september 2010
1
Ben jij het, liefste, ben je alles nu?
Stem die de diepste tonen zingen kan?
Gras dat koorddanst op een duinrug,
zon die opvlamt uit een vennetje?
Is het de zee waarmee je aanruist nu,
het nauw hoorbaar vallen van een blad?
Knipoog je vliegtuigstrepen aan de lucht
en plaag je me gewoon maar wat?
Naar het waarom zal ik niet langer vragen.
Geen enkel antwoord was bevredigend,
het leidde slechts tot feller onbehagen.
Vlieg dus maar rond en wees het lied
dat wij elkaar nog altijd kunnen geven,
allebei de tekst en allebei de melodie.
Vanavond flink gedronken en gerookt,
je zult het wel afkeurend aanzien.
Ik was bij de buren, sprak er van je dood
en hoe het verder moet, of niet misschien.
Wat is er zeker, en wat doet ertoe?
Jij was daar veel beter in dan ik.
Wij tweeën waren jou genoeg.
De rest was triviaal gezanik.
Wat heb je hard gelijk gekregen:
nu is mij alles om het even.
Hier liefste, neem een sigaret,
of neem mijn glas of neem mijn adem.
Neem alles van mij wat je nodig hebt,
desnoods mijn stem, de ongehavende.
‘Wij moeten ons richten op de goede tijden,
niet op die verdoemde van afbraak en pijn.’
Maar dat geluk van ooit, jouw niet meer zijn:
hoe vallen zij in één adem met elkaar te rijmen?
Dit schelle en toch milde licht vandaag,
zo weinig wind, dit stillehelderzachte:
‘Helemaal mijn weer’ zou je nu lachen,
al zou het klinken als een droeve vraag.
De geur van verse rotting in het bos
draait de moeren van de uren los
en toen en nu, geluk en ongeluk,
vloeien naadloos door elkaar
tot jij het vers tegelijk
binnenkomt en weer verlaat,
binnenkomt en weer verlaat.
Er gloort verandering. In het duin is het vandaag
ineens weer lentewarm, al gaan de trekvogels
er nog steeds massaal vandoor, westwaarts
naar de zee, die zij blijkbaar willen oversteken.
Abelen wiegen al te dromerig hun zilverkronen.
Een briesje ruist in wijkende cirkels om me heen.
Als ik je nu over de open heide aan zag komen
met een echte schaduw: ik geloofde het meteen.
O wiekslag van het grondeloze, mensen die
in golven gaan en komen, en toch gewoon
het slaan van vinkjes in het struikgewas,
een specht die realistisch roffelt op een stam,
ze lijken vast van plan hier te overwinteren.
Alles bij het oude dus, in evenwicht, sereen,
en toch alle dagen anders, als laatste sprankje hoop.
Alweer een dinsdag die je moet missen,
zonlicht en snijwind staan hard op het duin.
Wat is het helder, het lijkt haast winter,
de bladeren werden in één nacht roestbruin.
Waar moet ik heen, wat wil ik nog zien?
Blijft er iets over wat ik mee wil maken?
Of doet sinds jouw dood niets meer ter zake?
Of maakt dat juist alles belangrijk misschien?
Ach, alles en niets zijn mij nu gelijk,
alleen in wat woorden adem ik echt
omdat ik jou daarmee nog altijd bereik.
Wat zijn de dingen eenvoudig geworden.
Wat smaakt tenslotte het tussengerecht
dat wij levende eten toch bitter en wrang
en straks nog de gang van bitterder honger.
Je as danste een moment op de zuidenwind
en loste op boven het duin, als een traan in zee.
Ik had het niet verwacht, maar het viel me mee:
als ik hier voortaan kom, adem ik je immers in.
Zal ik dan ook de geuren weer opsnuiven
van je haren, je parfum en je warme schoot?
Je mond zo lang nadat ik naar je toe boog
voor een laatste kus, en wat was hij zuiver.
Nu kus ik lucht en zon en wind en wolk,
een sprietje gras, een veertje aan een tak,
maar ook de langste en de scherpste doorns,
en prikkeldraad en een gebroken glas,
opdat ik bloeden zal, mijn lieveling,
tot de hele mensheid van je zingt.
Het regent harder per minuut,
mijn lege helft staat al vol water.
De andere, onder een paraplu,
voelt zich per voetstap desolater.
Een rund loeit angstig door het bos,
de bomen glimmen kil en akelig
en je breekt nog wat verder van mij los
en weer wat minder vloeien wij samen.
Toch klaart het in 't westen al wat op,
alles valt na verloop van tijd wel mee -
men staakt de strijd en hijst de vlag in top,
en veegt het stof van zijn bestaan bijeen
en werpt het van een duintop in de wind
en danst weer met degeen die men bemint.
‘1’ is de 1ste afdeling uit de bundel Doodsbloei, die medio september zal verschijnen bij Uitgeverij Prometheus.
|
|