Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 10
(1956)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 801]
| |
Iaan mijzelf Dit zijn, 't zij zo, de laatste noten
die ik ga,
wil,
kan
spelen
in 't laatste leven dat ik leef,
op de laagste toetsen van mijn ribbenkast.
Een kast hard als een safe,
waaruit ik de gekste centen heb verbrast,
waarin ik de duurste spinnewebben heb verpulverd.
Het stof is aan mijn knekels blijven hangen.
Het zal met mij begraven worden.
De wormen zullen het niet eten,
't gif is alleen voor mij bestemd.
Ik kan, ik kon het weten
dat elk mooi lied zich met een einde tooit,
zoals elk eind zich tooit met een gebed na 't eten,
en dat dit einde, nu of nooit,
begin moet heten.
| |
[pagina 802]
| |
IIaan Ivo (over tien jaar) Ik kon, ik kan het weten,
dit stof - de stof van mijn geweten -
dat het mij liever was dan het verwachte brood
van zweet en aanschijn,
en de verdachte spelen
van vroege vrucht en late pluk -
dit stof - de stof op maat van een betracht geluk -
het kroop omhoog langs mijn geweten
en zoog zich vast aan het geweten
van vriend en vijand en gezond verstand.
Soms ben ik vriend en vijand tegemoet getreden,
zoals ik handen heb gedrukt van spoken.
't Gezond verstand heb ik voorbijgegroet,
zoals ik mij soms op spiegels heb gewroken.
En dat, al zeg ik het zelf, was goed,
zelfs beter dan de bittere gebeden
die ons van de eeuwigheid hebben gered.
Maar ik alleen heb mijn angst op rijm gezet,
met vreugde en verbeten.
| |
[pagina 803]
| |
IIIaan de nagedachtenis van Madeleine Mijn angst heb ik op rijm gezet
met steeds een vloek als een verzoek
tot mijzelf en al mijn vrienden,
op zoek naar wat ik zocht en dat ontastbaar was,
en zó voor 't grijpen lag,
de lach, de schaterlach van het nirwana
als waan van mijn verzet.
Toen heb ik mijn angst op rijm gezet
voor eeuwen minder dan een dag,
voor dagen minder dan een meervoud
van een eenvoudig lied
en voor een enkelvoud dat minder was dan 't wennen
aan een verdriet.
Ik kan, ik kon het kennen
- natuurlijk ik, ik wist het niet -
't gif dat alleen voor mij bestemd was,
een vrouwenbeet vermenigvuldigd
en dan gehuldigd
in één slang, die van 't paradijs,
of ik het geloof of niet.
| |
[pagina 804]
| |
IVaan Herman Teirlinck Of ik het geloof of niet geloof,
't geloof hangt aan een zijden tres
als nieuwste zwaard van Damokles
boven een tijdgeschoren hoofd.
Geloof mij niet als ik u zeg niet te geloven
in een zeer oude droom van weldoen en van wellust,
van moed en overmoed,
van mol en duisternis,
van vis en ruimteleer, -
dezelfde droom van altijd en alweer
waarin miljoenen mieren kropen
de muren opwaarts van hun zandig nest
en aan de oppervlakte van de daken scholen
achter de schoorsteen van mijn schrik, -
dezelfde droom die met een snik
doorheen een spleet in mijn geheugen drong,
waar hij met lome teugen
volledig leeg de leugen dronk
van beeld en woord, van vuursteen en van vonk.
| |
[pagina 805]
| |
Vaan Karel Jonckheere Want met een hand van vuur,
want met een hoofd van ijs,
en met doorboorde trommelvliezen,
en met een keel van stro, en met een stenen hart,
en met verwarde longen zonder adem,
en dan - nu komt het -
met Boy, mijn hond die was als ik,
en met mijn vriend die is gestorven
en die geen bloemen wenste zonder graf,
en met mijn vrouw, en nog een vrouw, en andere vrouwen
die ik heb liefgehad zonder berouw,
en met een lot streng als een straf,
dus met mijzelf - geheel - één uitgevochten twist,
heb ik mijn toekomst overschreden
en mij - nu niet, maar in 't verleden -
van graf vergist.
| |
[pagina 806]
| |
VIaan Hans Roest Mijn toekomst heb ik overschreden
met schreden van een te vroeg verlies.
O, ik wil graag alles verliezen
op uur en stond,
gegrond op 't kiezen van mijn eigen schim.
Want ik lig thans als vreemde schim met andere schimmen
onder de schaduw van een boom,
die jaren her geveld werd.
En vraag mij niet of ik gekweld werd
door schimmel, schors en schroom.
Want ik zou zeggen nee en denken ja.
Welja, zo zou ik zeggen en niet denken,
- mijn toekomst was niet open,
zo helemaal niet binnen zonder kloppen -
de aapmens komt gekropen uit mijn mouw,
zoals de moeheid uit mijn zakken is gekropen,
en de verveling uit mijn ogen droop,
meer dan ik heb gevreesd,
meer dan ik hàd te vrezen.
| |
[pagina 807]
| |
VIIaan Raymond Herreman Meer dan ik heb gevreesd
heb ik mijn dagen van de leest getrapt,
en mijn leven aan mijn zorgen gelapt,
als zorgenlapper die ik steeds geweest ben
van de wal in de sloot,
op dag en hoer,
viola da gamba, viole d'amour.
Maar in dit labyrint als arme Waterman,
als taaie zwerver tussen de Steenbok en de Vissen,
kon ik mij wel van leed vergissen,
doch niet van ster en niet van stem.
En toch heb ik haar niet gevonden,
noch die van Bethlehem,
noch die van Hollywood,
noch die van vandaag de dag,
noch die van stuk voor stuk de dag van zorgen.
en stierf ik van de wal in de sloot
een ingebeelde dood.
| |
[pagina 808]
| |
VIIIaan Jan Burssens De loze dood die ik gestorven was,
al duurde zij de duur van slechts een weifeling,
dreef de vertwijfeling
één ogenblik te ver,
maar toch niet ver genoeg om mij niet te verblinden.
Want in dit leven zonder ster
heb ik mijn weg niet kunnen vinden.
De blinde heeft zijn witte stok,
ik had alleen als ziende blinde
mijn zwarte bril tegen het licht dat niet bestond.
En ik geloof allicht dat het volstond
een plan te tatoueren op mijn buik,
plus een windroos voor de richting,
plus een roos voor de verdichting,
plus een vingerwijzing voor de strop...
Goeie morgen, heus,
ik kon de pret alleen wel op.
| |
[pagina 809]
| |
IXaan Lucebert Een windroos voor de richting
en een kompas
voor het bepalen van het ras
der uitgestorven liefdes.
Ik zeg maar, het was de tijd
dat ik voor spoken was en andere geluiden,
voor zielsverbijstering en midscheeps maanverband,
maar tègen zure pis en schrale huiden
van syphilis,
en tègen puistversteende muren
van goodwill door geweld;
en dat ik dacht, het zal mijn kop wel duren,
jawel, zolang de lucht niet invalt,
want al de luchten vallen altijd in
- omdat mij alles veel te laat is ingevallen -
als puin op puin en
puin op wanhoop,
puin op hoop,
één puinhoop van geluk.
| |
[pagina 810]
| |
Xaan Raymond Brulez Toch is de wanhoop van mijn puinhoop blijven smeulen,
en in dit landschap waar het stonk van heiligheid
hing ik - voortdurend in mijn wiek geschoten -
hing ik mijn zieke wieken
te drogen in de wind, -
ik, de gevallen engel
die eens zijn wieken waste in de schuld
van zijn gedicht (lees: van zijn ongeduld)
en die gestorven was om weer te zijn geboren,
en die als winst geboekt heeft: alles is verloren,
en als verliespost heel zijn leven zag vervuld,
zijn vulpen boordevol
met allerlei allotria.
Mijn zieke wieken, zo dacht ik, ha!
ik doe ze toe,
al kon mijn angst voor hen geen hinder zijn.
Mijn weke wieken,
ze zijn erg moe, heb ik gestotterd,
ze zouden het voor minder zijn.
| |
[pagina 811]
| |
XIaan Hugo Claus Ze hadden minder kunnen zijn en milder
mijn woeste zorgen
van sneeuw en brood en avontuur,
van boek en luchtkastelen,
als ik mijn woorden onderhands had kunnen worgen,
jusqu'à ce que mort s'ensuive
wegens onmiddellijk vertrek.
Maar een verrek! was mij toen veel te duur.
En voor de eerste van mijn moeders: Alkmene
('t was om te wenen
hoe hard de stenen waren van haar hart,
waarover mijn gezongen dansen zijn gestruikeld)
en voor mijn voedstermoeder Alkmene
stond ik hoog op mijn tenen
te zingen op te lage benen.
Zij wees mij af als een verloren zoon,
en speelde vals in 't spellen van de les
uit haar voorbije eeuwen.
Toen heb ik geschreeuwd zoveel ik nog kon schreeuwen:
Herakles, Herakles!
| |
[pagina 812]
| |
XIIaan Gerrit Borgers Maar wie ik niet was, was Herakles.
Ik was Diogenes,
je weet, de stakker die een cent kreeg voor een borrel
en hem niet dronk,
en liever een toverlantaarn schonk
aan hem die hem zou zoeken
(doch zonder hem te vinden.)
Zo zag ik mijn late hoop verzwinden,
verloren in de verwarde varens,
die tussen sprookjes en toverlantarens
mijn weg versperden.
Mijn angst kwam toen niet meer te berde.
De Reus uit de Gelaarsde Kat
was slechts een muis gebleken.
Goed, zei ik, en ik hield het met de muis
en groette iedereen van huis tot huis.
Bonjour, zei de muis, bonjour de poëzie.
Je bent niet pluis, zei ik.
Wie, vroeg zij, ik of wie?
| |
[pagina 813]
| |
XIIIaan Gerrit Achterberg Toen ik het met de muis gehouden had,
toen moest ik mij wel reppen
om niet door de gelaarsde kat
de uitlaatklok te laten kleppen.
Klep, zei de kat, maar na de derde mep
heb ik het muizenpad gekozen,
maar kwam - verrek - weer in de kattebak terecht.
Man soll den Tag nicht vor den Abend tadeln
en niet zijn woorden voor de paarden spannen,
en altijd weer moest men zichzelf verbannen
naar het Neanderdal,
om te verkrijgen
van Hem die toch de mensen heeft gemaakt,
dat eens de mensen zouden zwijgen
over het krijgen van het lot, dat zij verdiend,
en niet gekregen hebben.
Gij die mij nog niet kent,
leer mij uit deze wijze woorden kennen,
mij niet, maar hem die zich niet kon gewennen
aan wormen en geluk.
| |
[pagina 814]
| |
XIVaan Julien Kuypers De wormen van 't geluk
hebben mijn boom van kwaad en ongeluk,
de appels van mijn boomgaard aangevreten,
veel meer dan vorst en vorstelijke roem
en veel meer dan de doem,
de paarsvergroende doem der zegezekerheid,
verguld op snee.
Maar wat men nooit of nooit zal weten
is dat ik uren aan een been kon kluiven,
en toch, trots alle tandenknarsen en geween,
liever een vos wou zijn dan groene druiven.
Daarom heb ik trots in mijn schild gevoerd
de wapenletters G en B,
en nam ik mijn hoge hoed voor hem af die ik was
(ik was in rok en witte das)
en zei: geluk ermee.
| |
[pagina 815]
| |
XVaan Bert Decorte Gekleed in rok en witte das
en met een rode anjer op 't gemoed,
alsof het alle dagen kermis was
en zondag in de week,
trad ik mijn woorden tegemoet
met een wit konijntje in mijn hoed
en met een doodgeboren preek.
Mijn woorden schrokken zich een aap
bij 't horen van mijn ademhaling.
Maar toch was ik niet wijs genoeg
om binnen de perken en de palen
van groen en grijs
mijn groene grijsheid te bepalen.
Men neemt geen doodslag mee op reis
en geen volwassen kinderverhalen.
Ik haal ze uit de ribben van een Adam
die ik heb gekozen
uit duizend mammelukken en één verdriet.
Meer weet ik niet
van al het Zinneloze.
| |
[pagina 816]
| |
XVIaan Halbo C. Kool Want al het zinneloze van mijn garderobe
heb ik op tijd en wond voorbijgestreefd,
voorbij geleefd dag in lach uit.
Ik weet het wel, de dag was langer dan ik zag,
de lach klonk holler dan ik hoorde,
holler dan de galop van 't paard dat ik bereed,
ik, wilde ruiter op het tamme paard van Troja,
mijn kortgewiekte Pegasos van heen en weer.
Hop! en mijn sporen drongen diep
nóg dieper in de flanken van mijn woorden
- o woordgeworden vlees -
dan in de klank van hun vergeefs verweer.
Te lang heb ik hun zang genoodzaakt
te zingen in hun glazen sfeer,
met meer gebondenheid dan boodschap,
gelukkig méér,
tevens gevolg en oorzaak
van 't hutje bij de zee.
| |
[pagina 817]
| |
XVIIaan Louis-Paul Boon Ze zongen in hun glazen sfeer
voor mij alleen, alleen voor hem
die stil geboren, stil ook is gestorven
met weinig wol en veel gescheer.
Dezelfde sfeer van liederlijk geloof
in de gebeden van de lichtekooien
- met veel gescheer en weinig wol -
bleef 't voorrecht van de vlooien
en van de blinde mol.
Want mol en vlooi zullen hun weg wel vinden,
zo maar en voor de grap,
doorheen de aders van mijn vrienden.
En op de trap op weg naar bed
heb ik gelachen als een gek,
veel gekker dan ik van een kakkerlak zou dulden.
Want dikwijls bad ik het gebed:
neem van mij af de schulden
van ouwehoer tot ouweheer,
o Heer!
| |
[pagina 818]
| |
XVIIIaan de nagedachtenis van Paul van Ostaijen o Heer, mijn grote vriend en ik,
wij hebben U zo dikwijls aangeroepen
met vloeken en met bedelarij,
maar met gebedjes ook om van te snoepen,
want daar was zoveel schone vroomheid bij
als van een koperen cent die wij tot goudmunt schuurden.
Gij weet het wel, de moordenaars en de dieven,
geschuurd met zand van afgunst en van gunst,
verhieven wij tot heiligen der kunst.
Maar ik alleen bleef over,
en dat was erger dan het toeteren
van mijn klaxon in mijn woestijn.
Gij hadt er geen idee van hoe het ploeteren
in mijn moeras mij op één hand liet lopen.
Nu weet Gij het, nu ik het zeg,
maar 't was voorwaar geen spel zo, tussen heg en steg,
alleen en zonder tandenborstel
en al die jaren op mijn hoofd te moeten staan,
terwijl mijn sleutels uit mijn zakken vielen. -
En nu!
Nu ik weer op mijn voeten sta, maar krom gebogen,
nu zijn mijn oren doof, en dof mijn ogen.
| |
[pagina 819]
| |
XIXaan Floris Jespers Naai mij geen oren aan,
draai mij geen rad voor mijn gestolde ogen,
heb ik gedreigd meer dan mij lief was.
Dat ik geen moordenaar en geen dief was,
heb ik bewezen door mijn lamgeslagen offers
te slachten in mijn zinloos lied.
Mijn beste wijn heb ik op het uur U
soms wat verdund tot septième crû,
met water niet maar met azijn.
Maar toch, zoveel heeft men er toen niet van gedronken
als men mij heeft verweten
tot op de trappen van 't schavot.
En al heb ik toen geen schuld beleden,
de valbijl viel niet naar beneden,
alleen mijn woorden vielen,
en vielen kapot
in harmonie en contrapunt met mijn gebeden.
| |
[pagina 820]
| |
XXaan Paul Rodenko 't Is waar, in mijn gebeden zonder woorden
heb ik niet veel berouw getoond
om mijn kapotte handen.
(Handen en woorden heb ik steeds verward
tot grote vreugde van mijzelf.)
't Was op een avond die nog doffer was
dan 't roffelen van een verre trom.
Plots vielen zij met doedelzakgebrom
en sisten de lantarens uit.
Het was de tijd, je weet wel, van de gaslantarens,
de bolhoeden, de foetustijd van het atoom,
toen er nog nachtegalen waren
en rozen bloeiden aan de doornenkroon,
met het gevolg en het gevoeg vandien.
Maar kom, 't is duizend jaar van spel en spleen geleden,
en 't staat te lezen in een incunabel
met miniaturen van le douanier Rousseau.
Ik speelde toen met teerlingen en fabels
van kribbe, ezel, os en stro
voor slechts een stuiver;
want andere botten had ik niet om aan te kluiven.
Dies kloof ik in mijn armoe 't woord van de hand
tot boort van diamant.
| |
[pagina 821]
| |
XXIaan Jozef Muls Maar nu! (sprak David.)
Welnu, de diamant is een briljant geworden
met een miljoen facetten van de nieuwe tijd,
en tot mijn spijt die met de tijd verdorde,
heeft mij mijn schuldcomplex vooreerst,
mijn grootheidswaan daarna,
niet mèèr te bieden
dan het genoegen om de sulfamiden
te smaken en weer uit te braken.
Welja, de strepto- en de pneumococcen
hebben de klokken van hun overmoed geluid
in een karkas van porselein en Sehnsucht.
Tant pis, nu ik verzaak aan geld en weemoed,
en aan het gokken
met mijn terugkomst van een kale reis,
nu ik verzaak aan 't leven in dit paradijs
met zijn cypressen van verveling,
geef ik het op mijn slaap te lessen
aan de verdroogde bron van een narcose;
heb ik genoeg van onrust en van rust met roest,
als ik dan toch verzaak aan roes en rozen.
| |
[pagina 822]
| |
XXIIaan Jan Walravens De dag dat mij mijn roes verliet
op mijn gekozen schip van overgave,
in de lichten van de avondhave,
- die dag was de zon voortdurend uit- en aangegaan
boven mijn aigos potamos -
heb ik de wijzer van mijn klok
afwisselend van geduld op schuld gezet.
Accoord. Het is mij meer gebeurd
het loeien van de sirenen te negéren
als lokstem voor een nieuwe reis,
als losprijs voor een nieuw begeren,
als klokspijs van een lam geval.
Accoord. Het is mij meermaals overkomen
te dromen van de meisjes aan de wal,
die mij met takels aan de wal - nu nog - verbinden.
Maar ja, zal ik nog ooit mijn klok op kunnen winden
na 't wuiven van een wimpel in de wind?
Nee, 't is te laat. 't Is tijd dat ik ga resumeren
de laatste uren van mijn ongelikte beer.
Hoort allen toe! gij die gereisd hebt om te leren,
gij zenders en ontvangers van de wijze leer,
bonsoir mesdames, mesdemoiselles, messieurs,
uw wijsheid kan mij niet bekeren:
de liefde van seismograaf tot reu
ben ik hartgrondig beu. Adieu.
| |
[pagina 823]
| |
XXIIIà Yvette Adieu. Dit zijn de laatste noten
die ik gespeeld heb op mijn ribbenkast.
Een kast, waarvan ik in de laden
wat blanco vellen heb geborgen,
papieren voor de dorst.
Zij zullen met mij begraven worden,
mishandeld en mijn slaven worden
en adders aan mijn borst.
Maar goed. Vandaag ben ik nog krekel,
doch morgen ben ik mier,
die overmorgen al zijn hekel
- uit zijn reserves in de pekel -
aan apropos, atoom en spirocheten
posthuum zal zetten op papier.
Adieu! Wie weet of ik niet zal beklijven
door 't schrijven van een later lied,
of ik het schrijven zal of niet.
Zinloos of niet.
Levend of niet.
GASTON BURSSENS
|
|