Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |||||||||||||||
De man die zichzelf optelefoneerde
| |||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||
vormt. Men kan het succesdeuntje ‘Amor, amor’ er in herkennen, evenwel toonkunstig getransponeerd. Met dat alles klinkt het opgewekte volksiuijsje wel biezonder neerslachtig.
Een mannenstem wil losjes meeneuren: ‘Amor, amor...’ maar valt uit de maat, omdat de piano als opzettelijk achterblijft, door de zang met zwaarmoedige roulades te onderbreken. Daarna beginnen vingers op het blad van een tafel te trommelen, terwijl een voet de cadans op de vloer markeert, blijkbaar om de pianist tot een flukser tempo aan te sporen. Het is echter alles tevergeefs.
HUIB Zeg, Anselm, kun je niet nog wat triester? Of wil je van Vastenavond de vooravond van Allerheiligen maken? MAXIM Van Neren is in de neer! HUIB Dat wil zeggen, ik geloof dat hij al wat te veel tuimelaartjes neer heeft. Hé, Anselm! Speel liever eens een lijkmars, voor de vrolijkheid dan, jij transponeert immers altijd alles.
De piano zet dadelijk Chopin's ‘Marche funèbre’ in, gesyncopt als een dansdreun en met de dartele weemoed vandien, maar in de grond even dof en onwezenlijk gelijk voorheen. HUIB Zie je wel, dat komt ongeveer uit. MAXIM
(lachend)
Bravo, Van Neren! Stoor je niet aan Van Dijen. Carnaval is het feest der omgekeerde wereld.
In een andere hoek van de kamer begint een telefoontoestel te schellen. De piano speelt door.
| |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
ALEX
(van op en afstandje)
Lui, de telefoon! Wij schaken. HUIB Jawel, ontzettend gezellig. Wat jij, Max? MAXIM Van de aanblik alleen ben ik al màt, Huib. LUC
(eveneens van op een afstandje)
Waar blijft Pius? Toe, Maxim of Huib, halen jullie die hoorn eens van de haak. Dat rinkelen bedreigt mijn vermogens. HUIB Pius plukt druiven in de kelder. Bovendien is hij veel te persoonlijk. Ik kom zeker niet aan zijn telefoon. MAXIM Hoever strekken nog je vermogens, Luc? LUC Tot zover als ik mijn koningin zal bevrijd hebben uit de lage fikken van Alex zijn boeren. ALEX Ik verzoek je, je eigen stukken te offenderen. En je dame mag je gerust terugnemen, want ik zie er zelf geen gat in.
De telefoon houdt op met schellen. De piano speelt steeds door.
HUIB Griezelig aardig spel; wat jij, Maxim? | |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
MAXIM Als Pius ons weer eens met zijn vijven uitnodigt, moeten jij en ik maar ieder een paar bokshandschoenen meebrengen, Huib. Dan hebben wij er ten minste ook iets aan. HUIB Weet jij soms wat er vanavond nog te gebeuren staat? MAXIM Geen zwakke voorstelling van. Pius heeft me vanochtend gebeld, gul en een beetje geheimzinnig, je weet wel, zoals altijd. Ik vertrek morgen naar 't buitenland, zei-ie, waar ik een poosje sneeuwbergen ga schilderen, voor de afwisseling. Kom vanavond in mijn werkplaats vooreerst een tot-weerziensbesje genieten; daarna kunnen we met zijn allen nog eens uitlopen kijken rlaar Carnaval. Ik houd jullie allemaal vrij. HUIB Dat heeft hij mij ook gebeld. Een wonderlijk perceel, onze Pius! Maar fideel, zoveel is zeker. MAXIM Ik ben wel zwaar benieuwd, waarheen of hij met zijn allen saam, precies naar uitlopen kijken wil. Mijn klomp, als daar geen stil plannetje achter steekt! HUIB Hij zal weer een van zijn spaanse invallen hebben gehad. Nu, voor mijn part mag hij mij gerust in kennis brengen met dat bovenaardse blonde landschap daar, waarvan ik hier welgeteld vier en twintig konterfeitsels, met potlood of olie, zie hangen. Wat jij, Maximus? MAXIM We riskeren de obsessie, maar voor één van die witgouden haarrollen ben ik genegen op staande voet zelfmoord te plegen. | |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
HUIB Juist. Sinds een halfuur al, zijn die zeilsteenblauwe ogen en die schavotkleurige mond mijn hersenschors aan 't verwoesten. Straks mogen jullie de kliniek opluiden. Alleen zou ik net er voor, nog even de naam van die moorddadige schoonheid willen vernemen. MAXIM Heb je dan Pius' laatste tentoonstelling niet bezocht? Hij heeft daverend veel succes gehad met die dodelijke figuur, maar geen enkel stuk willen verkopen. En hij heeft steevast volgehouden, dat hij die dame niet kent, dat ze niet eens bestaat, dat hij alleen maar een droomgezicht heeft geschilderd. HUIB Allemachtig verdrietelijk. Ja, onze Pius is wel een dolzinnige vent. Maar wat doet-ie om de drommel zo lang in zijn kelder? Hij ging immers maar een paar flessen kiezen? Als zijn druiven nou nog niet geperst zijn! MAXIM En daar wordt Anselm weer beroerd neerdrukkend. Hé, Van Nee-eer! Iets triest, toe, maar in grote terts!
De piano, die geleidelijk naar de neerslachtige dansdeuntjes was teruggekeerd, begint zich opnieuw in een lijkmars te verlevendigen.
HUIB Zeg, schaakmaniakken, is de kramp welhaast over? ALEX Niet het minste vooruitzicht van. We proberen thans met zijn allebei, Luc's koningin te ontslaken. Maar 't lijkt wel of de droes-zèlf haar heeft vastgewerkt. MAXIM Als Pius niet binnen de drie minuten verrijst, ga ik hem in zijn krocht vinden. Wat jij, Van Dijen? | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
HUIB Ik trek mijn horloge. MAXIM Het is levensgevaarlijk, Pius lang alleen te laten in een wijnkelder. Uit grote oplettendheid, om ons goed te kunnen verzorgen, zal hij vooreerst zelf zijn druifjes willen proeven, en dan is hij voor ons bedorven, wanneer hij weer aan de oppervlakte verschijnt. Je weet, hij is precies zo treurig van dronk als Van Neren. HUIB Griezelig, hoe dat stel aan mekaar gewaagd is. Anselm schildert bijna zo goed als Pius klavierspeelt, en, in de druiven, zouden zijzèlf zich gerust de ene voor de andere kunnen nemen. MAXIM Nu, de vier autores zijn ook tamelijk aardig van een zelfde rank getikt. HUIB Je drie minuten zijn om. Vooruit, de krocht in! MAXIM Te laat, daar hoor ik onze gastheer.
Zware mannestappen naderen op een gang. Flessen stoten behoedzaam tegen elkaar en laten een vervuld geluid horen. Een deur wordt moeizaam geopend en weer dichtgedaan.
MAXIM Dolblij je weer te zien, Pius! Zal ik even helpen?
(Staat op en loopt naar de deur.)
PIUS
(met diep geluid)
Gaarne. HUIB Bravo, Pius. Anselm, jongen, nóg triester, toe, in nóg manlijker toongeslacht! | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
De piano speelt thans de lijkmars op een volslagen onwezenlijke, haast jubelende wijze. Flessen worden op tafel neergelaten. Kristallen glazen komen lichtzingend met elkaar in aanraking bij het verplaatsen.
PIUS Zo. MAXIM Mogen we ook weten, Pius, waar of onze wijngaardenier zolang heeft getoefd? PIUS
(steeds zwaar en doodernstig)
Wijnbessen heeft hij voor jullie gelezen, kinderen, en daartoe zèlf enkele vaderlijk moeten proeven. MAXIM
(haastig, als bij zichzelf)
God, had ik het niet gevreesd! HUIB Luc en Alex, laten jullie nou die koningin. Zij speelt het licht zélf nog eens zo makkelijk klaar met de droes. Kom en bewonder Pius' druivenoogst. LUC
(rijst zuchtend overeind)
Nou dan, adieu, onbereikbare schone! ALEX
(staat eveneens op)
Nee, tot weerziens, gekluisterde beminde! We gaan krachten halen. ANSELM
(wil de piano verlaten; het spel houdt op)
Arme Van Gading, onbezonnen Van Loos, deernis om jullie verzwaart mijn neerslachtigheid. Hebben jullie dan | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
nog niet begrepen, dat een geschaakte niet geslaakt wil worden, zoals we van geslaakten nooit schaakstukken zullen maken? LUC Even wachten, Anselm, dat is vooralsnog te diepzinnig, we zijn niet bijgedronken. PIUS Lieve Anselm, in Gods naam, blijf aan de vleugel en breek je zielstrelende vingeroefening niet af. Je geluid is de enige staf voor de wijgaardenier zijn zwaarmoedigheid. Speel door, speel door, ik kom je eigenhandig de verdrietbeker aan de lippen zetten. ANSELM
(begint opnieuw te spelen; psalmodiërend)
Als de blinde en de kreupele, dragen en wijzen we elkaar de weg door 's levens woestijn, Pius. MAXIM In elk geval, de twee verminkten lijden nog geen krimp aan beeldspraak. HUIB Ik zou zeggen, dat vanavond ook Carnaval in de taal wordt gevierd. PIUS Vrienden, zie de druivenbloederen die ik voor jullie heb opgevangen. Hier zijn twee, desnoods drie halzen, die we fluisterend kunnen aanspreken, alvorens ons in de kilkoude en dieptrieste nacht met de andere op stap te begeven. En wat overblijft zal me licht gegund zijn, morgen mee in mijn koffer te mogen nemen, om mijn gebrekkige schilderhand te ontdooien, in het aangezicht van de eeuwige sneeuwbergen. De flessen zijn al opengetrokken en op temperatuur. Dierbare Maximus, wil je me even bijstand verlenen? | |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
MAXIM Tot je dienst, vereerde wijnhoeder.
Pius en Maxim schenken de glazen in. De flessen gorgelen en het kristal laat een ziuaarzingend geluid van vol-doening horen.
ALEX Waar wil je ons daarna heenbrengen, als ik vragen mag, Pius? PIUS Ach Van Loos, als ik het zèlf maar wist! Dat is juist het heel treurige. Ik heb op jullie en 's Heren druiven geteld, om er achter te geraken. LUC Ik heb een idee, Pius. Breng ons in kennis met die blonde verrukkelijkheid, waarvan ik hier het afbeeldsel bij dozijnen zie hangen en staan. Als ik daar de hele avond door naar moet blijven kijken, ontploft me wis de lamp! PIUS
(somber)
Helaas, niets dan een droomgezicht, ongelukkige vriend. ANSELM
(steeds pianospelend, psalmodiërend)
Ongeslaakt en niet te scha-aken!... HUIB Ik verhef mijn kelk, Pius, om te drinken op Carnaval, op je reis, vanzelf, mitsgaders op je misdadige, hopeloos blonde konterfeitstuk! MAXIM, LUC, ALEX
(door elkaar)
Op hetzelfde, Pius, van 's gelijken! | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
ANSELM Ondankbaren! Ik zal op de druif drinken, Pius! PIUS Dank je, vrienden, prosit! Ik breng Van Neren zijn bessesap. Speel door, Anselm. MAXIM
(kikkert met de tong, terwijl hij zijn glas neerzet)
Nou, wàt vertroostend! HUIB
(zet zijn glas eveneens neer)
Ik zou zeggen van ja. ALEX
(idem)
Wie heeft nu een idee voor vanavond? LUC Laten we vooreerst onze koningin bevrijden, Alex.
Protest van de andere vrienden. Het pianospel houdt op.
PIUS Hemel, Anselm, waarom spel je niet meer? Ga je me nou helemaal loslaten, op de afgrondelijke zoom van de droefgeestigheid? MAXIM Maar waartoe of waarvandaan toch zo zwaarmoedig, Pius? ANSELM De weemoed is het voorspel van het sprookje. HUIB Dan zullen hier vast de muren gauw gaan kraken van toverachtigheid. | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
PIUS Wat is de zin van je raadselachtige woorden, Anselm? ANSELM Vrienden, wanneer Pius uit een kelder komt, en hij is zielsbedroefd, dan heeft hij bessen geproefd. Maar als Pius in de druiven is geweest, kieskauwt hij ook steeds op wonderbaarlijke kernen. ALEX Ga door, Anselm, je spreekt gevleugeld. ANSELM Ik wil alleen zeggen, dat ik meen te horen, wélke pit thans in Pius' brein rinkelt; en dat daaruit mogelijk een idee voor vanavond zou kunnen opzingen. LUC Nu, die is onze gastvriend ons eigenlijk wel verschuldigd. MAXIM Wees dan zo pittig, Van Neren, en help onze keien ook wat horen reutelen. ANSELM Nee, jullie zijn geen klanktypes. Ik zal het liever aanwijzen. Hebben jullie al opgemerkt, hoe herhaaldelijk, op het uitbeeldsel van Pius' schone nachtmerrie, ook een telefoontoestel voorkomt, en dat, waar het ontbreekt, zijn lichtende hartenverdelgster nog altijd als uit een kluwen van telefoonsnoer verrijst? Wel, als ik me niet vergis, begint dààr Pius zijn idee. HUIB Boeiend, maar duister. Wat jij, Pius? PIUS Vrienden, het lijkt wel of Anselmus en ik communicerende zielevaten hebben. In elk geval, ziet hij het druivensap | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
zo naakt door mijn gestel lopen, dat ik er van huiveren moet. Toen ik daar straks voor jullie aan het besogneren was in de kelder, is inderdaad een al oude kwelgedachte weer vaardig over me geworden, met de zwaarmoedige gevolgen vandien. Ik heb me namelijk weer staan afvragen, wat of er wel zou gebeuren, indien een zoekende ziel, ten einde raad, zichzelf eens door de telefoon opluidde? ALEX Me dunkt, dat hij gewoon het sein ‘in gesprek’ te horen zou krijgen.
Huib, Maxim en Luc lachen zachtjes.
ANSELM Diep en beklagenswaardig verval der letterkunde! PIUS Dank je, Anselm, maar Van Loos heeft, helaas, overvloedig gelijk: gewoon zou hij het sein ‘in gesprek’ te horen krijgen, of, nog gewoner, de suizelende stilte der diepste menselijke eenzaamheid. Precies weet ik het niet, en waarschijnlijk zijn jullie ook niet speciaal ter zake bevoegd. Maar die zegt ‘gewoon’, Alex, splitst meteen, zoals dat trouwens hoort, de geheimzinnige oceaan van verschijnselen waarin we leven, in twee helften: in één helft van gewone wateren, en in één van ongewone wateren. In het dagelijkse bestaan, stroomt, op het oog, al wat vloeien kan, natuurlijk door elkaar; vandaar dat we het onderscheid niet opletten. Maar het bestààt, en dat heeft Van Loos nog zopas bevestigd, met dat ongecontroleerd uit zijn onderbewustzijn opgewelde woordje: ‘gewoon’. Daarom, broederen, stel ik mijn knagende vraag overnieuw: wat zou, in buitengewone omstandigheden dan, wel kunnen geschieden, indien eens iemand zichzelf optelefoneerde? ALEX Hoe merkwaardig je vraag ook, hooggeschatte Pius, ik snap toch het verband niet, met de lekkere nimf van je doeken, en het idee voor vanavond, wat in geding is. | |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
ANSELM Rampzalige nachtblindheid der hedendaagse letteren! PUIS Wel, het is mij ook niet duidelijk, en daar ligt juist het terneerdrukkende mysterie. Een schilder, of een muzikant, mag gelukkig iets instinctiever te werk gaan, dan jullie, schrijvers. Maar ten slotte heeft hij eveneens, zijn bescheiden portie hersenen meegekregen, en die liggen zoals bij alle mensen in kronkels, alleen van de inspanning om te begrijpen, gelijk je weet. Nu stel ik mij dat begrijpen een beetje voor, als een soort van telefonische aansluiting, die tot stand zou worden gebracht tussen mijn ene zelf en mijn andere zelf; tussen die hersens van een, ik durf niet te beweren helemaal nuchter, maar dan toch jammer zakelijk man - de bijna mechanische logiekeling die hier voor jullie zit - èn dat instinctieve in me, mijn ziel, als je wil, met al haar wonderbaarlijke droomgezichten, waarvan de tekeningen en schilderijen die ons hier omringen, de steeds weerkomende en ook door mij niet te doorgronden uitdrukking zijn. Bovendien verbeeld ik me, dat de kans op dat begrijpen groter moet worden, wanneer de twee elementen, die hier in het spel zijn, worden uitgebreid. Wanneer ik dus mijn ziel en mijn hersenen in de ruimte probeer uit te strekken, tot ze licht versmelten met die van ons allemaal. De afstand, die beide elementen scheidt, wordt dan wel is waar niet alleen meer gevormd door de dwaze organen, die mijn hoofd van mijn hart verwijderd houden: door mijn ogen, mijn neus, mijn slokdarm en de rest - maar door de hele logge massa van ons aardse, doordeweekse en alledaagse bestaan. Evenwel, zoals door mijn grove vlees, fijne, al te fijne draden lopen, die hersenen en ziel met elkaar verbinden, moeten, door die zwaarder wereldmassa, ook dikker touwen slingeren, en wanneer ik nu één van die naar verhouding reusachtige kabels, tussen mijn schamele boven- en onderdeel kon inschakelen, stel ik me voor, dat daarmee een verbijsterende transmissiemogelijkheid zou geschapen zijn. Begrijpen jullie thans, mijn vrienden, waarom of mij soms het onweerstaanbare verlangen foltert, mijzelf eenmaal op te luiden? Want | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
ik slaag er maar niet in, de idee van me af te zetten, dat, zoals de zenuwen het op broze schaal in ons individuele lichaam doen, de draden van de telefoon wel nóg eens zo hecht het duistere gevaarte van de aardse en menselijke samenleving, met gevoel konden bevezelen.
Een ogenblik heerst diepe stilte.
MAXIM
(bewonderend)
Alle hulde, Pius, voor dat kluifje literatuur! Vrienden, ik stel een bondsklap voor!
(Klapt in zijn handen.)
ALEX, LUC en HUIB
(eveneens applaudisserend)
Hulde, Pius, hulde! ANSELM
(is terug voor zijn piano gaan zitten; slaat hier en daar een toets aan)
Jammerlijke ingebeeldheid der bellettrie! LUC Inderdaad, broeders, jullie applaus kwam Van Neren toe. Anselm had immers reeds alles van mijn doeken geraden. HUIB Anselm, ik drink je ter verontschuldiging een druif toe. PIUS, ALEX, MAXIM en LUC
(door elkaar)
Prosit, Anselm, prosit, Van Neren! VAN NEREN In druiven geen gramschap... Prosit!
Het pianogetokkel houdt op. De vrienden drinken. Met vrolijk lichte kristalzang komen de glazen terug op tafel neer.
| |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
LUC Wat verder nu? ANSELM Wel, ik meen ons thans in genoegzaam buitengewone omstandigheden, om toch maar eens te proberen, jullie koningin te bevrijden. HUIB God, nee, zeg! MAXIM Wacht even, Huib. Wat bedoel je eigenlijk, magische vriend Anselmus? ANSELM Dat Pius thans zichzelf moest opbellen. PIUS
(heftig)
Nee, nee, nee - om de dooie dood niet! ALEX Waarom zo heftig? Je hebt het immers zo verlokkend geschilderd? HUIB Je had ons bijna overtuigd, Pius. LUC Toe, doe nou nog even de rest. PIUS Nee, ik durf niet. MAXIM Hé, dat is een glas koud water in ons vuur. ANSELM Waarom durf je niet, Pius? | |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
PIUS Dat moeten jullie toch kunnen begrijpen. Mijn idee is me te dierbaar, om ze zo maar wildweg aan al te goedkope teleurstellingen bloot te geven. ALEX Van Neren, die over kwaliteiten blijkt te beschikken, beweert immers dat de omstandigheden gunstig zijn. MAXIM Ik pers nog een wijnbes voor je uit, Pius, dat je je moed in kunt drinken.
Een kristallen glasrand begint te zingen vanwege de aanraking met de klokkende hals van een fles.
HUIB Schenk maar door, Max. Voor elk nog een druifje. Pius heeft immers zoiets gezegd van kansen die vergroten, naarmate meer zielen bij elkaar aansluiten.
Gegorgel van flessen. Het kristallen gezang der glazen wordt weer zwaar van vervulling.
LUC Op je welslagen, Pius! ALEX, MAXIM en HUIB Welslagen!
Er wordt gedronken. Enkele glazen komen weer op het tafelblad neer.
PIUS (in een zucht; als tot zichzelf) Nee... ik durf niet. ANSELM Drink, Pius, en wraag een kans. Het heeft niets te betekenen, wanneer 't niet lukt. Dat is nog volstrekt geen bewijs. | |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
Maria Magdalena heeft wel duizend keer overnieuw geprobeerd, fatsoenlijk te beminnen, en de kuisheid was er nog niet omkoud. Ik wil maar zeggen, dat er mislukkingen zijn, die het onderwerp of het voorwerp van 's mensen proefnemingen dermate kunnen sterken, dat hij ten slotte moét slagen.
Andere lege glazen worden thans ook lichtzingend weer op tafel neergezet.
MAXIM Van Neren leest in de sterren vanavond. HUIB Ja, Anselm praat zo helderziend als druivendik. LUC en ALEX Vooruit, Pius! PIUS
(zwaar ademhalend)
Knip een paar lichten uit. Aan de schemerlamp heb ik genoeg, om het nummer op de kiesschijf te draaien. HUIB Waartoe die duisternis? Dat doet aan klopgeesterij en andere flouzen denken. Wat jij, Max? MAXIM Och, het blijft nog wel licht genoeg, Huib. ANSELM Pius heeft gelijk, vrienden. Draai 't licht neer, en wees zo hoffelijk, het wonder ook een pasje tegemoet te willen gaan.
Een paar electrische lichtschakelaars worden uitgeknipt.
PIUS Zo. En komen jullie nu dicht om me heen staan, bij het toestel. | |||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||
De vrienden begeven zich naar de hoek van het atelier, waar zich het telefoontoestel bevindt.
PIUS Nog dichter. Als de aansluiting tot stand komt, zal ik zo hard mogelijk spreken. Het is immers een soort van verborgen echo van mezelf, die tot uiting moet komen, en dan kunnen jullie die mogelijk ook beter horen. Jullie moeten in elk geval dadelijk het hoofd bij het mijne steken. Ik zal de hoorn niet vast tegen mijn oorschelp drukken, maar hem zoveel mogelijk in het midden houden. Ken jij mijn nummer, Huib? HUIB Niet uit het hoofd. PIUS Neem dan de telefoonlijst, en sla het even op. Kwestie maar dat je ons experiment niet doet mislukken door je erg-denkendheid. HUIB
(enigszins verlegen)
Zo heb ik het niet bedoeld...
(Bladert in de telefoonlijst)
Hier: Pius Uithuizen, kunstschilder... nr 583.53.
ANSELM
(met gedempte, verhitte stem)
Neem nu de hoorn op, Pius! PIUS
(aarzelig)
Ja...
(Als een aanroep tot zichzelf):
Lijnengelen in de nacht, sta me bij!
In ademloze stilte ivordt een telefoonhoorn van zijn haak gelicht. Dadelijk daarop begint het sein ‘lijn vrij’ met korte tussenpozen zacht te bellen.
PIUS
(fluisterend, benauwd en opgewonden)
Toekijken nu, of ik me niet vergis! | |||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||
Een krachtige, maar bevende vinger begint een oproepnummer op de kiesschijj te draaien.
PIUS Vijf... acht... drie... vijf... drie... DE VRIENDEN Juist.
Nauwelijks is het laatste cijfer gedraaid, of de luidspreker in de hoorn begint hard te kraken. Het reutelen houdt heel even aan, tot, met een laatste, luide knars, de versperring, of de aansluiting, schijnt opgeheven te zijn. Gedurende een ondeelbaar ogenblik is het zoemend stil.
HUIB
(schamper, maar toch spijtig)
Niets! PIUS
(met trillende stemverheffing, als bezwerend)
Hallo!... EEN VROUWENSTEM
(bijna scherp, maar toch heel welluidend, door haar ongewone, rustige helderheid, en de ternauwernood doorklinkende zang van een onnahaalbare uitheemse tongval)
Hallo?...
Gelijk, wordt een muzikale achtergrond hoorbaar, die gedurende de hele tijd van het gesprek aanwezig blijft, en waartegen de door de vrouwenstem gesproken woorden zich aftekenen, als figuren van goud- en zilverdraad op fluwelen scherm. Die muziek is een uitvoering door orkest, waarin de violen overruisen, van beurtelings dezelfde neerslachtige succesdeuntjes en dezelfde onwezenlijk huppelende lijkmarsen, welke Anselm op de piano heeft zitten stommelen.
ALEX, LUC en MAXIM
(slaken een gesmoorde kreet van ontsteltenis en bewondering)
| |||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||
PIUS
(hijgend, haast stemloos)
Heer, het gebeurt! HUIB
(fluisterend, verward)
Een vrrrouw! En muziek! ANSELM
(eveneens fluisterend, bijna ijlend van verrukking)
Natuurlijk! Het schilderij! En de muziek der zielen!... PUIS
(luid, met grote inspanning naar adem snakkend, en zijn woorden zorgzaam uitkiezend)
Gegroet... wonderbaarlijk wezen! DE VROUW Gegroet, meester. PIUS Ik... ben u onuitsprekelijk erkentelijk! DE VROUW Laat ik dan mijn dank tot u mogen uitspreken! HUIB
(fluisterend, verwijtend)
Pius, je hebt beloofd de hoorn in 't midden te houden, dat we ook kunnen luisteren. ANSELM
(eveneens fluisterend, onstuimig)
Je wafel, Van Dijen! PIUS Engel der nacht!... Ik bid u... wil luid spreken... dat mijn dierbare vrienden, hier broederlijk om me heen verenigd, uw stervensschone geluid eveneens mogen aanhoren! | |||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||
DE VROUW
(verheft een weinig de stem)
Mijn groet ook aan de broederschap. ALLEN
(door elkaar)
Gegroet... dank u... aanvaard ook ónze heilbede! PIUS Ik dank u... voor het onuitsprekelijke geluk... waarmede uw openbaring... mijn tot dusverre zo hopeloos zoekende... zo uitkomstloos naargeestige... zo eeuwig onbevredigde bestaan, thans komt vervullen! DE VROUW En ik zeg u dank voor de bezielde en zo vljtige kunst, waarmee u, ondanks de afstand, die ons in de ruimte scheidde, mijn aanschijn op uw doeken hebt weergegeven. ANSELM
(fluisterend, met koortsachtige vervoering)
Zie je wel! Het schilderij!! PIUS
(insgelijks bijna jubelend)
Dus... bent U de hemelse schim... de bovenaardse schone... met de witgouden haarrol, met de zeilsteenblauwe ogen en de schavotkleurige mond... die ik eens in droom heb gezien... en welke thans in wake is verrezen?... DE VROUW Ik ben een zwervende schepping Gods als u, maar het raadsel van dit leven, of van 't andere, is inderdaad, hoe of wij, zo weinig voor onszelf, tevens zoveel voor anderen kunnen betekenen. PIUS
(met bezwijmend geluid, tot zichzelf en zijn vrienden)
Heerlijk... óverheerlijk! | |||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||
ANSELM
(fluisterend, begeesterd)
Zo spreken hemellichamen tot elkaar! PIUS
(luid)
Blonde komeet aan het nachtelijke uitspansel van mijn kilkoude bestaan!... Ik... dus... ach, vergeef me! Verdwijn vooral nog niet! Wil nog even toeven... Honderden vragen bestormen mijn kronkelige brein... Jaren heb ik me er over afgepijnd... en nu het hun geschonken wordt, tot uitdrukking te mogen komen... verdringen ze elkaar, als schooiers op de drempel van een paleis!... Ja, ik wilde u vragen... HUIB
(halfluid, dringend)
Een idee voor vannacht... waar of we heen zouden! LUC
(op dezelfde toon)
Een afspraak... vraag een afspraak! ALEX
(idem)
Of nodig haar uit! ANSELM
(woest fluisterend)
Hel en duivel, hou je kakel! Laat Pius vragen. MAXIM
(verzoenend)
Ja, vraag jij, Pius. PIUS
(halfluid, jammerend)
Ik weet het heus--- Plotseling begint de luidspreker in de hoorn weer te kra- | |||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||
ken, precies op dezelfde wijze als de eerste maal. Na een laatste reuteling, breekt thans het eentonige gezoemer van het signaal ‘in gesprek’ door. PIUS
(heftig en wanhopig)
Afgebroken! Jullie hebben de aansluiting verbroooken! ANSELM
(razend)
Ellendelingen! Met jullie stomme vragen en je kinderachtig gedwing! Jullie hebben tegen de toestel gestoten! HUIB
(gekrenkt)
Pardon! Ik verzoek u... LUC Geen kwestie van... ALEX Ik weet zeker, dat... MAXIM
(vergoelijkend)
Toe, winden jullie zich nou niet zo op... Het is gruwelijk spijtig, maar licht nog te verhelpen... PIUS
(hakkelend)
Verhelpen?... Nee... Maar ik zal haar dan toch één keer hebben gehoord... Het is dus, vrienden!... Daarom, laten we dankbaar, laten we vrolijk zijn!...
(Geleidelijk is zijn stem warm en opgewekt geworden. Dan, traag, met trillend geluid):
Vaarwel, mijn goudene schim!...
(Legt de hoorn weer op de haak. Koortsig):
Komaan, vrienden! We rukken uit! Met de lach op 't gelaat en de fles in de arm! Maak voort! Wat sta je daar nog te marren, Maxim?
| |||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||
MAXIM
(aarzelend)
Zou je niet nog eens proberen te bellen, Pius? PIUS
(vastberaden)
Nee, nooit meer! Komen jullie nou, broeders?
Verward pratend en door elkaar lopend, verwijderen de vrienden zich van de toestel. Tot dit eensklaps, luid, scherp, en met welgemeten tussenpozen begint te schellen. Dadelijk verstomt elk ander gerucht.
ANSELM
(juichend)
Ha! Ik wist het! Ik wist het wel! PIUS
(ontdaan)
Mijn God! Is 't mogelijk... dat mijn andere ik... nu mijzelf opbelt? ANSELM Haast je, Pius! MAXIM, ALEX, LUC en HUIB
(door elkaar)
Nou, Pius!... Toe ja, Pius, haast je! PIUS
(met grafgeluid)
't Zij zo. De vrienden lopen gehaast terug naar de toestel. De hoorn wordt weer van de haak opgelicht. De muzikale achtergrond begint dadelijk opnieuw te spelen, sterker ditkeer en thans duidelijk als het strijkje in een restaurant. Gesmoorde uitroepen van verrassing onder de vrienden. PIUS
(sidderend)
Hallo?... | |||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||
DEZELFDE VROUWENSTEM ALS VOORHEEN Meneer Uithuizen?
Blij gemompel onder de vrienden.
ANSELM Ssst! PIUS
(met falende stem)
Jawel... DE VROUW Nou, hier ben ik weer! Ik zou zeggen, dat u uw toestel eens moest laten nakijken, meneer Uithuizen. Dat is de derde maal dat ik u vanavond opbel. De eerste keer heb ik het regelmatig horen schellen, maar het zal niet tot bij u door hebben gebeld, want u bent niet aan de telefoon gekomen. De tweede maal heeft het niet eens gescheld, maar akelig gekraakt, en toen we dan in gesprek waren, zijn we gestoord.
Verwarde uitroepen onder de vrienden.
PIUS
(verslagen)
Hemel, wat moet dat alles betekenen? HUIB
(sardonisch)
Een telefoondefect! ANSELM
(wanhopig)
Smoelen dicht! DE VROUW
(ongeduldig)
Hallo? PIUS
(verdwaasd)
Ja, hier Uithuizen... | |||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||
DE VROUW
(schalk)
Staan uw vrienden weer om u heengeschaard, meester? PIUS Jawel... ze proberen mijn verslagenheid te schragen. DE VROUW
(lachend)
Uw verslagenheid? Wat bent u grappig! Ik merk, dat u ook al lekker op Carnaval aan 't fuiven is geweest. Is dat misschien de reden, waarom mijn eerste belletje onbeantwoord is gebleven? Hebben uw vrienden ook niets gehoord? LUC Jawel, Pius, er is gebeld terwijl u in de kelder was. ALEX Luc en ik waren aan 't schaken, en Huib... HUIB Ik wou uit kiesheid niet... MAXIM En toen ben je zo meeslepend over je droomgezicht begonnen, Pius, dat het ons warempel door het hoofd is gegaan. DE VROUW
(guitig plagerig)
Ziet u wel, meneer Uithuizen! ANSELM
(verdrietig)
Maar jouw belletje dan, Pius? Je hebt je immers heel niet in 't nummer vergist? We hebben 't allemaal opgelet. | |||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||
PIUS
(ellendig)
Juist... Ik begrijp u heus niet, dame. Ikzelf had u immers opgebeld, toen u aan de telefoon bent gekomen... DE VROUW
(verwonderd)
Hebt u mij gebeld? Dus ként u mij? PIUS
(radeloos)
Dat wil zeggen, ik heb mijzelf opgebeld, om u te leren kennen!... DE VROUW
(schaterlacht)
O, u is wezenlijk heel drollig! Echt in Vastenavondstemming, naar ik hoor! PIUS
(desperaat)
Om Godswil, nee, dat ben ik niet! Ik bezweer u, dame! Ik heb wel degelijk een nummer gedraaid, dat NIET het uwe kàn zijn. En toen is U begonnen spreken! Hoe kan dat nou toch alles? DE VROUW Wel, ik vermoed, omdat ik ongeveer op 'tzelfde ogenblik uw nummer heb gedraaid, en daarmee even voor u klaar was. PIUS
(koppig)
Nu, als zich dan alles gewoon heeft toegedragen, wil ik het ook kunnen begrijpen. En ik versta niet, hoe of u aansluiting met mij hebt kunnen krijgen, aangezien ik gelijk een ander nummer aan het draaien was, en, in alle geval, van het ogenblik dat ik de hoorn van de haak had genomen, mijn lijn niet meer vrij was! Dat is, medunkt, normaal geredeneerd! | |||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||
HUIB Voila! DE VROUW Och, meneer Uithuizen, ik zou zeggen, dat het de normale gang van zaken is, wanneer de gewoonste dingen eens buiten onze weet om mankeren. Terwijl u uw nummer aan het draaien was, is er mogelijk een contactje geweest, of weet ik veel wat, dat door gedaver op straat of in huis, heeft gehaperd, waardoor uw lijn vrij is gekomen, voor het nummer dat ik draaide. Maar mag ik u thans eindelijk de reden van mijn opbellen kenbaar maken? PIUS
(mat)
Alstublieft...
(Met nog even een vertwijfelde opleving in zijn stem):
Maar mag ik nog vooreerst vragen, wie of u dan eigenlijk is, dame?
DE VROUW
(lachend)
Och ja, we hebben al zoveel gepraat. Ik was thans bijna vergeten, dat u me immers nog niet kent! Mijn naam is Margareta Malafide... ANSELM
(onheilspellend)
Mala-fide... Zulk een naam zegt alles! DE VROUW Ik woon sinds een tijdje in deze stad, maar uw tentoonstelling laatst, heb ik helaas niet bezocht. Ik moet zeggen, dat ik er niets van heb geweten; de schilderkunst is me pas sedert gaan intresseren, en uw naam kende ik toen nog niet. Maar van vrienden heb ik nu iets heel wonderlijks van uw tentoonstelling gehoord, meester Uithuizen. Nota bene, dat daar wel een paar dozijn portretten van me aanwezig waren. Mijn vrienden zeggen, dat de gelijkenis verbijsterend was, en u zou ten stelligste verzekerd hebben, niet naar een | |||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||
model te hebben geschilderd. Nu vraag ik me af, of hier een ongeëvenaard toeval in het spel is, dan wel, of u me misschien toch niet al eens hebt ontmoet, op straat of in de trem bijvoorbeeld, en zo, onbewust dan, mijn beeld in u hebt opgenomen? Daarom zou ik het ontzettend vermakelijk vinden, indien we thans elkaar eens welbewust konden treffen. Misschien herkent een van ons beiden wel de andere! Het leek me precies de geschikte avond voor zo'n spelletje, wat u? Mijn vrienden en ik vieren op 't ogenblik Carnaval in het hotel Luxor, achter de markt, en nu wou ik u en ook uw vrienden inviteren, met ons partij te maken. Hoort u wel door uw toestel, hoe meeslepend of het strijkje hier is? Wij zijn verkleed, en u moest maar eens proberen, uw ‘droomgezicht’ onder haar masker te herkennen! Het kan een dolle nacht worden! Wat dunkt u, lijkt u mijn voorstel een beetje? PIUS
(uitgeput)
Wel... mevrouw Malafide... ik weet... heus niet... HUIB
(luid, opgewekt)
...hoe u te bedanken! LUC, ALEX en MAXIM
(met vrolijke stemverheffing)
Ja, ja! Bravo! We vliegen zo over om u te omhelzen, reddende engel dezer Carnavalsnacht! MARGARETA
(lacherig, eveneens de stem verheffend)
Welkom, heren! Dat is dus afgesproken. Maakt u maar spoed! Tot straks, meester Uithuizen. Ik verwacht een boel van onze ontmoeting! (Haakt af.) ANSELM
(smartelijk)
Een boel?... Een boel inderdaad! | |||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||
PIUS
(kreunend)
Ach, broeder Anselm, wat een bak! HUIB
(feestelijk opgeruimd)
Vooruit, kinderen! Pius, man, je idee heeft het ten slotte luisterrijk gehaald! LUC
(uitgelaten)
Alex, onze koningin is geslaakt! ALEX
(ondernemend)
Voort, we kunnen ze thans schaken! MAXIM Kom je, Pius? PIUS
(kort)
Nee.
Allen laten een gemompel van verbaasde ontstemming horen, behalve Anselm.
HUIB
(zacht, een beetje pijnlijk)
Als je haar liever alleen gaat vinden, willen we je natuurlijk niet tot last zijn. PIUS
(week)
Wel nee, Huib. Je moet maar denken, dat ik onder een stortbui van neerslachtigheid lig. Ik zou jullie geen prettig gezelschap zijn. Ga gerust en amuseer je kostelijk. Het is ten slotte maar één keer Carnaval in 't leven, en ik moet het mijne al gehad hebben, zo het schijnt. Anselm, jij vertelt het hun wel onderweg, hoe ik thans voel, nietwaar? HUIB Nu dan, maar het spijt ons zeer. | |||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||
MAXIM, ALEX en LUG Ja, heus, Pius, zéér! PIUS Kom, neem jullie jassen en vergeet de druiven niet. Anselm zal mij vervangen, terwijl ik thans wat op de piano ga stommelen. ANSELM
(zwaarmoedig en innig)
Het zij zo, Pius. Ik zal Margareta de Trouweloze van je groeten. Goede reis, mijn zielebroeder! ALEX en LUC Dag, Pius, dank voor de bessen, en voorspoedige reis!
Haastige voeten lopen over de vloer, in blijde opwinding. Flessen worden van tafel genomen en botsen zwaar, maar zacht, tegen elkaar aan.
MAXIM Dank voor de merkwaardige avond, Pius, en zend je ons ook je adres uit het buitenland? PIUS
(is reeds voor de piano gaan zitten en slaat enkele toetsen aan)
Ach Maxim, ik vrees dat sneeuwbergen geen adres hebben. HUIB
(lachend)
Pas op, Pius! De telefoon omspant de hele aardbol, en in elk geval weet je nu wie op te bellen, als het je ginds te koud mocht worden. Veel geluk, goede vriend! PIUS Dank je, Huib van Dijen. ANSELM Komen jullie nu. | |||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||
De vrienden vertrekken in een dartel gestommel. Een deur slaat dicht. Buiten weerklinken nog even hun stemmen, geanimeerd, in de ijle lucht van de winternacht, terwijl de motor van een automobiel wordt aangezet. De portiertjes klappen dicht, en de wagen verwijdert zich zacht ronkend in de verte.
Een nog onwezenlijker, weemoediger en krampachtiger hand, dan bij de aanvang van het stuk, bespeelt thans de piano. Op de achtergrond wordt thans ook weer de strijkjes-muziek van het restaurant hoorbaar, met daarin als het melodische gerinkel van ettelijke telefoonbelletjes. Naarmate dit geluid aanzwelt, verhevigt ook het spel van de piano in klank en tempo, alsof het tegen deze achtergrond wilde opvechten. Een oorverdovende gongslag breekt, na een korte poos, dit hartstochtelijke geraas af.
MAXIM
(reciteert, vriendelijk uitnodigend)
De kiesschijven der telefonen
liggen in ieders handbereik;
de kansen door elkander wonen -
draai cijfers, vrienden, en wordt rijk!
MARGARETA
(reciteert, met lokkerig zingende stem)
De draden hangen in de nachten,
omhelzingen van paal tot paal,
zoenen gerekt naar 't onverwachte,
boodschappen in vertrouwde taal!...
PIUS
(reciteert, met wanhopig, bijna toornend geluid)
Geschel, geschel van telefonen!
Bel ik mezelf, bel ik het àl -
aan 't ander eind verschijnt een schone,
die antwoordt: het is Carnaval!
MARGARETA
(raadselachtig, schamper en aanhalig)
Kan God alsnog wel op een ander nummer wonen?...
Zachte eindgongslag.Ga naar eind(1)
JOHAN DAISNE. |
|