Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 6(1951-1952)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 640] [p. 640] [Gedichten Willy Vaerewijck] Ars poetica Wat adel was is te herwinnen, De binnenbronnen zijn verdroogd en wij staan voos van zaad en zinnen en onverhoogd. Nog is het een gehavend zingen, Nog is het een geschonden stem, Maar iets wordt vrij in alle dingen en ook het woord ontkomt de klem. Geef alles weer zijn koelste namen en teken weer de hardste lijn, In 't magisch hart stromen zij samen om louter lied te zijn! [pagina 641] [p. 641] Vaarwel Nu deze kamer klaar en koel buiten de stoot der winden. 't Volstaat: een spiegel en een stoel na 't breken met de vrienden. Alleen, alleen na stoet en strijd; Gedeerd, maar niet verloren, want klaar om binnen duidelijk krijt te vechten om de sporen. [pagina 642] [p. 642] Hellas Op welk rif zullen wij breken, de ogen zon- en einderblind? O, leven met de duizend streken en d'ene streek die men niet vindt! Wij zamelen, bouwen en wij slechten, zo jaar na jaar, moeilijk gewas. Er is geen hart of het moet vechten en wie, wie vindt het ver Hellas? [pagina 643] [p. 643] Wat weet gij... Wat weet gij van de dood, nog boordevol van leven, begerig om te geven uit handen, hart en schoot? Hoor, de vreugde om het wagen pijpt en borrelt in het hout en 't verjongen van de dagen smaakt ter tong weer zoet en zout. Schuw en aarzelend gevlinder boven een hart van duizend vâam! Duik mijn lieve - en gij vindt er 't licht waaruit wij zijn ontstaan. [pagina 644] [p. 644] In memoriam Waar zij eens was is nu de ijlte ruiten en spiegels zijn geblind sedert haar wezen hier verijlde en ook het hart, het hart bleef blind. en klopt in een verloren ruimte zijn kommer om dees eenzaamheid en weet niet wat dit huis verruimde maar wordt steeds losser van de tijd. [pagina 645] [p. 645] Ik, de duiver... Ik, de duiver op het bard, Gij ter kevie eng gebannen Zestig mijl van hart tot hart Hoe, mijn lief, te overspannen? Was er ooit één dag zo diep van verlangen en van derven? Vleugellam zo God me schiep zou 'k iedere vlucht besterven. Duive ach, mij rest slechts 't koeren, mij het kroppen van 't verdriet mij de ogen leeg te loeren in het grondeloze niet. [pagina 646] [p. 646] Vae soli 't Gemeen gunt aan de hoge moed een brits en tien plavuizen en spilt het schaarse blauwe bloed rond galgen en kruisen. Zij gnuiven om het geil vertoon der tabbaards en der pruiken en prijzen knechten die om loon het felle hoofd doen stuiken. Ei lacie! Wie een wit verkiest boven 't gemene streven voor staat of straat, is 't àl te driest alléén te leven. WILLY VAEREWYCK. Vorige Volgende