Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 3(1948-1949)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 711] [p. 711] Populieren Mijn dank, omdat gij zoo gevoelig zijt En om mijn slapen uwe koelte breidt En bruist, en mij doet denken aan de zee En mijn gedachte afleidt van eigen wee En lavend komt uw ruischen als een regen Op mijn verhitte, moede hoofd gezegen. Wat zijt gij schoon, met in uw kruin gewemel Van schaûw en zon op 't blauwe van den hemel! Hoe geren zie 'k u naar de verten gaan Lijk reuzen, stoetsgewijze, langs een baan, Of rijzen overeind, lijk brokken duister, 't Mysterie van den nacht in uw gefluister. Nooit zijn volkomen rustig uwe blaren Nog minder dan mijn ziel en dan de baren Soms ritselend, verkleurend, roert gij zacht Soms stormt het in uw borst uit alle macht Alsof een felle passie op kwam steken En blaren wervlen weg en twijgen breken. Dan staat gij zwart, en als een oud mensch, naakt Maar 'k weet dat aan uw hout weer 't groen ontwaakt! JAN BOSQUET. Vorige Volgende