De Nieuwe Gids. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
De Duitsche socialisten en de oorlog. Door F. van der Goes.I.Friedrich Engels, nu de oudste van de stichters van de Duitsche Sociaal-Democratie, de levenslange vriend en vertrouwde, de medewerker van den grooteren Marx, de revolutionnaire geleerde, heeft in het Fransch en in het Duitsch een artikel laten drukken waarvan te verwachten is dat het in de rij van de belangrijke socialistische dokumenten van dezen tijd een voorname plaats zal krijgen. Ik vestig er hier de aandacht op, om den algemeenen indruk en om den bijzonderen inhoud. De algemeene indruk is deze, dat er weer uit blijkt hoe ver de Sociaal-Democratie in Duitschland gekomen is; zóo ver dat zij van de fraze, dezen bij uitstek burgerlijken afgod, volkomen geëmancipeerd is, en als een beraden, scherpen geest hierop hoofdzakelijk peinst, wat vandaag gedaan kan worden. - Het doen is van vandaag, doen kan men nú; wie het doen liefheeft gedraagt zich niet alsof het morgen ware. En al het Duitsche handelen bekommert zich enkel om het heden; niet om het heden-zelf, allerminst om het heden te verlengen, maar om het morgen sneller te bereiken, en uit het weten dat het géen morgen wordt, voor het heden achter den rug is, ook dat wat heden | |
[pagina 59]
| |
ongedaan blijft, morgen te doen overschiet. Dit morgen is de revolutie van de kapitalistische maatschappij. Hierop is aller denken en verrichten met groote, maar geen luide hevigheid gericht; luid is wie de woorden bemint meer dan de daad. Het intense streven naar de omwenteling van het kapitalisme, is niet het utopische dweepen met nieuwe regelingen die zaligheid en luilekkerland op de aarde zullen brengen; ook niet de wanhoop van eerst sentimenteele en dan vertwijfelende menschen, die met roerende aanspraken de steenen harten van de bourgeoisie hebben willen smelten en de hongerige haveloozen te hulp roepen om de koppen te doen voelen nu de harten niet wilden luisteren; en niet de duistere samenzweering van middeleeuwsch vergif en dolk of modern dynamiet. Maar onze Duitsche broeders en vrienden zijn de rijen van een onoverzienbaar leger dat aankomt met snelle en geen overhaaste stappen, de grond dreunt mijlen wijd van hunne nadering; en de verwarring van de zwakheid, de angst van het schuldbesef, de schrik van de domme, nu verslagen gerustheid, rijst in de haren, puilt uit de oogen, kwijlt langs den kin, knikt in de beenen, siddert door de vingers van eene voor den dood bestemde burgerij. En wie een groot leger beveelt, denkt niet met leuzen te overwinnen maar met een koude verachting van gevaar, die evenwel niet het berekenen van kansen en het overleggen van goeden raad verbiedt. Niet het gevaar is het doel, maar de zegepraal. En in de werkelijkheid van heel spoedig verwacht de Duitsche Sociaal-Democratie den strijd, den beslissenden, die haar de overwinning geeft, de overwinning in het parlement als de bourgeoisie, overigens vrij gedund, niet meer zal spreken maar klappertanden, en de overwinning met hulp van de overmacht van arbeiderszonen in het leger. Het is zeker dat de Sociaal-Democratie het geweld niet zoekt, het is zeker dat zij niet zal wijken wanneer zij geen andere keus heeft; vervloekt zij het geweld van wapenen voor de zaak van geld en dwang, vervloekt die het eerst de wapenen gebruikt. De verre gevorderdheid van de Duitsche Sociaal-Demo- | |
[pagina 60]
| |
cratie kent men aan de afgemetenheid van hare taktiek. Omdat zij er aan toe is, groote dingen te kunnen doen, moet zij al hare inspanning op het doen bepalen. Een kleine partij in een achterlijk land kan zich dronken drinken aan bombast, Duitschland moet zijn soberheid bewaren zooals soldaten des nachts bij de wachtvuren voór het gevecht dat in den ochtend zal beginnen. De ernst en de zelfbeperking van de Duitsche partij, door bedriegers en domkoppen voor reactie of vrees uitgemaakt, beduidt niet dat zij eenig ideaal zou opgeven en op burgerlijke hervormingen bedacht raken. Maar het beduidt dat zij het begin van verwezenlijking van haar ideaal zoo nabij ziet, dat zij zich in deze zeldzame en benijdenswaardige positie gevoelt, van wat vroeger een ver en vaag streven zou geweest zijn, nu in alle nuchterheid te kunnen betrachten als dingen die zij van daag of morgen geroepen zal worden in praktijk te brengen. Niet duidelijker heeft men deze positie en het gevoel van die positie kunnen omschrijven, dan zooals Bebel deed, toen hij verklaarde dat van het nieuwe Duitsche programma het eerste of algemeene deel, dat de grondslagen van den socialistischen staat bevat, mogelijk eerder zou worden toegepast dan het tweede, bijzonder deel, waarin is vermeld welke eischen de partij stelt aan de tegenwoordige maatschappij. En dezen algemeenen indruk maakt ook het artikel van Engels. Hij spreekt over den oorlog en de houding van de sociaal-democraten, zonder de aberratiën van zenuwachtige hoofden en vergoders van het ijdele woord. Hij spreekt ook niet over rechten van de werklieden bij den aanstaanden krijg, hij begeeft zich in geen algemeene waardeering van de zedelijke aspekten van den oorlog. Niet omdat, zou ik denken, een van deze beide dingen opzichzelf noodzakelijk inférieur zou wezen, maar omdat de lieden die met de werkelijkheid van de verschijnselen te doen hebben, met geene dergelijke bespiegelingen of verklaringen geholpen worden. - De oorlog, dit is de inhoud van het stuk, de oorlog zal onvermijdelijk worden teweeg gebracht door de contra-revolutionnaire krachten in Rusland, Duitschland of | |
[pagina 61]
| |
Frankrijk. En hij zal onvermijdelijk worden gestreden. In geen land is de partij van de revolutie zoo sterk dat zij een oorlog zou kunnen beletten die haar onwelgevallig was. En niet élke oorlog zou de internationale partij van de revolutie onwelgevallig zijn, er zijn oorlogen en gevolgen van oorlogen te bedenken die de revolutie zouden verhaasten. In dezen staat van zaken is het wenschelijk een onderzoek te doen naar de omstandigheden die zouden kunnen gebeuren, en voor het proletariaat van belang zijn. Engels zegt nu wat hij waarschijnlijk acht dat komen zal en hoe het de proletariërs zal affekteeren. - Dit blijkt al dadelijk uit zijn geschrift, dat de Duitsche Sociaal-Democratie niet bevangen is door een vrouwelijken afkeer van bloedstorting of zich laat verleiden door eenigen subjectieven haat aan den oorlog, om de dingen van het tegenwoordig leven anders optevatten dan zij zijn. Wij allen, sociaal-democraten, zien de volkomenheid van het organisch leven van de maatschappij zich opbouwen en haar een gestalte aannemen die niet gedoogt het toebrengen van leed aan wien ook van hare leden. Van deze hoogte gezien zijn de krijgvoerders van de barbaarsche bourgeoisie, kleine en gemeene menschen. Maar in de praktijk van tegenwoordig kunnen wij met dergelijke beschouwingen niets uitrichten, het Leven informeert zich niet naar de impressies, zedelijke of aesthetische, die wat zij voltrekt maakt op de hersenpapjes in toevallige schedels. Blijkt het dat de regeerende klasse of eenig militair despotisme den oorlog wil, dan behoort het onze taak te zijn daarvan het meest mogelijk voordeel te halen ten bate van een revolutie, die wij overigens gelooven dat zonder aanwending van het burgerlijke machtmiddel, het geweld, zal kunnen zegepralen; waarvan wij de onbloedige overwinning boven de bloedige zouden verkiezen. Maar de bourgeoisie, onverdraagzaam, vervolgziek, haatdragend, tyranniek; razend van egoisme, heerschzucht, opgeblazenheid en dommen trots; en sedert vele eeuwen gewend met geweld van politie, justitie, bureaukratie en leger hare kleine en hare groote privilegiën te handhaven, zal wel niet genegen bevonden | |
[pagina 62]
| |
worden naar rede te luisteren. Vernietigend zal dan de orkaan van de revolutie door hare huizingen varen, want van alle dingen is dit eene zeker: de Sociaal-Democratie keert op hare stappen niet terug. | |
II.Het spreekt van zelf, de socialisten kritiseeren ook de moraal van hunne tegenstanders, de geschrevene en de toegepaste. Maar dit kan nooit de hoofdzaak van onzen strijd worden, want wij weten dat de moraal niet de oorzaak maar het gevolg van de maatschappelijke instellingen is. Als de wereld beter kon worden door het betoogen van eenige zedeleer, zou zij het al lang moeten zijn; honderde jaren achter elkaar is het de bezigheid geweest van de ijverigste en knapste menschen. Maar zij hebben het niet verder gebracht dan de maatschappelijke instellingen veroorloofden; als er vooruitgang in het zedelijk doen op te merken is, komt het daar vandaan dat de intellektueele evolutie aan zekere toestanden het aanzijn heeft gegeven, waardoor het mogelijk was en noodzakelijk werd het zedelijk denken in praktijk te brengen. Het menscheneten, de slavernij, het vuistrecht, de familie-veete, diefstal en moord in sommige vormen, zijn zedelijk veroordeeld geworden toen deze dingen van wèl-gevestigde en geëerde instituten, veranderden in overbodige, later onmogelijke gebruiken. De prostitutie, de concurrentie, het gezag, de spaarzaamheid, de vlijt, de vaderlandsliefde, zijn instellingen en sentimenten die bij de private exploitatie van de productie-middelen hooren, met haar zijn opgekomen en haar in den aanstaanden ondergang zullen vergezellen. Een compleet zedelijk persoon onder het socialisme zal er geheel anders uitzien dan zijn respectabele voorganger onder onze tijdgenooten, een waarheid die de kapitalisch-gezinde moralisten op de ideeën van de toekomst-moraal doet schimpen. Een andere moraal, denken zij, is géen moraal. Een kind kan niet begrijpen dat zijn vader meer houdt van een sigaar dan van een koekje: zoet, denkt | |
[pagina 63]
| |
het, is lekker, en wat niet zoet is, kan niet lekker zijn.... Met onze opvatting van het wezen van de moraal is een aparte moreele propaganda natuurlijk onvereenigbaar. Niet de gevoelens die het kapitalisme opwekt, niet de voorstellingen van goed en kwaad die het bij de menschen vestigt, maar het kapitalisme is het doel van onze slagen. De kritiek van de kapitalistische moraal, als die afzonderlijk ondernomen wordt, heeft alleen agitatorische waarde, en dan alleen bij menschen die over de mogelijkheid van de socialistische instellingen al eenigszins zijn ingelicht. Het geeft niets de broederlijkheid aan te bevelen, als men niet vooraf de afschaffing van de concurrentie begrijpelijk heeft gemaakt. Eerbied voor het gezag is alleen weg te krijgen als de overbodigheid van het gezag is bewezen. Zuinigheid zal beschouwd worden als een deugd, zoolang men vasthoudt aan het idee van een maatschappij die drijft op de spaarzaamheid van particulieren. Voor wie niet aanneemt dat een samenleving op komst is, waarin deze andere moraal uitvoerbaar zal zijn, heeft hare lofrede den zin van de beschrijving van fraaie luchtkasteelen of in het geheel geen zin. Het is de ontwikkeling van het maatschappelijk bewustzijn, die maakt dat wij niet op de instellingen behoeven te wachten om een andere moraal te krijgen, reeds de conceptie van de nieuwe instellingen brengt de nieuwe zedeleer. Van den oorlog geldt wat van de genoemde instituten gezegd is. - Men kan niet verwachten het drankmisbruik te overwinnen door er tegen te ijveren, of door een grooter of kleiner getal van de slachtoffers te redden; alleen mag men dat hopen van het verwijderen van de oorzaken. De agitatorische waarde van den strijd tegen de dronkenschap, ligt in de minachting waarin men de maatschappelijke verhoudingen brengt die tot dronkenschap voeren. Maar de minachting zal niet gedijen waar geen ontvankelijkheid is voor het besef, dat zij voor een volkomen revolutie vatbaar niet enkel, maar bestemd zijn. Anders leidt de gewekte minachting tot daadloos, somber gemijmer, tot een algemeene verachting van het leven dat in rouw en boete wil worden | |
[pagina 64]
| |
doorgebracht, tot de concentratie van alle hoop op een tweede bestaan dat met den dood begint; zooals de acetisch-christelijke wereldbeschouwing, die het kwaad zag maar zijn oorzaken niet, de gelatenheid en de zelfkwelling aanbeval; en tot die latere en lichtzinnige praktijk om, elk voor zich, zooveel mogelijk te profiteeren van het booze dat toch niet te verhelpen was. - De moreele agitatie tegen den oorlog wordt gehouden voor de tijdpasseering van overigens welwillende menschenvrienden, en binnen de kringen van de bourgeoisie is zij dat ook; maar naar de burgerlijke leer is er toch geen andere strijd tegen den oorlog mogelijk dan deze in eigen oog ongeveer wanhopige. De vredebonden zijn tegelijk de hoopsterren en de spotschijven van de bourgeoisie. Lieden die wetenschappelijk en ernstig zijn, maar alle ernst en wetenschappelijkheid in maatschappelijke dingen is pieterig en onbeduidend in dezen staat van burger-denken, zoo de wijsheid van Asteken en van Albino's, schrijven met groote soberheid over de onvermijdelijkheid en onmisbaarheid van den oorlog; die er anders over denken en de naarheden van den oorlog aan de menschen voorhouden, alsof dàt noodig en nuttig ware, lachen zij uit. Deze soort van polemiek tegen het kwade, heb ik gezegd, is de Socialistische niet; maar als beide partijen elkaar evenaren aan gebrek aan inzicht, zijn de laatsten de gelukkiger menschen die in het donker den rechten weg hebben weten te bewaren. Nu is het voor de Socialisten noodzakelijk, dat zij de agitatie tegen den oorlog (en tegen de andere instituten door het Kapitalisme geformeerd of overgenomen) niet verwateren met burgerlijke bijmengsels. Eén ding is, te zeggen dat het verwerpelijke maatschappelijke toestanden zijn die den oorlog mogelijk maken en bestendigen; een ander ding, te doen terwijl men in zulke toestanden leeft, alsof zij niet bestonden, reeds plaats gemaakt hadden voor latere en betere, en dan den oorlog te willen afschaffen door een beroep te doen op de betere gezindheid van de menschen die, als zij aanwezig was, op zulk een beroep niet zou wachten. Nu, in dit kapitalistisch tijdvak, er op te rekenen dat men den oorlog kan | |
[pagina 65]
| |
vermijden door tegen de soldaten te zeggen: ga niet vechten, is staat maken op een losbarsting van socialistisch sentiment, dat in deze periode niet voorhanden kàn zijn, ook niet bij de meerderheid van de nu levende menschen die de socialistische denkwijze zijn toegedaan. Langen tijd zullen de instellingen van het Socialisme gevestigd moeten zijn geweest, voor het Socialistisch gevoel tamelijk algemeen zal zijn. De ondeugden van patriotisme, liefde voor het vorstenhuis, voor krijgsroem, eerbied voor het gezag, zullen vervangen moeten zijn door de deugden van liefde voor de menschen, de vrijheid, eerbied voor het gemeenebest. Te meenen dat men bij decreet die ondeugden kan verbannen en deze deugden kan oproepen, is een restant van burgerlijke, zoogenaamd ideologische wereldbeschouwing, waaraan de positieve grondslag van socialistisch denken ten eenemale ontbreekt. Er is geen verschil tusschen de vredebonders die den oorlog willen afschaffen door er redevoeringen tegen te houden, en hen die de soldaten willen belezen hunne geweren weg te gooien. De redevoeringen zullen ingang vinden en de raadgevingen worden opgevolgd, zoodra de socialistische instellingen het socialistisch sentiment hebben ontwikkeld waaraan men apelleert. Zoowel de vredebonders als de utopische socialisten verlangen maatregelen, die alleen mogelijk zullen wezen wanneer ze onnoodig geworden zijn. Aan het wezen van de zaak verandert het niet, dat de oproep om niet te vechten er radikaler uitziet dan de beraadslagingen van een vredescongres; de verkleefdheid aan de radikale fraze mag niet doen voorbij zien dat beide strijdmiddelen enkel frazen zijn, dwazer naarmate ze radikaler zijn geformuleerd. Met tegen deze burgerlijke, quasi-socialistische bestrijding van kapitalische instellingen en ondeugden te waarschuwen en haar te ontleden, wensch ik geen polemiek te voeren tegen de personen die haar voorstaan. Ik spreek er over als verschijnsel van eene periode in het socialistisch denken die ook in Holland weldra gesloten zal zijn, aan de spoedige | |
[pagina 66]
| |
sluiting wensch ik mij naar krachten te wijden.Ga naar voetnoot1) - Als kenmerk van een zeer gevorderd stadium heb ik de Duitsche beschouwing genoemd. Men rekent niet op de kracht van socialistische gevoelens in een kapitalistische wereld. Zoolang kapitalistische instellingen bestaan, zullen, bij de meerderheid van de menschen, kapitalistische ondeugden heerschen. Het maken en het voeren van oorlog hoort daar toe. Nu is het de vraag: hoe moeten de Socialisten de kapitalistische gebeurtenissen trachten te leiden. Zij weten: voorkomen kunnen zij ze niet, zoo weinig als het branden van de zon in de hondsdagen. Maar daarvan voordeel trekken, tegen de gevolgen de menschen en hunne partij zooveel mogelijk beschermen, dat is mogelijk en dus geboden. Nog éene algemeene opmerking, die in het eerste hoofdstukje van dit artikel al aangeduid is. - Zooals het Kapitalisme economisch zichzelf omzet in het Socialisme, ook door veranderingen die voor een deel van de menschen onaangenaam zijn, b.v. door de uitbreiding van het machine-wezen of de vorming van al grootere bedrijven, zoo is het daarmeê doende in de politiek. De opkomst van de burgerij heeft het staatsgezag uit de handen van de vorsten genomen, en daardoor is het denkbeeld van zelf-regeering krachtig geworden. De arbeiders zullen niet anders doen dan wat de burgerij hun heeft voorgedaan. Ik wil zeggen: zooals de koningen door de middelklasse zijn onttroond, zij had de getalsterkte en kreeg het verstand; zal de middelklasse door de arbeiders worden overwonnen, zij hebben de meerderheid en krijgen het verstand; de revolutionnaire daden van de bourgeoisie hebben de revolutionnaire gezindheid van de proletariërs ten zeerste aangewakkerd; die de revolutionnaire | |
[pagina 67]
| |
neigingen bij de proletariërs het eerst hebben geprikkeld, kwamen voort uit de revolutionnaire bourgeoisie. - En zoo kan het ook gebeuren dat oorlogen, begonnen door bourgeois-regeeringen, uitvallen in het voordeel der arbeiders, of door hen in hun belang worden gebruikt. Deze mogelijkheid moet onder de oogen worden gezien, men mag zich er niet van afmaken met declamatie tegen het vechten. De stappen die men wil doen moeten gebeuren in de schoenen die men héeft, kunnen niet worden gedaan met schoeisel van een andere eeuw. De vrijmaking van de arbeiders, die men nú wil ondernemen, moet worden bevorderd door alle middelen die de tegenwoordige wereld aan de hand geeft, daar is de oorlog éen van, onverschillig of hij om dynastieke of economische belangen wordt gevoerd. Zich van den oorlog af te wenden met de pudeur van vredebonders, heeft veel kans verraad te worden van de arbeiderszaak. Engels bespreekt eenige oorlogsgevallen zonder iets van die jufferachtige schaamte. Maar ook buiten de voorbeelden die allen twijfel aan de juistheid van deze theorie wegnemen, bestond er een groote mate van waarschijnlijkheid voor; er is in het algemeen geen enkele kapitalistische maatregel of handelwijze of instelling, die niet in-zich-zelf eene negatie van het kapitalisme bevat, een soort tweesnijdend wapen welke de hand wondt die haar voert, en zoo een bevordering is van het Socialisme. Economisch en politiek is dit waar. De erkenning hiervan is niet vereenigbaar met de verouderde voorstelling die men in Holland van het socialisme heeft. Daarvan partij te trekken is alleen mogelijk, als de taktiek van den modernen geest is doordrongen. Te zeggen: dit en dat zijn kapitalistische gebruiken en instituten, daar bemoeien wij ons niet meê, is al het werkzame aan de propaganda ontnemen, is nauw verwant aan de afgoderij van het woord. Want de burgerij hanteert niets dan tweesnijdende zwaarden, de socialisten hebben de plicht, niet het spel lijdelijk aan te zien en zich enkel te verheugen als er wat gebeurt, maar zij moeten dwingen tot slagen die den zelfmoord verhaasten. De eenige vraag die door de voorstanders van de volks- | |
[pagina 68]
| |
zaak overwogen kan worden, is of de arbeiders nadeel of voordeel zouden hebben bij het verlies van onze nationale zelfstandigheid. Wat zij zouden moeten betreuren kan ik niet vinden, daarom is mij het behoud van onze zelfstandigheid onverschillig. Men verschoone ons van een beroep op eene vaderlandsliefde die door ons niet wordt gevoeld, en in de plaats waarvan een hartstocht is gekomen die behoort bij den rijperen wasdom van ons maatschappelijk bewustzijn; als sentiment, denk ik, even eerbiedwaardig, eerbiedwaardiger als de wedergade van een hooger intellektualiteit. Een oorlog die ons met het verlies van de zelfstandigheid bedreigde, zou door de Nederlandsche sociaal-democraten alleen naar de kansen van arbeiders-voordeel moeten worden beöordeeld. Laat ik een geval noemen, waarin die kansen niet twijfelachtig waren, een oorlog met Duitschland door een socialistisch parlement bestuurd; de mate van waarschijnlijkheid van het geval komt niet in aanmerking, voor Duitschland zou het een verdedigende oorlog kunnen zijn waarin wij betrokken raakten. Zouden dan de Hollandsche socialisten hunne kameraden bevechten? Wij zouden den vrijheidsboom weer planten op den Dam, díe dan voor altijd zou zijn gesteld. De Carmagnole is een zeer achtenswaardig lied en de steenen zouden zingen als de menschen zwegen. - Maar, als met even groote zekerheid bij een oorlog de overwinning van de reaktie kon worden voorspeld, zouden de socialisten zich eendrachtig dienen te scharen om de driekleurige vlag en vrij de vaderlandsliefde vieren als de genegenheid voor iets dat lievenswaard was. | |
III.Hierop is de redeneering van Engels gevestigd, dat in Duitschland de sociaal-democraten de macht in handen zullen hebben in tien jaar. Dit beteekent, natuurlijk niet een compleete tenuitvoer-legging van de socialistische organisatie binnen een volgend tijdvak van nog eens tien of twintig jaar, maar wel de dan zeer snelle vernietiging van de poli- | |
[pagina 69]
| |
tieke overmacht der bourgeoisie en het aanvaarden van het Staatsgezag door de arbeiderspartij om het ten bate van den arbeid te gebruiken. De bourgeoisie zal als klasse worden verpletterd zooals de berijder van een olifant wanneer het dier zich op zijn rug keert. - Wat die becijfering betreft, Engels komt er aan door het tijdvak van 1871 tot 1890 na te gaan, waarin het getal socialistische stemmen van ruim honderdduizend tot een kleine anderhalf millioen gestegen is. Nu heeft de Regeering, zegt hij, sedert de laatste verkiezingen, al het mogelijke gedaan om de volksmassa in de armen van het Socialisme te drijven: zij heeft de vakvereeningen en de werkstakers vervolgd, zij heeft, zelfs onder de tegenwoordige duurte, de inkomende rechten staande gehouden, waardoor het brood en het vleesch van de armen duurder gemaakt worden ten bate van de groote grondbezitters. Voor 1895 neemt Engels het getal van minstens twee en een half millioen, voor 1900 drie en een half tot vier millioen. Dit is wat de wetgeving aangaat. Van het andere machtmiddel, het leger, zegt Engels dat er nu éen socialistisch-gezind man is op de vijf, in 1900 rekent hij op een socialistische meerderheid. Overal is het de jeugd die, zooals het betaamt, de partij van de toekomst genegen is. Nu wordt men in Duitschland kiezer op zijn 25ste, soldaat op het 21ste jaar; waarschijnlijk is het getal socialistische soldaten betrekkelijkerwijze grooter dan het getal socialistische kiezers, en dan zullen de socialisten in het leger behooren tot de meest-ontwikkelde militairen, de leden van het geleerde proletariaat en de jongens uit de fabrieksstreken, die al haast socialist geboren worden. Die aan deze berekening twijfelt, heeft dunkt mij, het bewijs te brengen dat de toeneming van de sociaal-democratie naar alle waarschijnlijkheid minder snel zal wezen dan in de verloopen jaren... Wie zou in 1880 hebben geloofd dat in 1890 de sociaal-democratie de sterkste partij in Duitschland zou zijn. Alleen van 1887 op 1890 heeft de partij zich bijna verdubbeld, terwijl de werkzaamste middelen tot propaganda door de socialistenwet zoo goed als onmogelijk werden gemaakt, het duidelijkste | |
[pagina 70]
| |
van alle teekenen dat het socialisme niet is de opgedrongen leer van dweepende zeloten aan een wanhopig gepeupel, maar de met eigen kracht om zich grijpende openbaring van het moderne sociale bewustzijn. - Engels meent dat de bourgeoisie dezen voortgang niet lijdelijk zal blijven aanzien en andere middelen dan het gemeene recht haar verschaffen kan, zal willen gebruiken om de sociaal-democratie te bestrijden. Mogelijkerwijze zal door contra-revolutionnaire staatsgrepen een vertraging in het tijdstip van de overwinning van de partij worden gebracht, ongetwijfeld zal hare latere zegepraal er vollediger en duurzamer om zijn. Engels heeft deze rekening opgemaakt zonder de oorlogskansen te tellen. Hoe zou het worden wanneer op dit oogenblik de oorlog uitbrak? De oorlog wil zeggen, de verbonden machten van Duitschland en Oostenrijk tegen Rusland en Frankrijk. In die omstandigheden zijn de Duitsche sociaal-democraten verplicht de vijanden van Duitschland met alle kracht te bestrijden. Wat zij verdedigen is niet het vaderland, maar de Duitsche sociaal-democratie, bij een nederlaag van Duitschland zou de partij die het meeste verloor, de sociaal-democratie zijn. ‘Zooveel is zeker, zegt Engels, noch de Czaar, noch de Fransche bourgeois-republikeinen, noch de Duitsche regeering-zelf zouden een zoo schoone gelegenheid laten passeeren om de eenige partij te vernietigen die voor hen allen de vijand is. Men heeft gezien hoe Thiers en Bismarck elkaar de hand hebben gegeven over de bouwvallen van de Parijsche commune; wij zouden dan beleven hoe de Czaar, Constans en Capivri - of hunne opvolgers - elkaar zouden omhelzen op het lijk van het Duitsche Socialisme.’ De eerste plaats onder de groepen van het internationale proletariaat wordt door de Duitsche Sociaal-Democratie ingenomen, de toekomst, de naaste toekomst van het land is in hunne handen, alle aanvallen op het land moeten met de uiterste inspanning worden gekeerd. Verbonden met den Aziatischen despoot, brengt Frankrijk de reactie over den Rijn; niet het Fransch proletariaat, nu nog geen macht die in het eigen land den rassen- | |
[pagina 71]
| |
haat, den concurrentie-nijd en de nationale wraakzucht kan bedwingen, maar de Fransche bourgeoisie voert den oorlog en is den elken dag sterker wordende sociaal-democratie niet minder vijandig gezind dan zelfs de Petersburgsche barbaren zijn. Duitschland verkeert in den toestand van Frankrijk voor honderd jaar, de belagers van het land waren de belagers van de Revolutie. ‘En wij, schrijft Engels, zijn het grootsche voorbeeld niet vergeten, dat Frankrijk ons in 1793 heeft gegeven. Het honderdjarige feest van 1793 nadert. Zouden de veroveringszucht van den Czaar en de chauvinistische haastigheid van de Fransche bourgeoisie den zegepralenden maar vredelievenden opmarsch van de Duitsche socialisten willen beletten, dan zijn zij - reken er op - bereid aan de wereld te toonen dat de Duitsche proletariërs van heden den Franschen sans-culottes van voor honderd jaar niet onwaardig zijn, en dat 1893 zich kan laten zien naast 1793. En als dan de soldaten van den Heer Constans den voet op Duitsch gebied zetten, zal men hen begroeten met de woorden van de Marseillaise: Quoi, ces cohortes étrangères
Feraient la loi dans nos foyers!
‘Kort en goed: de vrede waarborgt de overwinning van de Duitsche Sociaal-Democratische partij in ongeveer tien jaar. De oorlog brengt haar of de overwinning in twee tot drie jaar, of volkomen vernietiging minstens voor vijftien of twintig jaar. In het aangezicht daarvan zouden de Duitsche socialisten gek moeten zijn als zij den oorlog wenschten, waarbij zij alles op éen kaart zouden zetten, in plaats van de zekere overwinning van den vrede af te wachten. Nog meer. Geen socialist, van welke nationaliteit ook, kan begeeren de zegepraal van de tegenwoordige Duitsche regeering, noch die van de Fransche burger-republiek, allerminst van den Czaar, dat gelijk zou staan met de onderwerping van Europa. Daarom zijn de socialisten in alle landen voor den vrede. Komt de oorlog ondanks hen, dan is maar éen ding zeker: deze oorlog, waarin vijftien of | |
[pagina 72]
| |
twintig millioen gewapenden elkaar te lijf gaan en Europa zullen verwoesten zooals nooit te voren, - deze oorlog moet of den onmiddelijken triomf van het Socialisme ten gevolge hebben, òf wel de oude orde van de dingen dermate verstoren en zulk een puinhoop achterlaten, dat de oude kapitalistische maatschappij onmogelijker werd dan ooit, en de sociale revolutie tien of vijftien jaar werd verschoven, daarna evenwel zou zegevieren met een sneller en dieper verloop.’ | |
IV.Het ongemeene in dit artikel van Engels is zeker wel de bedaardheid waarmêe over dingen wordt gesproken die kleinere vernuften direct geweldig van streek maken. Het is de manier van spreken van den internationalen geest bij uitnemendheid, die éen groote hartstocht heeft, de liefde voor de sociale revolutie, en verder niets van de oude geografische gehechtheid. Europa heeft in dit brein een andere landkaart als er hangen in de kabinetten van ministers. Engels ziet plekken nog eenigszins begrensd als op de oude afbeeldingen, maar van heel andere beteekenis, het is reactie of revolutie wat de landen onderscheidt, sterk proletariaat of sterke bourgeoisie, of wel despotisme. Zoo heeten de machten die elkaar zullen bestrijden, het is hunne kansen die hij berekent, niet de vooruitzichten van de nationaliteiten.... Engels spreekt in dezen bijna drogen toon met de afwezigheid van alle poze en zelfbehagen, welke iemand zich veroorloven kan die gewoon is een halve eeuw gehoord te worden over de allerhoogste belangen door het proletariaat in meer dan een werelddeel. De enorme beteekenis van de behandelde zaken versmaadt, maar zonder opzet, de spitsvondigheid van stijl en al het aangebracht-fraaie van burgerauteurs. Maar kan men een overweldigender bladzij bedenken, dan dit praatje over cijfers en jaartallen die een realiteit betreffen van grootere waarde voor de menschen dan er wel ooit beleefd is, deze mathematica van de omwenteling. Het | |
[pagina 73]
| |
stuk is geschreven in den nazomer van 1891 toen het oorlogsgevaar dreigend scheen.Ga naar voetnoot1) ‘En opdat, als het er toe kwam (zegt Engels) geen misverstand in het laatste oogenblik tusschen de Fransche en de Duitsche Socialisten zou ontstaan, hield ik het voor noodig, aan de eersten duidelijk te maken, welke, naar mijn overtuiging, de noodzakelijke houding van de laatsten zou moeten zijn in zulk een oorlog’... Hier beseft men de grootschheid van den eenvoud die behoort bij den man, wiens woorden tegelijk de geschiedenis maken en beschrijven.
A., Maart 1892. |
|