Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 274] [p. 274] Elegieën [1] De nacht gloort donkerder dan ooit tevoren, Uw bloed roept en gij wacht. De wind huilt droeviger omheen uw toren Dan ooit eens op een nacht. Gij wacht en vraagt en tallemt in uw twijfel En uren waaien heen; Nog hoort gij niet den stoet, met trom en fijfel, Er is de stilte alleen En het gezoem van roerende gepeinzen Doorheen uw koortsig hoofd. Hij komt wanneer deze ijle nacht zal deinzen: Dat heeft uw droom beloofd. Sta op en staak het wachten in den toren, Hij komt niet meer vannacht. Hoe bleek gij zijt! Méér als een vrouw te voren Die op haar minnaar wacht. [pagina 275] [p. 275] [2] Zoo ging de droogte heen en komt de regen Oneindig, grijs en sluik. Eentonigheid groeit langs verlaten wegen, Een kind in uwen buik. Uw stap verzwaart, uw smalle voet zinkt voller En dieper in het zand Wanneer uw hoop, vervoerd en dol en doller, U brengt tot aan het strand Waar eens hij landen zal, door zee en zonnen Geschuurd en gepolijst, En, harder van gebaar, - den strijd gewonnen - Gelijk een god verrijst... Gij weent opnieuw en er valt grauwe regen... Geduldig moet gij zijn. Vertrouw en keer... Doch gij verlaat de wegen Eerst als gij krimpt van pijn. [pagina 276] [p. 276] [3] Zing luid en luider nu, geheel bezeten Van droomen en van drift: Hij is op komst, die vreemde lustgebeden In uwe borsten grift. Hij komt - er is de bonte kleur van stoeten En 't schitteren van goud - En zoekt naar u en wil ù eerst begroeten Opdat gij weenen zoudt Van stil geluk. Nu gij uw vool, gepaster, Van vóór uwe oogen doet En rilt, voelt hij zijn hart onvaster En luider slaan zijn bloed... Er is het prevelen van tranen, 't zuigen Uws monds en aan uw koon Zal hij vannacht stilfluisterend getuigen Voor lauwers van zijn kroon. [pagina 277] [p. 277] [4] Het woelt in u - uw oog schiet plots vol water - Het stampt onder uw kleed, Doch gij gedoogt, wetend dat hij eens later Het loon wordt van uw leed. Dan kwam het uur - trouwe slavinnen waakten - Dat gij uw polsen beet En dat het kind, bij kreten die gij slaakte, Tusschen uw dijen gleed: Een schakel méér van u naar hem gesmeden, Een teere deelgenoot In het verbeiden, lang en niet te meten En wreeder dan de dood... Gij waakt bij 't kind en buiten zingt een fijfel Wat gij te goed begrijpt. Gij weent en gilt hoe vreeselijk de twijfel In deze nacht u grijpt... GERARD VAN ELDEN. Vorige Volgende