| |
| |
| |
Kronieken
Leon Blum als letterkundige en humanist
Op 30 Maart 1950 is Léon Blum gestorven in een periode van zijn leven waarop hij nog enkel geestelijke leiding gaf. De miseries van de oude dag hadden hem van het politieke forum weggetrokken.
Nog had hij echter daags voor zijn afsterven een artikel laten verschijnen, waarin hij de noodzakelijkheid bepleitte het lot van de arbeider te verbeteren.
Hij hoopte dat men dit zou verwezenlijken.
De laatste woorden die hij had ondertekend waren nog een akte van geloof en hoop geweest.
‘Je Ie crois et je l'espère’ - Je le crois parce que je l'espère. In a nutshell schetsen zij zijn ganse persoonlijkheid.
| |
Jeugdjaren
Reeds de eerste jeugd van Blum stond in het teken van de passie der kennis en de geest van opstandigheid die zijn ganse leven door een stempel op zijn persoonlijkheid hebben gedrukt.
De grondtoon van zijn kindernatuur was een gemis aan
| |
| |
onderwerping, een opstand tegen elk gezag. Alleen de omstandigheid dat hij daarenboven een prima kracht was heeft verhinderd dat deze geestelijke houding hem in zijn studiejaren kwade parten zou spelen. Zijn weerzin voor alle onrecht, inbegrepen de ongerechtvaardigde schoolstraffen, is aan de basis gaan liggen van zijn weerstand tegen schoolroutine, zoals later tegen het universitaire formalisme.
Hij heeft zelf verteld hoe hij reeds op veertienjarige leeftijd de definitieve schok heeft gekregen die bepalend zou zijn voor zijn geestelijke en sociale roeping.
‘Ik zie mij terug, veertien jaar oud, in de sombere bibliotheek van het Lycée Charlemagne, waartoe een welwillend provisor ons toegang verleende, gedurende de speeltijd van vier uur. En plots in een bij toeval geopend boek treffen mij enige zinsneden die in mij een levendig licht doen opgaan. Dit boek, onvoorzichterwijze in de handen gelaten van een opgeschoten jongen, was eenvoudig het ‘Théâtre’ van Emile Augier. De zinsneden die mij de veropenbaring brachten waren niet anders dan enkele replieken uit het derde bedrijf van ‘Les Effrontés’. In een geest van natuurlijke dankbaarheid neem ik er genoegen in ze vandaag nog aan te halen:
- ‘...Voleindig de revolutie van '89, en gij zult er geen meer te vrezen hebben.
- '89 voleindigen? Is het dan niet gedaan?
- Het is maar het begin, het vernietigingswerk... Men heeft schoonschip gemaakt met de misbruiken; er blijft over de maatschappij wederop te bouwen, dat wil zeggen de weerstand in te richten tegen de kracht der dingen door een aristocratie te scheppen buiten het geld.
- Maar waarop zult gij uw democratisch land vestigen?
- Op het beginsel zelf van de democratie, op de persoonlijke verdienste...’
In deze eenvoudige woorden ontdekken wij de weg naar Damascus van een kind dat door zijn bourgeoise-oorsprong en door zijn opvoeding van het schouwspel van het arbeidsleven verstoken was, maar dat door enkele theaterreplieken geleid werd tot een eerste vonnis over de wetten der maatschappij, vonnis waartegen de man op leeftijd nooit meer beroep zou inslaan.
In de antinomie tussen het persoonlijk karakter van de
| |
| |
verdienste en het patrimoniaal karakter van de eigendom heeft de vroegrijpe de meest eenvoudige bepaling, de klaarst toegankelijke kern van het socialistisch ideaal vastgelegd.
Nochtans, niettegenstaande zijn geest vroegtijdig op het sociale vraagstuk is georiënteerd geworden, heeft hij niet onmiddellijk zijn loopbaan op de politiek gecentreerd. Zijn scholing was hoofdzakelijk literair. Hij doorliep achtereenvolgens de beste Parijzer Lycea, Charlemagne en Henri IV en voornamelijk de Ecole Normale Supérieure, waarvan de jaarlijkse, in aantal beperkte promoties op de Franse intelligentia een zo doorslaggevende invloed hebben uitgeoefend.
Reeds tijdens zijn studietijd had hij contacten met Proust, met Gide, met Valéry, met Herriot. Niets wees er op dat hij niet veeleer een letterkundige carrière zou doormaken. Hij gold van in den beginne als een verfijnd dilettant die in de Parijzer salons van het einde der XIXe eeuw de hoge toon voerde.
Zoals elk literair aangelegd jongeling die zich respecteert was hij medestichter van tijdschriften. Na ‘La Conque’ door hem samen met Pierre Louys en André Gide ineengestoken, was het hoofdzakelijk ‘La Revue Blanche’, waarin duchtig met het toen hoogtijd vierende anarchisme werd gecoquetteerd. Voor deze periode was dit tijdschrift het belangrijkste: om het bewijs te leveren van zijn eclectisme hield Blum er zowel de rubriek der letterkundige kritiek als de sportkroniek die hij, vooruit op zijn tijd, deelde met Tristan Bernard.
Blum heeft zich in de literaire wereld zeer snel een weg gebaand door zijn toneelcritiek, welke in een viertal bundels werd verenigd. Ook daarin kon men reeds zijn belangstelling voor het sociale probleem gadeslaan daar hij een bijzondere aandacht opeiste voor werken als ‘Crainquebille’ (naar Anatole France) en ‘Les Affaires sont les affaires’ waarin bepaalde uitzichten van de kapitalistische wereld van toen werden belicht. Wanneer men bedenkt welk een reusachtige rol het toneel in de Parijzer wereld speelt, hoe vele ‘premières’ er de betekenis aannemen van een maatschappelijke gebeurtenis, ligt het voor de hand dat een criticus van Blums gehalte er uitblinken moest. Weinigen beschikten inderdaad over zulke uitgebreide dialectische methodes als hij; geboren logicus vond hij ternauwernood zijns gelijke
| |
| |
om een gedachtengang uit te rafelen en er al de consequenties uit te halen. Indien deze geschiktheid van hem een geducht debatter zouden maken die steeds de kwetsbare plaats ontdekte in de redeneringsarmatuur van een tegenstander, ook voor de theatercritiek was dit een zeer kostbare gave. Het toneel stelt immers dezelfde eisen van analyse, van dialogering sluitend als een bus, van logische ontwikkeling in de afrolling der voorgestelde gedachten en gevoelens. Voor de speciale waardering van de Franse toneelproductie waarin de amoureuse conflicten verreweg het hoogste percentage wegdragen was hij daarenboven uitstekend gediend door zijn Joodse sensibiliteit. Sensibiliteit die zelfs iets vrouwelijks in zich sluit, maar die tegelijkertijd een blik in de innerlijke roerselen der vrouw mogelijk maakt. Het is mij meer dan eens bij de lectuur opgevallen hoe sommige Joodse schrijvers zich in de vrouwelijke psychologie zodanig weten in te werken dat de onoverbrugbaarheid van mannelijke en vrouwelijke aanvoelingswijze er als opgelost blijkt. De etherischerotische ontboezemingen van Statira in Benda's ‘Délice d'Eleuthère’ en de onvergelijkelijke gedachtenlezing van ‘Fräulein Else’ door Arthur Schnitzler zijn onafwendbare uitingen van deze aanvoelingskracht.
Dit begripsvermogen ten overstaan der vrouwelijke ziel heeft Blum ten andere ten zeerste gediend in het werk dat hij naderhand aan het huwelijk zou wijden.
| |
Nouvelles Conversations de Goethe avec Eckermann
Men kent het befaamde werk waarin een aantal beschouwingen en gesprekken uit de laatste levensjaren van Goethe door zijn famulus Eckermann zijn vastgelegd.
Voor zijn eersteling heeft Blum het origineel maar zeer stoutmoedig ontwerp aangedurfd de figuur van Goethe wederop te roepen vijf en zestig jaar na zijn dood en hem een aantal waardeoordelen te laten uitbrengen over allerhande problemen die zich stelden aan de vooravond van de XXe eeuw. Het was nogal begrijpelijk dat dergelijk concept vanwege de negen en twintigjarige Blum heel wat stof deed opjagen omdat hij tenslotte de lading van zijn eigen denk- | |
| |
beelden onder de vlag van Goethe poogde binnen te smokkelen. Blum heeft naderhand zelf het vermetele van zijn waagstuk toegegeven. Maar wanneer men over deze jeugdige aanmatiging weet heen te stappen blijft er niettemin een werk over van grote betekenis dat Blum uiteindelijk als zijn beste is blijven beschouwen.
Het transponeren van zijn eigen personaliteit op een andere figuur maakt hem zekere critische houdingen en stellingnamen gemakkelijker omdat hij ze ogenschijnlijk althans niet voor eigen rekening neemt. Aldus stelt het hem in de mogelijkheid Goethe een gemoderniseerd verlengstuk der Faust-theorieën in de mond te leggen. Faust is rond de eeuwwisseling socialist geworden, evenals Mephisto trouwens, maar zij behoren tot een verschillende nuancering. Dit biedt Blum gelegenheid om over socialistische tegenstellingen te paraphraseren. Aldus woont Goethe een socialistisch congres bij en drukt zijn mening uit over de verschillende tendenzen die tegenover elkaar in het gelid treden.
De gesprekken lopen voor het overige over revolutie, over het Joods probleem, over de redevoeringen in de Franse Academie, over de roman, over de schilderkunst, enz.
Tussen de aangesneden vraagstukken behandelt Blum de theorie van wat hij heet de politieke critiekers, die in het licht van zijn latere persoonlijke evolutie verdient dat men er even bij stilsta.
Blum is één der eersten geweest om de klemtoon te leggen op wat één der grote euvels zou worden van de moderne tijd maar ook een der onvermijdbare gevolgen van de uitbreiding der wetenschap: de specialisatie in elke tak van de menselijke bedrijvigheid. De ene mensengroep wordt op de duur onverstaanbaar voor de andere door het aankweken van een eigen jargon. Door het gebruik van geijkte termen ontstaan op lange termijn als het ware een soort geheime sekten tot wier formuleringen men met de sleutels van de gebruikelijke taal geen toegang meer vindt. Wie bij voorbeeld met de terminologie van de sociale politiek onzer dagen vertrouwd is geeft zich rekenschap dat voor bepaalde loonformules en arbeidsovereenkomsten een woordenschat geldt die vaak slechts voor ingewijden verstaanbaar is.
Blum wijst er op dat er een tijd geweest is waarop een
| |
| |
Leonardo da Vinci, een Descartes, een Leibniz nagenoeg alles wisten wat men in hun tijd kon bevroeden. Toen was het nog mogelijk een levende encyclopedie te zijn. Indien een catastroof onverwacht de bestaande bibliotheken moest hebben vernietigd zouden zij wellicht in staat geweest zijn de summa der menselijke kennis opnieuw samen te stellen, zo nauw waren de vertakkingen van het menselijke weten aan elkaar verwant. De wetenschap is thans zo ingewikkeld en zo uiteenlopend dat er geen alwetende Picco della Mirandolas meer mogelijk zijn.
En toch zijn er ten overstaan van de wetenschappelijke arbeidsverdeling meer dan ooit verbindingselementen nodig, gidsen die de specialisten van het ene domein naar het andere kunnen oriënteren. Zij zijn het die door een gelukkige vergelijking, een raad, of een bepaling, een detailontdekking moeten helpen omzetten in een universele verovering van de geest. Zij zijn voor de wetenschap wat de tentoonstellingen zijn voor de nijverheid, waar elk kan zoeken in de pogingen der anderen de vervolmaking van zichzelf te bewerken. Deze critici van heden moeten de politici van morgen worden wier opdracht het is de plaats in te nemen welke de wetenschappers en de zieners vroeger hebben ingenomen. Indien zij er in slagen daarbij als criteria voor hun coördinatief optreden vast te leggen: de idee van de mens, van het geluk en van de rechtvaardigheid, zijn zij geroepen de rol over te nemen van de christelijke gedachte in de Middeleeuwen.
De theorie der politieke critici welke Blum op negen en twintigjarige leeftijd heeft opgebouwd heeft vooraf bepaald welke lotsbestemming hem op latere leeftijd zou te beurt vallen; zijn cultuur was zo breed en zo eclectisch dat hij één dier levende verbindingstekens zou worden aan wie niets van de menselijke evolutie vreemd was.
| |
Du Mariage.
Het tweede boek dat Blum in het licht zond en dat meer sensatie verwekte behandelt onder de titel ‘Du Mariage’ het probleem van het menselijke paar waarover de Latijnse dichter Ovidius zich destijds reeds druk heeft gemaakt en
| |
| |
waarover sedertdien, na honderdtallen voorgangers, de grote specialisten Balzac, Tolstoi en Chardonne nog het laatste woord niet gesproken hebben.
‘Sensatie’ is wellicht nog een milde uitdrukking voor de reactie die de gedurfde stellingen van de jonge essayist in het leven geroepen hebben.
Een der geestesgenoten van Blum, de Duitse socialist Aug. Bebel, had enkele tientallen jaren vroeger een werk gewijd aan ‘De Vrouw en het Socialisme’. Terwijl dit historisch boek de etappen schetste van de economische evolutie der vrouw in de wetgeving en in de practijk, heeft Blum daarentegen het werk geleverd van een moralist welke de elementen voor zijn psychologische studie putte uit zijn eigen leven, uit de observatie van zijn omgeving, uit de ontleding van theatrale en letterkundige gewrochten. Hij bleef aldus in de lijn en in het klimaat van zijn landgenoten die steeds hebben uitgeblonken door de analytische behandeling der liefdesproblemen.
Blum ging van het standpunt uit dat de meeste moderne huwelijken gekenmerkt zijn door het feit dat de echtgenoten slecht op elkaar aangepast zijn; zij beschouwen zich als ongelukkig en hun leven is vergald. Het huwelijk is als dusdanig geen slechte instelling maar het is slecht geregeld. Het is een gezond voedsel maar men moet het op zijn uur kunnen verteren.
Het gebrek aan evenwicht spruit voort uit onevenredige levensondervinding van beide partners. Zij zijn niet op een gelijk diapason. De enen gaan de grote proef aan met een polygamisch instinct, de anderen met een monogamisch.
Het harmonisch huwelijk heeft af te rekenen met de twee seizoenen van het leven. In het ene overheerst het chaotische, het ongebreidelde element gemerktekend door ononderdrukbare wisselingen en onverzadigbaarheid.
Het tweede is dit der wijsheid, der sereniteit wanneer men van veel is teruggekomen.
De gelijkschakeling der passies is de gezonde basis voor het huwelijk dat veeleer geldt als een aankomst dan als een vertrekpunt.
Om daaraan te verhelpen moet minder beroep gedaan worden op een wijziging der wetgeving dan op een verande- | |
| |
ring in de zeden. De fout ligt bij de ongelijkheid: een jonge, onervaren vrouw wordt toevertrouwd aan een man die haar opvoeding moet maken. Waar Tolstoi de thesis verdedigde dat het paar van weerszijden het huwelijk ‘maagdelijk’ moet aangaan, bepleit Blum de stelling dat de vrouw insgelijks een amoureus verleden moet hebben, waarin zij haar polygamische instincten vrije teugel heeft gegeven. ‘In haar eerste periode denkt zij alleen aan de liefde, later slechts aan het geluk’.
Blum concludeert ‘dat men huwen moet op het ogenblik dat men zich voor het huwelijk geschikt gevoelt, wanneer de zucht naar veranderingen en naar avonturen door een natuurlijke ontwikkeling plaats gemaakt heeft voor de drang naar vastheid, naar eenheid en naar sentimentele rust’. In zoverre deze toestand niet in gelijke mate bij de twee partijen voorhanden is berust het huwelijk op wankele basis. Vandaar dat Blum vierkant stelling neemt tegen wat hij heet ‘het onhoudbare vooroordeel der maagdelijkheid’.
Het ligt voor de hand dat deze thesis fataal het voorwerp moest uitmaken van levendige discussies, des te meer daar Blum voor de consequenties van zijn vooropstellingen niet terugschrikte.
Wat niet belette dat hij dit werk opgedragen heeft aan zijn vrouw ‘hiermede willende betekenen dat er in het ontwerpen van dit boek noch ontgoocheling, noch wrok in het spel geweest is, maar integendeel een gevoel van dankbaarheid, en dat het geschreven werd door een gelukkig echtgenoot’.
Blum was te subtiel om zich geen rekenschap te geven van de vele bezwaren die tegen zijn stelsel konden worden ingebracht. Hij heeft dan ook zijn aarzelingen opgebiecht voor het geval hij een dochter hebben zou die hij in deze leer zou dienen op te voeden. Ook in hem rezen zo veel scrupules op dat hij niet wist welk lot hij zijn boek moest toewensen. Maar hij meende het recht niet te hebben te verzwijgen. Het kwam hem dan ook voor dat de uitweg er in moest bestaan zijn theorieën niet onmiddellijk te zien doorvoeren. Hij rekende veeleer op een onmerkbare infiltratie, op een langzame wijziging der oordelen, op een geleidelijke verzachting der weerstanden...
Er is sedert 1907, datum waarop ‘Du Mariage’ werd uit- | |
| |
gegeven, in de evolutie der zeden al heel wat gewijzigd. Het werk zou een gegronde confrontatie verdienen met de werkelijkheid van vandaag. Ware Blum, door de politiek op een ander plan overgeplaatst, niet in de onmogelijkheid geweest op latere leeftijd een zekere ‘rectification de tir’ tot stand te brengen, dan zou hij vermoedelijk een veelzijdiger belichting hebben gebracht op een probleem dat nog meer facetten vertoont. Het boek van Olga Wormser, ‘La Femme dans l'Histoire’, meer dan veertig jaar later uitgegeven, bewijst dat de tijd niet stilgestaan heeft.
Wat er ook van zij, men hoeft niet eens met de praemissen en de besluiten van Blum akkoord te gaan om aan te nemen dat men hier staat voor een werk dat door zijn talrijke anecdoten en voorbeelden uit de literatuur, uit de geschiedenis, uit het persoonlijke leven een belangrijk document blijft over een eeuwig zeer omstreden vraagstuk.
Wanneer men het beschouwt met de nodige ‘afstand’ komt men tot het besluit dat de Freudiaanse psycho-analyse geen alleenstaand gegeven was, dat bepaalde ideeën reeds vóór de eerste wereldoorlog in de lucht hingen, dat Blum een voorloper geweest is voor het stellen van het Erosprobleem dat de XXe eeuw zo diepgrondig zou omwoelen.
| |
Stendhal en het Beylisme.
Men kent het ongeëvenaarde lot van Stendhal die gedurende zijn leven er niet in slaagde in bredere kring door te dringen. Het valt moeilijk uit te maken of hij uit profetische aanvoeling of louter om zichzelf gerust te stellen zijn later succes heeft verkondigd en zelfs tegen bepaalde data rendezvous gegeven heeft met het nageslacht. Zoveel staat intussen vast dat zijn weddenschap niet alleen juist is uitgevallen maar dat Valéry gelijk zou hebben toen hij vooropzette dat het niet eens zeker was of onze generatie over Stendhal het laatste woord zou spreken.
Elk tijdperk ziet hem weer anders zodat het dialoog tussen Stendhal en de meest uiteenlopende personaliteiten telkens weer herbegint onder diverse motto's en slogans. Om maar bij de laatste jaren te blijven: tijdens de bezettingsjaren was
| |
| |
het Jules Van Erck die in een feuilleton van Paul Colin's ‘Nouveau Journal’ in Stendhal een prototype ontdekte van de fascistische mens. Maurice Bardèche, schoonbroeder van de wegens collaboratie met de Duitsers gefusilleerde Robert Brasillach, schetste hem in ‘Stendhal Romancier’ als een verdediger van de incivieken van zijn tijd. Juist zal wel zijn dat Stendhal, in zijn hoedanigheid van geboren non-conformist, een subtiel hekelaar was van de gangbare opvattingen ener bourgeoisie waarmee hij placht overhoop te liggen. Maar er ligt tussen de opvattingen van de post-Napoleontische tijd en de bezettingsverhoudingen van 1940-44 een dusdanige afstand dat alleen de obsidionale koorts van Bardèche dergelijke toespitsingen kan verklaren. Sedertdien is, aan de andere zijde der barricade, Claude Roy in ‘Stendhal par lui-même’ bij hem een min of meer genuanceerd peterschap gaan zoeken voor een progressisme dat zijn communistische naam niet durft te noemen.
Bij Blum gaat het minder om een politieke annexatiepoging dan om een strekking uit de figuur Stendhal een levenshouding, een levensphilosophie te distilleren.
Het Beylisme is zo wat op het geestelijke plan wat het Bovarysme is op het sentimentele plan. Maar terwijl Madame Bovary aan haar eigen provincialistische onvoldaanheid ten gronde gaat is Henry Beyle daarentegen de zichzelf reddende door een voortdurende exaltatie van geest en hart.
Naar de opvatting van Blum is het Beylisme in zijn diepste wezen het kenmerk van de romantische sensibiliteit, het hardnekkig streven naar een doel dat men bij voorbaat onmogelijk te bereiken acht, de magnetische aantrekkingskracht naar een ideaal, het zichzelf bewust wegschenken zonder enige hoop op volledige verwezenlijking. De Beylistische ziel stelt aan het leven te hoge eisen; ze streeft naar een volmaakt, naar een bovenmenselijk geluk; ze is te hoog gestemd om zich tevreden te houden met de beperkte compensaties die het dagelijkse lot van het mensdom uitmaken.
Bij velen zet dit gevoel zich om in een romantische melancholie; bij Stendhal wordt dit een stoïcisme, niet van berusting maar van steeds nieuwe opgang.
Indien Blum het Beylisme omzet in een levenstendenz die thans nog gangbaar is, berust dit op het feit dat de Stendhal- | |
| |
figuur niet opgehouden heeft voort na te werken zodat zij de hedendaagse persoonlijkheid nog steeds bevruchten kan. Welke echter zijn toekomst is zal afhangen van de toekomst zelf der Franse maatschappij en dit valt moeilijk te voorspellen. Maar er blijft een ernstige kans voor de bestendige aanwezigheid van Stendhal. Er zijn in de literatuur twee soorten van mannen en van meesterwerken: diegene die zich in ons leven inschakelen en diegene die op een afstand van ons blijven, die men éénmaal leest en waaraan men verzaakt als aan een afgelopen taak.
Stendhal is de man van de confuse ogenblikken, van de sociale mengelingen, van de wanordelijke periodes. De Napoleontische oorlogen waren bij uitstek het tijdperk van klasseverschuivingen, van nieuwe sociale lagen, van voorbijgestreefde etappen, van problemen van aanpassing. Julien Sorel blijft het prototype van deze overgangsperiodes die het probleem van het arrivisme stellen in zijn meest acute vorm. Omdat de wereld van na 1940 opnieuw in volle verschuiving is, is Stendhal, in de lijn van Blums vooruitzichten, door een vernieuwde actualiteit op de voorgrond gebleven.
De grote waarde van ‘Stendhal et le Beylisme’, is niet aan de speurzin ontsnapt van Karel Van de Woestyne en het moet de Vlamingen verheugen dat hij Blum ontdekt heeft op een ogenblik dat hij niet de minste politieke vermaardheid kende. Hij schreef inderdaad in de Nieuwe Rotterdamse Courant (1917) lofwoorden die wij thans nog volledig kunnen onderschrijven:
‘Het is mij een grote vreugde een liefdevol, methodisch boek te mogen aanbevelen.
Met welke stralende klaarheid, niet te bereiken dan door grondigheid des inzichts met volledige en onbaatzuchtige overgave, wordt de figuur die zo ingewikkeld scheen van Stendhal ons voorgesteld.
Welke elegante kracht van ontleding, welke sobere zekerheid in de voorstelling, maakt ons vergoelijkend- en aanneembaar-duidelijk wat ons de schrijver van ‘Le rouge et le noir’ soms weleens antipathiek deed zijn. Met het merk van het definitieve en de overredingsmacht van het vollediglevende schenkt ons Léon Blum een beeld van Stendhal, waar wij, bij herlezing van dezes boeken, telkens aan terug
| |
| |
zullen denken als aan een licht dat ze bestraalt, en zonder hetwelk wij telkens in het duister zouden moeten zitten.’
| |
Blum en de socialistische doctrine.
De oorlog van 1914 heeft in het leven van Blum een werkelijke caesuur tot stand gebracht. Tot dan toe had hij als substituut bij de Raad van State zijn geestelijke activiteit gericht op kunst, theater en literatuur. De dood van Jaurès voor wie hij een grenzeloze bewondering had, heeft hem de weg naar het politieke Damascus geopend.
Wel had hij vroeger reeds zijn belangstelling betuigd voor de politieke en sociale actie. Toen hij gedurende de oorlog 1940-1945 voor het militaire gerecht te Riom zijn levensgeschiedenis opbiechtte, verklaarde hij: ‘Ik ben een politiek man die op een zekere dag aan socialisme ben gaan doen. Ik ben een socialist die sedert lang, sinds mijn mannenjaren, een socialistische overtuiging bezit en die door de omstandigheden in het publieke leven ben geworpen’.
Wij zagen hoger reeds hoe Augier de jonge knaap had getroffen. Hij had daarenboven de invloed ondergaan van een grootmoeder van moederszijde die in de rue St-Denis te Parijs, een handelskwartier met een zekere revolutionnaire traditie, een boekhandel openhield en die hem in zijn eerste lezingen tot gids diende. Hij behoort verder tot een generatie die, samen met Jaurès, Albert Thomas en zovele anderen tot het socialisme werd gewonnen door de merkwaardige figuur van Lucien Herr, zeldzaam verschijnsel van een bibliothecaris der Ecole Normale Supérieure, die zelf nooit een rechtstreekse literaire of politieke rol speelde, maar die op een belangrijk gedeelte van de Franse linkse jeugd een onuitwisbare stempel heeft gedrukt.
In 1897 heeft de campagne voor de herziening van de Dreyfuszaak, die ver tot in de XXe eeuw de geestelijke familiën van Frankrijk zou verdelen, Blum nader tot de politiek gebracht. Later zou hij deze periode in ‘Souvenirs sur l'affaire’ gedenken.
In zijn eerste periode heeft hij de curve doorgemaakt die velen van zijn generatie langs het anarchisme tot het socia- | |
| |
lisme heeft gebracht. Er zou een zeer interessante vergelijkende studie te maken zijn over de parallellopende evolutie die in ons eigen land August Vermeylen heeft gevolgd tijdens de periode van het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’. Vergeten wij niet dat dit op het letterkundig plan de periode was van het symbolisme en van de verheerlijking van het individu. De antipolitieke tirades waren toen niet uit de lucht te krijgen. ‘De Kritiek van de Vlaamse Beweging’ van Vermeylen draagt daarvan nog de sporen.
Blum schreef toen over Barrès onder de titel ‘Les progrès de l'apolitique en France’. Barrès, die de leider van het intellectuele rechtse nationalisme was, wierp zich in deze periode insgelijks op als de hogepriester van het egotisme en van het geestelijk anarchisme.
Het anarchisme sloot trouwens het sociaal gevoel niet uit. Alleen verschilde het van de socialistische bewegingen door zijn opvattingen over de methode, over het probleem van de staat, en de verhoudingen tussen massa en individu. Uit deze strekking is bij de socialisten die er door gemerktekend werden een groot respect voor de menselijke persoonlijkheid overgebleven dat wars is van de totalitaristische afwijkingen welke uit de bolsjewistische leerstelsels zijn voortgesproten. Zij hebben naderhand hun meest pregnante uitdrukking gevonden in Victor Serge die in een merkwaardig werk, ‘Mémoires d'un Révolutionnaire’, wellicht een der volledigste beelden heeft opgehangen van de evolutie anarchismebolsjewisme-socialisme welke de curve van zoveel politieke wisselingen heeft bepaald.
Blum heeft practisch zijn eerste politieke stappen gericht als Kabinetschef van Marcel Sembat. Hij trad voor het eerst tijdens een Congres van S.F.I.O. op in 1917. Zeer snel ontpopte hij zich als onbetwiste leider en het was rond hem dat de weerstand tegen de bolsjewistische vleugel zich kristalliseerde op het Congres van Tours dat onmiddellijk na de oorlog 1914-1918 de aanleiding werd tot de secessie welke sedertdien de rangen van het Franse proletariaat heeft uiteengedreven.
Uit zijn eerste contact met het publiek gezag weerhield hij zijn ‘Lettres sur la Réforme Gouvernementale’, waarin hij het vraagstuk van de staat behandelde dat naderhand
| |
| |
niet alleen in de theorie maar ook in de practijk zijn hoofdbekommernis zou worden. De geschiedenis van het Franse socialisme tussen de twee oorlogen staat trouwens bijna volledig in het teken van de nooit volledig uitgestreden problematiek van de bewindvoering en wel namelijk van de al of niet integratie van het socialisme in een evoluerend kapitalistisch regiem. Het daaruit voortvloeiend dualisme heeft Blum wellicht nooit volledig overbrugd, het is overigens het moeilijkste probleem waarvoor het socialisme staat. Ten tijde van Jaurès was het fataal in het duistere gebleven omdat het zich niet stelde met de actualiteit welke het later zou kennen.
Wanneer men zich afvraagt of Blum doctrinaal aan het socialisme veel wijzigingen heeft aangebracht is het antwoord betrekkelijk eenvoudig. Het is nooit zijn bedoeling geweest afbreuk te doen aan de originele gezichtspunten die sedert jaren door Jaurès waren vastgelegd en die tenslotte neerkwamen op een humanistische aanpassing van het Marxisme aan de Franse geestesgesteldheid. Hij had te veel eerbied voor dit monument van zijn grote voorman om daaraan ook maar iets te tornen. Dag aan dag heeft hij over lengte van jaren in ‘Le Populaire’ door subtiele analyses en met ongemene dialectische klaarheid deze beginselen verder uitgestippeld. Hij zag het socialisme in het perspectief der eeuwen als een voortzetting van de meest spiritualistische en humane begrippen die de grote bewegingen der geschiedenis hebben gekenmerkt. Wanneer hij eenmaal in een breed-opgezet fresco de synthese van Jaurès' opvattingen heeft vastgelegd, heeft hij in een nutshell zijn eigen levens- en denkbeelden een ongeëvenaarde gestalte gegeven.
‘Kortom, moest ik mij in een formule samenvatten, dan zou ik zeggen dat, zoals al de bevoegdheden van een mens in hem verenigd waren, hij van zijn kant gewild heeft, dat al de bevoegdheden van de mensheid zouden samengebundeld worden in de socialistische leerstelling. Voor hem werd het socialisme iets meer dan een logische opbouw door gevolgtrekking afgeleid uit de beschouwing van sommige verschijnselen, van sommige in de schoot van een gegeven samenleving vastgestelde en bestudeerde economische betrekkingen; het werd iets meer dan een sentimenteel gevoel, gesproten, hetzij
| |
| |
uit medelijden, hetzij uit opstandigheid tegen sommige buitengewoon onduldbare vormen van ellende en onrecht; het werd waarlijk - en naarmate Jaurès groeide en zich ontwikkelde wierp deze grote gedachte langs om meer vruchten bij hem af - het socialisme werd waarlijk voor hem de eindpaal, de slotsom, het overeenstemmingspunt, het erfenispunt van al wat de mensheid sedert het duister begin van de beschaving aan rijkdom, aan deugd en aan schoonheid had gebaard. Zo vermengde zich voor Jaurès alles met het socialisme, maakte er deel van uit, moest er zich in belichamen, aangezien het socialisme een universele leerstelling was, waarin al de vormen van de beschaving hun plaats moesten innemen; de Griekse gedachte, het Joodse zienerschap, het Christelijk evangelisme, het oude lied dat de menselijke ellende heeft gewiegd en ook het Antieke koor waarin iets goddelijks nog nasleeept; de Middeleeuwen waarvan Jaurès vooral de kunst en zelfs de poëzie liefhad, juist omdat dit tijdperk reeds een voorbeeld had geleverd van een universele gemeenschap, van een samenleving, die gegrondvest was op een eensgezindheid van gedachte en van geloof - de Renaissance, het classicisme dat rationalistisch is en dus orde betekent, en bijgevolg de inspanning naar de rechtvaardigheid, zelfs onbewust al de grote veldslagen, polemieken en navorsingen van de 18e eeuw, al de grote omwentelingen van de 19e eeuw, de republikeinse, de humanitaire, de eerste ontwerpen van socialistische bewegingen, al de vormen van wetenschappelijke beweging en zelfs dat politiek romantisme dat volgens de uitdrukking van Nietzsche, ‘de grote stijl heeft aangebracht in de ontkenning en in de menselijke eisen’, dit alles wilde hij vermengen, samenordenen en onder de naam van socialisme, alles wat een waarde bezit als waarheid, als deugd, als kunst, als schoonheid en als moraal in de menselijkheid in een levende, humane synthese
versmelten.’
Het hoogtepunt van zijn politieke literatuur heeft Blum bereikt met zijn geestelijk testament ‘A l'Echelle Humaine’ dat als akte van geloof in zijn ideeën en in de mensheid zijn grote waarde ontleent aan het ogenblik en aan de plaats waar het werd geformuleerd: datum 1941 - plaats: de gevangenis van Portalet-Bourassol onder het regiem van Maarschalk Pétain. Op dit ogenblik was alle pose uitgesloten. Blum
| |
| |
stond alleen tegenover zichzelf met de grote kracht voor zich van de eenzame die slechts met zijn eigen verantwoordelijkheid heeft af te rekenen. Dit werk werd uitgegeven in 1945 toen men niet eens zeker was of Blum uit Buchenwald zou terugkeren waarheen hij gevoerd was nadat zijn vrienden tevergeefs hem hadden aangeraden naar Engeland uit te wijken.
‘A l'Echelle Humaine’ was zowel bedoeld als een zelfverdediging dan als een afrekening met het fascisme. Ook voor de toekomst opende het nieuwe perspectieven ondermeer over de verhoudingen welke Rusland na de oorlog tot de rest van de wereld zou innemen. Nu mag het zijn dat deze eenzame meditaties van een te optimistische visie getuigen; men kan hun noch zieleadel, noch geestelijke sierlijkheid ontkennen. Men ontsnapt moeilijk aan het exalterende van een belijdenis welke de slotbladzijde dezer beschouwingen uitmaakt:
‘Waarom zouden het menselijk ras, de Franse natie zich in de toekomst onwaardig tonen van hetgeen zij in het verleden hebben verwezenlijkt? Het menselijk ras heeft de wijsheid, de kunst en de wetenschap geschapen, waarom zou het onmachtig zijn om de gerechtigheid, de broederlijkheid en de vrede te scheppen? Het heeft een Plato en een Homeros verwekt, een Shakespeare en een Hugo, een Michel Angelo en een Beethoven, een Pascal en een Newton, al deze menselijke helden waarvan het genie slechts het contact is met de essentiële waarden, met de centrale werkelijkheid van het heelal.
Waarom zou hetzelfde ras niet de gidsen verwekken bekwaam om het te leiden naar deze vormen van het gemeenschapsleven die het meest de wetten en de universele harmonie benaderen?
Het sociale stelsel heeft ongetwijfeld zijn wetten van aantrekkingskracht en van zwaarte zoals de stelsels van de gesternten. De mens heeft geen twee onderscheiden zielen, de ene om te zingen en te zoeken, de andere om te handelen; de ene om de schoonheid aan te voelen en de waarheid te begrijpen, de andere om de broederlijkheid aan te voelen en de gerechtigheid te begrijpen. Al wie dit perspectief inziet voelt zich bezield met een onoverwinnelijke hoop. Dat de
| |
| |
mens he doel op het oog houde, dat hij zich aan zijn lotsbestemming toevertrouwe, dat hij niet aarzele om zijn kracht te gebruiken.
Wanneer de mens weifelt en zijn moed verliest, heeft hij slechts te denken aan de mensheid’.
Aan deze gedachte is Blum getrouw gebleven tot zijn laatste uur, tot zijn hart er bij gebroken is. Niet zonder te bekennen dat de generatie waartoe hij behoorde haar taak niet had volbracht. Tijdens een ontvangst in het New Yorkse Waldorf Astoria in 1946 getuigde hij: ‘Ik ben te oud om mijn dromen werkelijkheid te zien worden. Ik ben te oud om getuige te zijn van de volmaakte eenheid der naties in gerechtigheid en vrede. Ik zal de naties niet zien gelijk zusters geschaard rondom de haard. Maar het is de adel van de mens te voorzien, te hopen, voor te bereiden en te arbeiden aan een werk, waarvan hij nooit de vruchten zal plukken, dat hij nooit voltooid zal zien’.
| |
Waardebepaling van Blum als schrijver.
Over de figuur van Blum als literator is er al evenmin een unisono van beoordeling geweest als over zijn politieke actie. Zachte naturen trekken blijkbaar de banbliksems beter aan dan diegenen die spontaan van zich afbijten. Steen des Aanstoots te zijn is als een voorbestemming die door het hele leven wordt voortgedragen.
Léon Daudet, die jarenlang in de ‘Action Française’ het schelden tot een hoge virtuositeit heeft opgevoerd, kon voor zijn racistisch getint nationalisme moeilijk een dankbaarder ‘tête de pipe’ ontdekken dan de fijnzinnige, haast gemaniëreerde Blum. ‘De goeie man is niet banaal’, zo heette het. ‘Hij moet Lassalle geblokt hebben, men ziet dat en hij beschouwt waarschijnlijk het Franse proletariaat als een viool, waarop hij, te gelegener ure, naar eigen goeddunken eenmaal op macabere wijze zal krabben... Léon Blum of de Revolutie in gris-perle handschoenen...’.
Julien Benda, rasgenoot van Blum, maar in de eerste plaats Bendaïst, verweet hem gebrek aan temperament en aan vindingrijkheid. ‘Hij schrijft met eiwit’.
| |
| |
Voor André Bellessort was Blum meer intellectueel dan intelligent.
André Gide daarentegen is gaandeweg onder de bekoring van Blum's persoonlijkheid gekomen. Nadat hij in 1890 geschreven had: ‘Léon Blum weet niet, hij zoekt, hij tast rond. Hij heeft te veel intelligentie en niet genoeg personaliteit’, biechtte hij in 1914 op hoe hij zich tenslotte ongemakkelijk gevoelde tegenover de gesloten redenerende Blum. ‘Het is een intelligentie die wonderbaar geordend en ordenend is, scherp en classificerend. Hij zou tien jaar nadien, elke gedachte terugvinden op haar plaats waar zijn redenering ze heeft gerangschikt, zoals men een voorwerp terugvindt in een kast. Blum is één dier preciese geesten die mijn eigen geest van op afstand vastvriezen en waarvan de heldere schittering mij in een staat van samentrekking en van onmacht houdt’. Indien men tussen de beide zo innemende figuren van Gide en Blum een parallel moest opmaken, zou men uit de onderscheiden geaardheid van beiden ongetwijfeld de innerlijke gronden kunnen opdelven waaruit dit gedrukte aanvoelen van Gide te verklaren valt. Er lag tussen hen de ganse gamma die gaat van de uiterste sensitiviteit bij Gide naar de haarfijne, bijna haarklievende ‘raisonneringszucht’ bij Blum al was deze dan ook door een vinnige aanvoelingskracht geschraagd. Bij Gide was het letterkundig bedrijf een veelvuldige variatie rond een soort muzikale thematiek terwijl de dominante bij Blum een voortdurend geestelijk geschermutsel was.
Het feit dat Blum intussen in de literatuur een korte draai heeft genomen om op het politiek plan te acteren, maakt de vergelijking tussen Gide en Blum ‘in a long run’ vrijwel ijdel. Hun letterkundige loopbaan is te ongelijk gebleken om het parallel volledig door te trekken.
Maar de letterkundige desertie van Blum heeft hem zelfs voor zijn toch belangrijk oeuvre geschaad. In zijn ‘Nouvelles Conversations de Goethe avec Eckermann’ legt Blum in de mond van Goethe de vraag: ‘Bewijst men een jong schrijver een dienst met hem aan te bevelen? Te midden van de vloed van boeken die het licht zien voltrekt de selectie zich vanzelf en dient ze aan haarzelf overgelaten te worden’. Optimistisch voegt hij hier aan toe: ‘Weest wel verzekerd dat nooit
| |
| |
een vruchtbaar werk of een vruchtbare gedachte verloren gegaan zijn’. Men voelt zich geneigd een sourdine te plaatsen op een zo absolute verzekering wanneer men het geval Blum zelf op het oog neemt. Rond de eeuwwende was Blum in de Parijzer middens en cenakels een flinke faam gaan verwerven als publicist. Maar het staat niettemin vast dat de jongere generaties minder kennis gemaakt hebben met de ‘Nouvelles Conversations’ en met ‘Du Mariage’, al hebben deze werken niets van hun frisheid en belang verloren.
Het is slechts wanneer Blum rond 1936 een eerste-planrol heeft gespeeld op het politieke toneel dat er opnieuw belangstelling voor zijn literair verleden opgedaagd is. Alsdan zijn herdrukken van de meeste zijner werken verschenen. Met ‘Stendhal et le Beylisme’ had hij trouwens grote onkans opgelopen. Dit boek zag inderdaad het licht einde Juli 1914, aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, toen de aandacht ineens getrokken werd op problemen die de literatuur met één ruk op de achtergrond schoven.
En nochtans, het is voldoende er even een paar bladzijden van Blum op na te slaan om tot het besluit te geraken dat niet de hoedanigheid van groot staatsman de waardebepaling van zijn letterkundig werk dient te beïnvloeden, maar dat het in ere dient gehouden terwille van zijn intrinsieke waarde zelf. De Stendhal-kenners weten hoeveel studies aan hun afgod werden gewijd. Het is best mogelijk dat anderen de levensbeschrijving van Stendhal meer hebben uitgediept dan Blum, maar het staat buiten kijf dat geen een als Blum zover gegaan is in het opspeuren van de algemene zin, de morele betekenis van het werk van Stendhal. Wat zijn boodschap op onze dagen nog waard is, hoe hij richting gevend is gebleven, dit mag aan geen der talrijke Stendhal-bewonderaars ontsnappen en het behoort zeker tot het beste van een God weet hoe uitgebreide literatuur.
Indien Blum in de handboeken voor literatuurgeschiedenis niet de plaats inneemt die hij verdient, is dit wel meest te wijten aan het feit dat hij niet in het ‘milieu’ gebleven is. Dit milieu heeft zijn eigen wetten, zijn aparte methodes, zijn specifieke publiciteit; het stoot gemakkelijk van zich af die- | |
| |
genen die slechts als een meteoor, als een voorbijgaand verschijnsel aan zijn horizon is opgedaagd.
Vanaf het opnemen zijner politieke activiteit heeft Blum zich bijna uitsluitend langs de dagbladpers geuit. Zijn eendagsliteratuur is zeker waardevol; veel daarvan verdient gebundeld te worden. Maar dit heeft niet belet dat hij een eclips heeft ondergaan ten overstaan van de grote producties van hen die voortdurend het licht der schijnwerpers op zich weten te trekken.
Pas na het eerste Front Populaire-experiment heeft Blum de aandacht van een paar critici weerhouden die van uit een verscheiden gezichtshoek zijn literair werk onder de loupe genomen hebben.
| |
Levensstijl.
Wanneer wij naar een synthese zoeken van Blum's personaliteit kunnen wij zonder overdrijving onderstrepen dat hij van alle politieke prominenten van zijn tijd de meest gecultiveerde was. Zijn intellectuele bagage was in hoofdzaak zowel van literaire als van rechtskundige oorsprong.
Hij paarde de scherpte van de geest aan de universaliteit der denkbeelden en der kennissen. Geen menselijke problemen waren hem vreemd. Zijn physieke en zedelijke moed wist hij in te kleden in een edel hulsel van ‘courtoisie’. Wellicht heeft hij zich eenmaal vergrepen aan deze geest, toen hij tegenover zijn tegenstanders in het Parlement een kordaat ‘Je vous hais’ slingerde dat veel meer berekend was op hun achterlijke reactionnaire mentaliteit dan op hun persoonlijkheid. Voor het overige vatte hij de strijd aan met afgespitste degen en met handschoenen. Het was voorzeker in de breedheid van zijn hart dat hij in de somberste dagen, tot in de kerker en de ballingschap toe, zijn optimistisch geloof in de betere mens liet blijken, zodat Professor Bracke van hem mocht getuigen ‘Il n'avait de respect que devant le respect de la personnalité humaine’. Blum had een natuurlijke weerzin voor demagogie. Deze wezenstrek is hem ongetwijfeld een onverbiddelijke handicap geweest toen Maurice Thorez o.m. tijdens de omstreden periode van
| |
| |
de Spaanse burgeroorlog de Volksfrontregering ondermijnde met een meer op het gevoel afgestemde rhetoriek. Blum had overigens niet de door de physieke gestalte en de kracht van het gebaar geschraagde welsprekendheid die een Jaurès, een Anseele, een Vandervelde hebben gekenmerkt. Hij was van nature niet geschikt om een groot volksredenaar te worden. Zijn gestalte was eerder schraal, zijn stem was als die van een lichte tenor, zonder de vocale kracht die door haar golvingen zelf de massa's aangrijpt. Daarenboven was er niets in zijn lichamelijke houding dat dit tekort compenseerde. Zijn houding was eerder onbeweeglijk. Hij sprak meestal de handen samengevouwen. Het was alsof hij in geestelijke concentratie zijn gehoor smeekte zijn intense hersenarbeid te volgen, ze samen mede te maken en er mede in te stemmen.
Waar zovelen zich beroepen op de primitieve gevoelens, op de oerinstincten, op de meest elementaire gedachten, had hij een te eerbiedige dunk van de mens om niet van oordeel te zijn dat het op zijn hoogste faculteiten was dat hij beroep moest doen. Zoals de bokser de lagere zonen van het menselijk lichaam niet mag treffen, zo meende hij ook in de politieke strijd de lagere regionen te moeten verwaarlozen om enkel op de hersenen te mikken. Alhoewel zijn geestelijke dialectiek moeilijker om volgen was dan bij de doorsneevolksredenaar en zijn middelen dan ook beperkter waren, bekwam hij nochtans het wonderbaarlijke effect dat hij bij zijn auditorium een grotere spanning bereikte en dat het zichzelf naar omhoog hees. Tenslotte was het de redenaar dankbaar omdat hij het aldus een brevet van intelligentie afleverde en dat hij het eerbied genoeg betuigde om het tot zijn eigen niveau toe te halen.
Hij was geen man met slogans, maar streefde naar klaarheid en eenvoud in de gedachten. De nuancering der uitdrukking, tot aan de grenzen van de talmudistische haarfijnheid toe, was hem liever dan de gemakkelijke synthese. Uit zijn intens contact met Stendhal had hij weerhouden dat het noodzakelijk romantisme van het gevoel er alles bij te winnen heeft van zijn natuurlijke gezwollenheid gedecanteerd te worden om in een klassieke vorm te worden gegoten.
Men heeft zich soms afgevraagd of er geen onoverbrugbare tegenstelling bestond tussen de delicate dichter der jeugd- | |
| |
jaren en de politieke leider wie niets scheen voor te bereiden op het harde openbare bedrijf. Had Jules Renard hem in zijn Journal niet beschreven: ‘Gratievol als Antigone, hebt gij daar Léon Blum, een baardloze jonge man, die met een jonge-meisjesstem gedurende twee geslagen uren Pascal, La Bruyère, St-Evremond kan voordragen’.
Dit vooringenomen oordeel dat de dichters te veel beschouwt als abstracte mensen, die buiten de werkelijkheid leven, had Blum destijds zelf reeds bestreden toen gelijkaardig verwijt tot Jaurès werd gericht: ‘Jaurès is een dichter, dat wil zeggen het tegendeel van een dromer’.
De ganse politieke carrière van Blum is er een bewijs van dat zijn letterkundige cultuur hem veeleer heeft gediend. Wanneer deze cultuur niet eenvoudige hobby is die aan de oppervlakte blijft, wanneer ze de hele mens doordringt en doordrenkt, bezorgt ze hem niet alleen een geestelijke maar ook een morele armatuur die hem beter wapent voor de levensstrijd. Zij geeft hem de zin voor de relativiteit der menselijke dingen, zij leent hem morele sterkte in de ogenblikken van neerslachtigheid, zij opent hem het perspectief van de geschiedenis, zij maakt hem deelachtig aan de ondervinding der vorige geslachten, zij leert hem de sereniteit, het domineren van zichzelf door het beheersen van de onderwerpen die voor zijn geestesoog halte maken. In de moeilijke ogenblikken van vereenzaming waarop elke mens de klacht van Golgotha mag herhalen: ‘Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’, rijzen voor de denkende dichter de gestalten op van de grote geesten van alle tijden, waarvan hij zich zijn ‘familiaire goden’ heeft gemaakt.
Naar het voorbeeld van Blum mag men zich gerust afvragen of de grote staatsman - tenzij hij een vulgair realist is zonder vernieuwende horizonten - in de ziel geen dichter moet zijn die de kinderen van zijn verbeelding en van zijn gemoed tot levende scheppingen dient te maken.
Ten overstaan der figuur van Blum heeft de Franse journalist Jean Texcier de op hem zo toepasselijke tekst geciteerd die Valery Larbaud heeft gewijd aan de geestelijke aristocratie die al haar mogelijkheden en haar verwezenlijkingen heeft te danken aan wat hij heette: ‘Ce vice impuni, la lecture’.
| |
| |
‘Buiten en boven de ambachten, de beroepen en de hoge specialiteiten, bestaat er een aristocratie die open is aan allen, maar die nooit op geen enkel ogenblik zeer talrijk is geweest. Het is een verspreide, onzichtbare aristocratie die beroofd is van uiterlijke kentekenen, zonder officieel erkend bestaan, zonder diploma's en patentbrieven en nochtans is zij schitterender dan elke andere; ze heeft geen werkelijke macht en nochtans bezit zij zulke kracht dat ze zeer dikwijls de wereld heeft beheerst en over de toekomst beschikt. Het is uit haar dat de prinsen zijn ontsproten die de meest reële vorsten zijn geweest die de geschiedenis heeft gekend, de enigen die jaren, en in sommige gevallen eeuwen na hun dood, de handelingen richten van vele mensen. Gij kunt van deze aristocratie deel uitmaken: zij nodigt er u toe uit, zij wacht op u en de enige voorwaarde die zij stelt om u aan te nemen is dat gij zonder maat en gedurende jaren u zoudt hebben overgeleverd aan de vorm van genoegen welke men de lectuur heet.’
Aan deze traditie heeft Blum de nodige offers gebracht. Zal hij op zijn beurt over lengte van jaren de stroom der gedachten blijven voortstuwen?
Bij het verdwijnen van een vooraanstaande persoonlijkheid stelt men zich, na de zogenaamde ‘vagevuurperiode’ die onmiddellijk op het afsterven volgt, de vraag wat er met het definitieve stilzwijgen van een familiair geworden stem is weggevallen.
Tijdens zijn leven had hij beurtelings het Capitool voor de Tarpeïsche rots verwisseld en omgekeerd. Meer dan wie ook heeft hij op zijn ene hoofd de doornen kroon van het moderne racisme en van de politieke haat geconcentreerd om te eindigen als de wijze patriarch naar wie mensen van alle denkwijzen opzagen. In 1942 voor het militair gerecht te Riom gedaagd om zich te verantwoorden over zijn vooroorlogse politiek, had hij intussen de beschuldiging beschaamd door een bewijsvoering waarvan men evenzeer de geslotenheid als de stoïeke waardigheid moet bewonderen.
Is hij door de gebeurtenissen voorbijgestreefd? Telt de boodschap van zijn leven nog voor onze dagen? Zal de jeugd
| |
| |
van morgen nog naar zijn woord luisteren of zal zij de roepstem verloochenen als van iemand die in een ijzeren tijd te veel de klemtoon gelegd heeft op de rede en op de discussie en die er weinig op gedrukt heeft dat de sociale strijd noch een idylle is, noch een werk voor zachtmoedigen en voor dromers.
Het antwoord zal naar alle vooruitzichten uiteenlopend zijn: de XXe eeuw is te veel een eeuw van actie, zelfs van directe actie en van avontuur opdat ze honderd procent gehoor zou geven aan de zachte fluwelen stem die meer op overreding dan op dreunende krachtwoorden was berekend.
Er was in Blum trouwens een dualisme, een gespletenheid die hij zelf zo scherp aanvoelde dat toen hij in 1936 de leiding van een regering van Front Populaire moest opnemen hij zelf een zijner redevoeringen debuteerde met de voor hem beangstigende imperatief: ‘Ik heb het gevoel dat er in mij een andere mens moet geboren worden’. Nooit tevoren had een politieke leider in gelijkaardige omstandigheden een dergelijke publieke biecht gesproken.
Van dit dualisme moest de politieke levenslijn van Blum onvermijdelijk de invloed ondergaan. De verantwoordelijkheid van het bewind kan wel in zekere mate een ‘grâce d'état’ tot stand brengen, maar men legt nooit volledig de ‘oude man’ af.
Het valt buiten het bestek van dit betoog de uiteindelijke balans van de politieke Blum op te maken. Het ging er voornamelijk om enkele facetten van zijn veelzijdige culturele en humane activiteiten te belichten.
De filmactualiteiten hebben destijds enkele flitsen geleverd uit de begrafenis van Léon Blum. Op de Place de la Concorde te Parijs stond het lijk opgebaard omgeven met een reusachtige vlag. Het was een stormachtige regendag. Zware rukwinden joegen de vlag in alle richtingen als speelden zij met de baren der zee; soms gaf het de indruk dat ze alles zouden meesleuren. Maar daaronder bleef alles onbeweeglijk.
Het leek als een symbool: stormachtige tijden kunnen voort vlaggen dooreenschudden, ja zelfs aan flarden rukken.
| |
| |
Zolang daaronder een rotsvaste gedachte, een idealistisch geloof ligt vastgeankerd zoals bij Léon Blum het geval was, zolang deze gedachte uitstraalt over mensen van goede wil, heeft de democratie de kans alle stormen te trotseren en de hechte basis te blijven van een wereld die zal gebouwd worden naar het definitieve woord van Blum ‘à l'échelle humaine’ - op menselijke schaal.
Richard Declerck
|
|