten doorschemeren, dat hij het zich wel aantrok, voor een mediocriteit als Elder aan de kant te zijn gezet. In elk geval nemen zij in mei 1914 samen hun intrek in Simone's landhuis te Trie om er samen (nergens vermelde bijzonderheid) een stuk te schrijven, ‘La Maison dans la Forêt’. Te Trie bereikten Alain-Fournier echter brieven van ‘L'Opinion’ en ‘Le Temps’, die beide toestemming vroegen om zijn volgende roman, die ‘Colombe Blanchet’ zou heten, te publiceren. Daarom werd tijdelijk het theaterproject terzijde gelegd en samen (ook nergens vermeld) met Simone werd een uitgebreid scenario voor het ontworpen boek op stapel gezet, terwijl alles er op wees, dat het sterk de merkslag zou dragen van 'schrijvers nieuwe geluk. ‘Le plan achevé, chaque chapitre résumé en quelques lignes, Henri commença aussitôt d'écrire son livre. Par grand beau temps, nous nous installions dehors, sous le platane. Je lisais, assise à son côté. A près deux ou trois heures données au travail, il rejetait plume et papier et m'entraînait dans une marche bondissante autour de la grande pelouse. Plein de sa joie et de son rêve, il n'échappait ni à l'une, ni à l'autre, essayant sur moi la valeur de ses trouvailles’.
Belangrijk is het wel, dat moeder Fournier regelmatig op bezoek kwam. ‘Mais, de toutes ces visites, la plus attendue était celle de Mme Fournier.
Les joues roses, l'oeil voltigeant mais timide, ses sages mains rougies par les travaux ménagers gardaient les calmes gestes de bergère qui rassemblait son troupeau de petits enfants sur le préau de l'école maternelle, quand menaçait la pluie.
Le bonheur que lui causait notre bonheur rayonnait d'elle comme une clarté. En vérité, ce grand coeur maternel qui nous recevait unis laissait pleuvoir sur notre couple du haut de ses vertus et de son amour, comme une bénédiction’.
Dit ontroerende geluk, - en zo weinig onbeschaduwd geluk is er in deze wereld, dat we het hun moeilijk kunnen vergeven, die de heerlijke weerklank van dit geluk aan Alain-Fournier's levensbeeld wilden laten ontbreken -, zal ten einde lopen, wanneer de oorlog uitbreekt. Het was door het
| |
| |
luiden van de klokken te Bayonne, dat zij het fatale nieuws vernamen. Om rust en koelte te vinden gaan zij de kathedraal binnen. Voor het tabernakel is het, dat Simone, die nog steeds geen definitief besluit genomen had, haar minnaar belooft: ‘Nous nous marierons dès ton retour’. Reeds de eerste dag van de mobilisatie vervoegt luitenant Alain-Fournier zijn eenheid te Mirande. Diezelfde avond nog schrijft Simone hem een brief, welke zij hem 's anderendaags zelve ter hand stelt: zij herhaalt de belofte uit de kathedraal, terwijl zij er aan toevoegt, voortaan de katholieke godsdienst te zullen belijden.
Wat het overige betreft zullen wij bondig zijn; de ware bewonderaars van ‘Le grand Meaulnes’ zullen immers niet nalaten Simone's memoires zélf ter hand te nemen. Voegen we er echter nog aan toe, dat Alain-Fournier, - aldus onbewust zijn eigen dood bezegelend -, het aanbod tot overplaatsing naar de Generale Staf afwees, omdat hij er de voorkeur aan gaf bij zijn manschappen te blijven. Op 6 augustus vertrok zijn regiment, het 288e, naar Auch, waar Simone hem nog zes dagen met zijn ouders gezelschap hield. De 12e marcheerde Alain-Fournier op naar het front om weldra te Etain met de vijand contact op te nemen. Van dit ogenblik af is Simone aan een paniekstemming ten prooi en gaat Briand opzoeken te Bordeaux, blijkbaar opdat het aanbod tot overplaatsing naar de Staf zou omgezet worden in een bevel van hogerhand. Briand neemt zich voor het nodige te doen, doch nog vóór zijn tussenkomst vruchten afgeworpen heeft, ontvangt Simone een bief van Henri, dat hij verbindingsofficier bij de état-major van zijn regiment is geworden, wat het gevaar in aanzienlijke mate voor hem vermindert. De 16e wordt Simone bij Briand geroepen, die erkent, dat de gebeurtenissen hem niet in de gelegenheid hebben gesteld de lieden te bereiken, die voor de beloofde overplaatsing moesten zorgen, doch wanneer hij verneemt, dat Alain-Fournier thans een functie bekleedt, waarvan de risico's betrekkelijk gering zijn, laat hij haar de keuze om te beslissen, of hij verdere en ditmaal definitieve stappen zal aanwenden. Simone besluit Mme Fournier en Mme Rivière te raadplegen: ‘Toutes deux, reconnaissantes à la Providence de ce qu'elle nous accordait, estimèrent sage et pieux
| |
| |
de ne pas corriger ses faveurs.’ Wanneer haar echter het bericht bereikt, dat Péguy gesneuveld is, besluit zij voortaan zelf het initiatief te nemen en nogmaals gaat zij Briand opzoeken, die haar belooft haar geliefde naar de Generale Staf te laten zenden. Op 22 september verneemt zij evenwel, dat hij opnieuw het bevel van zijn manschappen op zich genomen had. ‘Quelques heures plus tard, dans le bois de Saint-Rémy, le lieutenant Fournier tombait, atteint d'une balle.’ Zijn lichaam werd niet weergevonden.
Tot daar het relaas van de verhouding van Alain-Fournier met Pauline Benda. In de aanhef van dit opstelletje hebben we er reeds voldoende de aandacht op gevestigd, waarom het belangrijk is, er van op de hoogte te zijn, afgezien nog van het feit, dat het hier gaat om een intense gelukservaring, die eenieder, vatbaar voor de ontroering, ons door de geschiedenis van Augustin Meaulnes en die van zijn schepper geschonken, met een laattijdige vreugde vervult.
Wordt de Alain-Fourniermythe er inderdaad door ontkracht, alleen reeds wat de feiten betreft, ook op het ideële vlak zullen wij (en ook ik ben bereid een mea-culpa te slaan) haar volkomen moeten herzien. Van dit ogenblik af is nl. de tijd voorbij, dat men nog aan de hand van een paar epistolaire fragmenten, geschreven door een weemoedige jonge man, die een tijdlang in de waan verkeerde, dat voor hem de liefde zich tot een puberteitservaring zou blijven beperken, de thesis kan vooropzetten, dat hij van langsom meer naar de dood ging verlangen, zodat de tragische gebeurtenissen in het bos van Saint-Rémy slechts de logische (?) en romantische epiloog zouden geweest zijn van een langzame, onafwendbare innerlijke groei. Nooit had Alain-Fournier het leven gewaardeerd als tijdens de zomer van 1914, nooit waren er voor hem zoveel redenen te over geweest om het met lichaam en geest hartstochtelijk lief te hebben. De dood, die op 22 september 1914 toesloeg was een blinde, toevallige en dwaze dood, die een begaafd kunstenaar velde, wie kort tevoren definitief het wonder der liefde geopenbaard was door een vrouw, hem onder alle opzichten ten volle waardig. Al de rest is literatuur.
HUBERT LAMPO
|
|