| |
| |
| |
Thuis, aan het stuur
Waarom iemand zich een motorjacht aanschaft? En dit zelfs aan de vooravond des ouderdoms, wanneer hij het best wat kalmer zou aanleggen...
Beweegredenen zijn er vele, al wegen ze niet alle even zwaar in de gevoelige balans van onze beslissingen.
Op het water zie je de wereld anders dan op straat of uit de trein. Tussen de dijken van een slingerende rivier of een blinkend kanaal in, zie je alles altijd tegelijk aan twee zijden, en krijg je bovendien het spiegelbeeld van een bomenrij of van hakhout, van huisgevels, een schilderachtige kaai of de achterkant van een stadsmuur. Om over het dubbele wolkenspel maar te zwijgen... In alle richtingen geven we onze ogen de kost, met open zintuigen en fris gemoed leven we intenser. Is het niet of op het water de dingen plots een vierde dimensie krijgen?
Want er is ook de bekoring van het water en de charme van het varen zelf: glijden, zich laten drijven, zonder enig geluid dan wat rimpelklotsen tegen boeg of wal, - we plukken waterlelies... Want er is de wind, bondgenoot van 't waterelement dat hij soms wild opzweept, de geweldigaard, maar die vandaag al frazelend, uit wijde verten aanzweven komt, ons voorhoofd strelend. Er is nog het subtiele licht, met fijne grijzen en groenen, een gamma van pastelkleuren die dansen op het golvenvlak. Waar eindigt de realiteit, waar begint de droom? Wellicht weet het de meeuw die hier thuis
| |
| |
hoort, of de karekiet die zijn deuntje kirt, in 't riet verborgen.
Alle verhoudingen zijn gewijzigd. Je krijgt een onverwachte en vaak diepere kijk op land en stad, op onze mensen en hun wandel. Een echte herontdekking wordt dit, van het eigen land: te achteloos zijn wij levenslang aan veel arkadische, innige schoonheid uit onze onmiddellijke omgeving voorbij gegaan. Of moeten we eerst allerlei geweldigs op de wereld hebben gezien om deze bescheidener, vertrouwde omgeving naar waarde te schatten? Hebben wij het, in onze onwijze weetgierigheid, te veel elders gezocht?
Het echte volk, je eigen volk van boeren en landarbeiders, waarvan je als stedeling vervreemd bent, leer je van dichterbij kennen, het volk van eenvoudigen waartoe wij behoren: hoe het werkt, hàrd werkt en zich vermaakt, fèl vermaakt. De dingen waarom het zich bekommert, waarmee het dweept: de fiets, de voetbal en de duiven. In het Arm Vlaanderen van weleer is meer welstand gekomen, de nieuwe pannendaken blekken rood in het bladergroen. 's Avonds huilt er altijd ergens een radiopost, 's zondags is het altijd ergens kermis in de buurt, en wordt er bier gedronken, veel, veel bier.
Het is maar een kleine gemeenschap waartoe wij behoren en voor het geluk waarvan wij - in Faustische zin - strijden en handelen. Onze woning grondig leren kennen, tot in haar verborgen hoeken en kanten, van een ongewone gezichtshoek uit, lacht me toe. Straks verlaten wij ze immers en zijn we slechts een naam meer naast andere namen, een zerk in de rij. Dus...
Stellig zijn België in zijn geheel en Vlaanderen in 't bijzonder minder geschikt voor watertoerisme dan het ideale Nederland. Er is in het zuiden veel meer verbouwd en verknoeid, talrijke wateren zijn vervuild of verslibd en hebben sinds het snelle autoverkeer alle ekonomische betekenis verloren. Van het oude stadsplan om de haven is, eens de bolwerken geslecht, weinig overgebleven. Deze haven zelf, aan kleine rivieren gelegen, is vaak slechts een historische herinnering meer: Zoutleeuw en Diest, Tienen en Westerlo b.v., om ons tot het oude hertogdom Brabant te beperken.
| |
| |
Er hangt altijd romantiek om een boot, ook al is het een huisboot met woon-, slaap- en kookgelegenheid, waarvan de motor hinderlijk knort en ploft, en geen poëtisch zeilschip of geen glimmend gepoetste en geverfde steamer. Mij dunkt, je kunt met niets anders aan boord gaan dan met kinderlijke verwachtingen van bevrijding, afwisseling en welbehagen.
Op een boot verleer je het begrip tijd. Je voelt er je dadelijk verlost van de bekommeringen en beslommeringen niet alleen, maar ook van de dagelijkse arbeidsdrift. Liggen, zitten, op de voorsteven zonnebaden, de omgeving verkennen, of roken en praten, in de hut luieren: het is alsof je onderduikt in een voorbije, nog niet veramerikaanste wereld. Geen post, geen ongenood bezoek, geen telefoon. Waar vinden we beter ons goed humeur en... ons zelf terug?
Een bootreis bevordert een gezegende luiheid. Worden we niet geschommeld en gewiegd als in onze kinderjaren, zachtjes opgenomen in wie weet welk avontuur, naar steeds wisselende einders, waar land en lucht versmelten in 't goud van de middag of in de mistslierten van het schemeruur? Te midden van de weergaloze groenigheid van het polderland worden wij, als de plant en het dier, ‘des dépositaires aveugles de la vie’, naar de uitdrukking van Maeterlinck. Zoveel ongewone bezigheid en voorvallen vullen de dag, zoveel verrassingen kruiden de tijd. Er dreigt of er hapert altijd wat aan boord, je leeft ook niet alleen, of je trekt met meer jachten op reis. Gaan we niet te laat naar bed, wat best is tegen de muggenplaag, dan kunnen we ook vroeg de veren uit. En om dadelijk goed wakker te zijn, springen we in 't water. Wat koel soms, zo'n ochtendbad. Maar je krijgt er gezonde honger van.
Een bootreis behoudt altijd een zeker karakter van sportiviteit. Er is het genot van reizen en trekken niet alleen. Er is ook het huizen in de beperkte ruimte van een kajuit, met al de voor- en nadelen van het kamperen.
Natuurlijk zijn er verschillende manieren om onze binnenwaters te bereizen. Een hele gamma is het, van de kleine, sportieve kano of giek, via de veelsoortige zeilboten, tot de rijkste toerjachten; van de bakken of kasten der zetschipperij, tot de acht en dertig meter lange kempenaars en de clippers, de spitsen en de Rijnaken.
| |
| |
De zeilliefhebber zegt: Ik houd niet van een motorboot, het is stom varen. Zeilen heeft meer karakter dan zo'n hoestende, proestende tuftufpartij. En dan dat burgerlijk komfort: alles opvouwbaar, opklap- of inschuifbaar, een W.C., een butagaskomfoor, elektrisch licht... Bovenal haat ik die gecompliceerde motor met zijn zuigers, cylinders, kleppen, bougies. Spreek me van een strak gespannen fok tussen mast en boegspriet op een fijne Scheldejol, en van een slaapzak met ritssluiting. Dat is tenminste echte sport!
Een motorboot laat toe wekelijks er eens uit te wippen, iets nieuws te zien en dan uitgerust naar huis terug te keren, naar de gewone bezigheden. Dat is een andere opvatting dan die van zovele jachtbezitters die vaak de hele zomer de haven niet uitvaren, tenzij één enkele keer voor de reis van het jaar, om aan zee of in de Maasvallei te gaan liggen. Die zijn aan de deftige en de overzindelijke kant, die pochen tegen mekaar op de installatie van hun watervilla: mevrouw over het aantal plaatsen, meneer over de paardenkracht van zijn motor. Wij, we zijn van een verschillend slag, misschien vervallen we in een ander uiterste. We willen geen radio aan boord, we dragen geen handschoenen en we doen alles zelf. Zwabber en puts hanteren is een vrolijk tijdverdrijf. Ons eigen potje, eenvoudig bonen met spek b.v., en kaas als nagerecht, smaakt lekker. We waarderen de eindeloze variaties van de plaatselijke specialiteiten: allerlei soorten van gebak, of gewoon bruin brood, evengoed als bloedworst en een lekker brouwsel. Hoofdzaak blijft zijn goed humeur te bewaren als er iets niet mee wil, en geen beroerd gezicht te trekken om het onvermijdelijke ongerief aan boord. Het mag ook gerust eens wat minder keurig, je mag zelfs wat verwilderen op zo'n zwerftocht, waarbij je je niet hoeft te bekommeren om logies noch restauratie.
Als elke beginneling moet je leergeld betalen, en sla je weleens een gek figuur. Want niet zonder moeite groeit, uit een onhandige en onwetende landrot, een beslagen zoetwaterkapitein. Elke tocht is een aaneenschakeling van gebeurtenissen. Ook met ervaren schippers gebeuren er dui- | |
| |
zend kleine ongevallen aan boord. Overigens, een bootreis zonder hindernissen zou niets bieden om na te vertellen.
Herinner je je proefvaarten, en in 't bijzonder je maidentrip. Voor vijf en twintig jaar reed je voor 't eerst met een auto, net als nu met zo'n schuit. Allerlei prikkelende avontuurtjes heb je toen beleefd, die toch niet vermochten het plezier van je dag te bederven. Is het nu niet precies hetzelfde? Die kabels van de veerponten, over het kanaal gespannen als om nieuwelingen in 't verderf te storten: want achteruit slaan vinden ze nog lastig, ze vergissen zich soms van snelheid, of geven méér gas in plaats van minder... Wat al angsten sta je uit als je motor helemaal niet pakt op een beslissend moment! Denk eens, een kapotte motor, terwijl een zware eb de boot hulpeloos meesleept: je klampt je vast aan het kleine stuur, boordevol verantwoordelijkheidsgevoel... en dan die bruggen en bruggewachters die zich houden of ze je getoeter niet horen en pas ten langen leste, uittai tend traag, op- of opendraaien. Jij vreet intussen je zenuwen op, probeert het in de vrijloop, dan eventjes op achteruit. Een brug heeft de tijd, jij moet nog geduld leren.
Je moet allerlei leren, o.m. de naam van ieder ding aan boord: een bootshaak, een kurkezakje, een patrijspoort en dies meer. Je moet spreken van bakboord en stuurboord, en niet langer van links en rechts. Wat is een meerpaal en een dukdalf? Je moet verstand krijgen van eb en vloed, een ingewikkeld probleem, en van de signalentaal van je koperen toeter: één stoot, twee lange stoten, twee korte en één lange...
Je moet ontzettend veel leren. Scheepsmanieren bij voorbeeld: hoe een eindje touw naar de wal te gooien en hoe een vissersknoop te leggen die nooit losgaat. Of dat je twee meertouwen best kruiselings legt, om je boot veilig te vieren bij opkomend als bij afgaand tij. Je moet soepel blijven om als een kat, de gangboord langs, naar voor- of achtersteven te lopen. Je moet ervaren dat je een jacht niet eerst van voren maar van achteren losmaakt, wanneer je stroomopwaarts wilt, en dat het precies andersom is wanneer je met de stroom mee vaart. Je krijgt het gevoel je op totaal onbekend gebied te bevinden, met eigen wetten en levensregels: aqua incognita.
Ook hier overwint het geloof, - of zeggen we beter het
| |
| |
optimisme? Het overwint zelfs de spotlust, die onrust verbergt, van de prikkelbare moeder-de-vrouw wanneer die eindelijk eens mee op reis durft. De beginnelingsonhandigheid gaat over en na de stilstaande kanalen bevaar je de levende wateren van een tijrivier, wen je aan de geheimzinnige macht van dit natuurelement.
Je leert een zandplaat vermijden en een stroomversnelling doorkruisen. Elke minuut kan een verrassing brengen, maar varen verbroedert en de binnenschippers zijn het braafste, hulpvaardigste slag van mensen die ik ken. Overigens, één lonend gezicht op een smaragdgroene wei of op een rode beukenlaan in Mei, en alle kleine misères zijn vergeten voor wie de gave der verwondering en bewondering heeft behouden.
Wie kent bij voorbeeld Eikevliet? Vlieten zijn er meer in onze lage landen. Maar dit gehucht ligt enig mooi, in een halve cirkel aan een ruime bocht van de rivier gerijd, met witgekalkte huizen langs de waterkant en in de stegen dichtbij. Je zoudt ervoor naar Tirool of Slovakije reizen om huns gelijken te zien bleken in de ochtendzon. Op de Vliet liggen een paar boten gemeerd, er is een aardig oud molenhuis met wit-en-blauwe blinden. Naast de kerk - een verweerde, bakstenen toren - heet een bescheiden boerenherberg eenvoudig Paradijs. En het gehucht aan de overkant van de brug, Eiksch en Amer: een probleempje voor toponymisten, verbeeld ik mij. Straten dragen de naam van een letterlievende pastoor of van gesneuvelden aan de IJzer.
Ja, het valt mee in eigen land aan toerisme te doen.
‘Het grootst geluk ligt in de kleine dingen:
het gras, de dauw, het licht, de ritselingen
van wind en blad, de glimlach van een vrouw
en, verre leeuwrik, uw onzichtbaar zingen’.
Hoe zalig om overal onbekend rond te dwalen, aan de zelfkant van het aktieve leven, als een gewoon toeschouwer die belang stelt in alles, letterlijk in àlles: het platteland en de steden, de mensen en de architektuur, een schildersatelier en de politiek...
| |
| |
Openstaan voor het leven, het grootse en vaak lelijke leven! Persoonlijk hou ik het meest van de oasen van stilte die oude steden, kerken, ruïnen en bepaalde landschappen gebleven zijn. Aldaar brokken geschiedenis rondom mij levend en sprekend te zien worden en mij te verheugen over het verhelderd inzicht in amper opgemerkte, of vroeger onverschillig voorbijgegane dingen... Een plek die belicht wordt door de herinnering aan een historische gebeurtenis, een markante menselijke aanwezigheid, krijgt meer reliëf en dieper kleur. De toegang tot Gent of Antwerpen werd, in vroeger eeuwen, langs de Schelde bewaakt: van de burcht van Gavere af - even voorbij Oudenaarde -, net als bij Bornem en Rupelmonde. Zeewaarts bestonden er de Spaanse of Hollandse forten van Lillo en Liefkenshoek, die getuigen van de tragische wedijver tussen de beide Nederlanden, of het beruchte Kallo waar het militair genie van een Farnese de weerstand van Aldegonde brak.
In Limburg op de Maasdijk staan, precies waar eens Napoleon over de rivier is getrokken - al was dit maar kinderspel naast de beroemde overtocht van zijn 40.000 soldaten met kanonnen en paarden, over de Grote St.-Bernarduspas in de Alpen - laat ons niet onberoerd. Bij Stokheim, en met uiterst bescheiden middelen, deed het de Prins van Oranje, tijdens een Octobernacht, tegen Alva, en hij werd geslagen. De zegevierende Spanjaarden deden het hem na en, in 1914, de nach Paris jubelende Duitsers. De omstandigheden zijn telkens verschillend, maar alles blijft in de grond toch hetzelfde, want onveranderd zijn de hindernissen van geografische aard.
Gavere roept herinneringen op aan hertog Filips, de zogenaamde Goede, die aldaar de Gentse ‘stropdragers’ zwaar heeft geslagen. Honderd jaar vroeger stonden tegenover elkaar, aan de oevers van de Dender, even boven Geeraardsbergen, de legers van Robrecht van Bethune - de legendarische Leeuw van Vlaanderen! - en Willem IV van Henegouw-Holland. Een episode slechts uit de strijd om een betwist grensgebied - les terres de débat - tussen Dampierre en d'Avesnes. Op het laatste ogenblik arbitreerde Jan van Namen het geschil en konden de beide ridderlegers met hun tros naar huis keren.
| |
| |
De stinkende Schelde bij Oudenaarde krijgt een ander uitzicht voor wie weet dat Keizer Karel hier, langs de groene rivierdijk en onder de machtige St.-Walburgistoren, vrijde met de mooie Joanna van der Gheinst. Niet de latere Karel, gebukt onder politieke zorgen en berekeningen, maar de twintigjarige, te Gent geboren en te Mechelen opgevoede inheemse landsheer: met lange haren tot in de hals, op het voorhoofd à la chienne geknipt, en met een breedgerande hoed op: zoals hij in het Museum te Brugge gebeeldhouwd staat door Conrad Meyt. Zij werd de moeder van Margaretha van Parma, de latere landvoogdes, en de grootmoeder van Alexander Farnese. Om harentwille schonk Karel haar geboortestad een vorstelijk pronkstuk van steen, het Oudenaardse stadhuis.
Mij geeft het een eigenaardig gevoel dat, waar mijn jachtje nu puft, op deze Schelde, dezelfde Rupel of Dijle, de snekken van de Noormannen eens op rooftocht zijn uitgevaren: de kleine, eikenhouten snekken van de Vikings met het sierlijk uitgesneden boegbeeld, als die van Oseberg te Oslo. Later, in de veertiende of de vijftiende eeuw, heeft de vloot van Mechelen - een stad die thans, geloof ik, geen enkele werf meer telt - niet alleen deze binnenwaters maar ook de Noordzee doorploegd. Lang voor de opkomst van Antwerpen dus, was ze een belangrijke haven die het etappenrecht bezat voor zout, vis en koren. De houten gevels en menig pakhuis op Zout- en Haverwerf, de Dijlekaden langs, getuigen nog van de welstand van weleer. Een van de vijf en dertig stadsbruggen, de zogenaamde Grote, dateert uit de jaren twaalfhonderd en werd door de plaatselijke vechtbazen, de heren van Berthoud, gebouwd. Wij, in volle twintigste eeuw, puffen er vredig onder door. Zoals wij, aan de voet van O.L.V. van Pamele gemeerd, of voorbij de glorieus verweerde stenen varend in de Kuip van Gent - het schoonste stadsgezicht uit het land! - de beslissende invloed van het zuiden op de bouwstijl in onze gewesten aanvoelen: Vlaamse Doornikse hardsteen, Scheldegothiek en de rest. Even innig is de verbondenheid, dank zij de Maas, van de hoofdstad Luik met Maastricht of Roermond.
Voor wie aldus tot het wezen der dingen weet door te dringen, verschijnt onze omgeving als verdiept, ja, als getrans- | |
| |
figureerd. En niets bevordert deze loutering zozeer als varend dromen op de stroom...
Een rivier leeft, en levend water zoekt aldoor nieuwe wegen.
Welke Antwerpenaar heeft niet gehoord van het Verdronken Land van Saaftinge of de Allerheiligenvloed van Rilland in 1570? Hoger op heeft de stroom herhaaldelijk zijn bedding verlegd. Zo is de Oude Schelde, bij Bornem en Hingene, nu een kalme rivierplas, een zogenaamd Wiel: een echt paradijs van waterplanten, waar het wemelt van vissen en vogels. - De tragedie van Brugge, Damme, Sluis en meer Westvlaamse steden, door de verzanding van het Zwin, is algemeen bekend. Minder wellicht het feit dat zoveel vaarten in Vlaanderen eeuwenoud zijn: Veurne-Diksmuide dagtekent uit de twaalfde eeuw; de verbinding Gent-Damme, over de Lieve, uit de dertiende. Na het Twaalfjarig Bestand, onder de aartshertogen Albert en Isabella, werden dadelijk verschillende kanalen gegraven om Duinkerken, toenmaals de enige geheel vrije invoerhaven, rechtstreeks toegankelijk te maken voor het Vlaamse hinterland. Wijst dit niet op het levensbelang van het vervoer te water in gene tijden en verklaart dit niet waarom er weleens oorlog gevoerd werd tussen onze steden wegens het aanleggen van een vaart? Een waterweg was toenmaals de verbindings- en invasieweg bij uitnemendheid.
Voor wie vandaag aan de zenuwslopende spanning van een aldoor haastige, rumoerige wereld wenst te ontsnappen, overtreft niets de rust die hij op het water vindt. Ook en vooral 's Zondags, wanneer honderden autovoerders onze wegen onveilig maken: zij het in de stovende hitte van een goddelijke zomerzon, die een slaperige zaligheid wekt; of onder 't wisselende, op het watervlak feeëriek weerkaatste wolkenspel (nu eens wattige sneeuw of een dreigende opeenstapeling van bergen, dan weer een aandoenlijk-tere lichtsliert op de pastelkleurige avondlucht...) Neen, het schijnbaar eentonige leven op 't water is helemaal niet eentonig. Integendeel, het bevordert de zelfinkeer en de bezinning, het betekent stilte,
| |
| |
rust. Le bienfaisant silence, om nogmaals Maeterlinck te citeren.
De duisternis valt traag in. Meteen vallen 't eeuwig geklater van de popelblaren en 't geruis van het oeverriet stil. Terwijl een heester op de berm zichzelf staat te bezien, inktzwart op de fluwelig glimmende spiegelbaan.
Plons, een late vis wipt op. Een trein bommelt in de verte voorbij. Even suizelt nog de wind, dezelfde als gisteren en voor duizend jaar: heden en verleden wuiven ons aan. Lokken daar geen nixen in het bosschage? En waar blijft de maan?
Kom, morgen is er weer een dag, we gaan naar kooi.
JULIEN KUYPERS.
|
|