De Nieuwe Gids. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Studies in Socialisme.Ga naar voetnoot1) Door F. van der Goes.
| |
[pagina 398]
| |
zoo spreken het best berekend zou wezen, zou zijn de ontvouwing van een stelsel, waarin door allerlei nu reeds te ontwerpen voorzorgen, ieders zelfstandigheid voldoende gewaarborgd was. Maar wij kunnen niet altijd onze geschriften inrichten naar de behoeften van onze tegenstanders; laten wij liever, over hunne hoofden heen, met elkander overleggen wat er misschien houdbaars in hun kritiek mag steken. In dit bezwaar, dunkt mij, al zeer weinig. De mate van vrijheid die onder het kapitalisme voor de meeste menschen overblijft kan men hier onbesproken laten, dit is een bijzonder klasse-argument voor het Socialisme en ik wensch hier alleen over de algemeene te schrijven. Maar van het geheele begrip van vrijheid zal in het Socialisme weinig overblijven, omdat men alleen dan van vrijheid spreekt als er dwang wordt geleden. Waarom komt ons de vrije beroepskeuze, de inrichting van het dagelijksch leven zooals wij het wenschen, de beschikking over onzen tijd naar verkiezing, waarom komt ons dit alles zoo begeerlijk voor, nog begeerlijker haast dan eten en drinken? Alleen omdat wij leven in een wereld waarin de groote meerderheid het zonder die dingen moet doen; en ook omdat het gemis van deze vrijheid onderstelt het gemis van welvaart. Wij hebben de vrijheid lief, omdat de meeste menschen onvrij zijn en omdat onvrijheid meestal verbonden is aan armoede. De slaafschheid is een van de ondeugden van ons maatschappelijk systeem, dit systeem verdeelt de menschen in slaven en meesters en wij willen natuurlijk liever behooren tot de meesters dan tot de slaven. De liefde voor de vrijheid is een ander subjectief verschijnsel dat deze economische inrichting vergezelt, zooals de winzucht er een genoemd is. De liefde voor de vrijheid is een andere uitdrukking voor den afschuw van de onderworpenheid. - Maar, waar zal die liefde blijven als deze afschuw zijn reden van bestaan verloren heeft? En in het Socialisme zal geen onderworpenheid zijn, die zal worden achtergelaten in de kapitalistische periode. In het socialisme zal alleen regel zijn, de regel die het belang van ieder en allen dient. Als wij bij de leden van de gemeenschap zoeken naar een gevoel | |
[pagina 399]
| |
analoog aan de vrijheids-liefde onder het kapitalisme, dan moeten wij ons voorstellen een neiging om zich tegen dien regel te verzetten. Dit zou waanzinnigheid of misdaad zijn, een gevaar voor het leven-zelf van de maatschappij en onder geen omstandigheid kunnen worden geduld. Bovendien is die regel door niemand opgelegd, zooals elk geschreven of ongeschreven voorschrift van ónzen tijd. Maar die regel is gekozen, voor de eerste maal in de wereldgeschiedenis volkomen bewust gesteld in de plaats van het toeval en de wanorde, in de plaats van de natuurlijke levenswetten zou men zeggen, wanneer die heerschappij van het bewustzijn niet zelve een levens-wet ware. Welke eerbiedwaardige neiging zou het dan wel kunnen wezen die den strijd opnam tegen deze eindelijke overwinning van het eerlijke overleg op de domme zelfzucht? Zouden wij dan de beste vruchten van verstandelijke rijpheid en zedelijke wijsheid versmaden, en de voorkeur geven aan wat nog aan de doode boomen uit de magere Kapitalistische jaren mocht overgebleven zijn? Zóo gezien is deze vrijheids-liefde het egoïsme-levend, een zwakheid hoogstens, een zakdoek gehouden voor den neus van iemand die de achterbuurt door moet; de weigering, die verre van hooghartig en nobel is, om met de vele onvrijen het zelfde juk te dragen. Als de keus zou wezen tusschen een juk voor àllen èn de ijdele vrijheid van weinigen die leeft op kosten van anderen, dan zouden wij in naam van de edelaardige aspiratiën die onze tegenstanders voorgeven te beschermen als zij de vrijheids-liefde roemen, toch zeker de gelijke onderworpenheid mogen aanbevelen. Maar men weet dat wij voor een dergelijke keus niet gesteld zijn. De menscheid zal zich een organisatie hebben veroverd om te komen tot de nu nog ongevonden Vrijheid. Elke aanslag op die organisatie zal een aanslag op de vrijheid wezen. Iedere spoor van vroegeren dwang moet zijn gerukt uit het brein en vernietigd in de praktijk, voór dat de organisatie aangenaam is in de gedachte, uitvoerbaar in de werkelijkheid. Dan zal de liefde voor buiten-sporigheid van tegenwoordig, de tevredenheid met een bestaan | |
[pagina 400]
| |
dat de lasten van anderen verzwaart, veranderen in de gehechtheid aan den regel die ieders werk verlicht, in getrouwheid aan een stelsel dat niemand te genieten geeft van een anders ongeluk. Alle stoffelijk geluk is nu een riem gesneden uit de huid van een mede-mensch, zie toe wie zich versiert want hij draagt de teekenen van geleden pijn. - In het Socialisme zal geen gevaar zijn voor den dwang van eene meerderheid, zooals de burger-economen vreezen die de woorden gebruiken van het afschuwelijke partijleven- en parlaments-jargon van onze leelijke eeuw. Geen meerderheid is denkbaar die een reden zou hebben zich tot een meerderheid te vormen. Waar voor een meerderheid plaats is, waar sprake van een meerderheid kan zijn, is de organisatie niet volkomen, die de aaneensluiting is van alle menschen voor de verzekerdheid van het levensonderhoud. Hier, in deze maatschappij, is een natuurlijk ontstane klasse van eigenaars en bestuurders, zij zullen voor de gemeenschap het veld ruimen. De macht van de gemeenschap zal niet volkomen worden voordat men de doelmatigheid van hare leiding heeft begrepen, en de nadeelen van partijschappen en verdeeldheid. Welke meerderheid zal zich geroepen voelen om deze nadeelen terug te brengen? Ja, zij zullen terug-keêren, zegt men, langs den natuurlijken weg. Maar al die natuurlijke wegen zullen voortaan onbegaanbaar wezen, het Socialisme is de triomf van het maatschappelijk bewustzijn dat de blinde en wilde maatschappelijke krachten in bedwang houdt. - Als in het Socialisme geen vrijheids-liefde zal bestaan die met de hedendaagsche overeenkomt, en zij vervangen is door een veel hoogere hartstocht voor het behoud van de regeling, omdat de onderdrukking van de eene klasse door de andere geëindigd zal zijn, en die voortdurende afhankelijkheid van den eenen mensch van den anderen verdwenen is, zoodat geen enkel individu zich aangetrokken zal gevoelen tot een bandeloosheid, die nu dikwijls prettig is en andere genietingen van rijkdom en vrijheid onderstelt, maar dán met den aard van de maatschappelijke dingen volkomen in strijd, en die alleen te vergelijken is bij een poging welke | |
[pagina 401]
| |
men nu zou doen om van de aarde af te loopen, dan zal, tegelijk met het verdwijnen van den lagen vorm van de deugd die eigenlijk een ondeugd is, een veel sterkere en edeler neiging geboren worden, voortkomende direct uit de economische verandering die den geringeren vorm heeft weggenomen. Want niet enkel dat dan op de aarde wonen zullen de rechtvaardigheid en de wijsheid, en wij met hen zoo vertrouwd zullen worden als met onze goede vrienden, doen wat zij aanbevelen en wij erkennen als doelmatig en billijk; zij zullen niet enkel een papieren lichaam hebben, te verfrommelen, te bekladden en te scheuren zooals ieders baldadigheid wil, en opgesloten blijven in de hoofden van enkele aparte menschen met eenige vrijheid van doellooze wandelingen in de litteratuur, maar eindelijk en voor het eerst op de wereld neerdalen als een mensch-geworden zoon van God, die niet zal worden gekruisigd, ja een levende Drie-éen-heid onsterfelijk in het leven. En niet enkel dit, want in de hand van hem die tot ons komt, weer als vroeger onder geringe lieden geboren maar door geen koningen begroet die toen voor het laatst bij een kribbe hebben geknield, is de gift die nog nooit aan de menschen geschonken werd. Nooit zijn de menschen vrij geweest van hunne stoffelijke behoeften, nooit zijn zij geweest vrij. Hunne behoeften te vervullen was van de meesten, van allen haast, het groote levensdoel, de bezigheid waarbij andere bezigheden onbeduidend schenen en werden beschouwd als onschuldige of dikwijls verderfelijke uitspanning; en hoofdschuddend hebben de lieden die wijs waren naar eene onwijze wereld, gekeken op hen die zoo dwaas waren van het verzamelen van rijkdom, ja het voorzien in hun nooddruft, niet onmisbaar te vinden als de overigen. De menschen hebben geleden - het grootste gedeelte - omdat zij hunne behoeften niet konden stillen, of zij zijn de knechten geweest van het te veel bezit dat zij hadden verworven uit vrees van onvoldaan te zullen blijven, maar van allen was de gedachte bij niet genoeg of bij overvloed, een slavernij van gebrek of weelde, een slavernij van allen. Deze slavernij is het die zal worden verbroken, enkelen | |
[pagina 402]
| |
hebben haar nu al weten te ontkomen, maar nooit geheel, nooit voor goed, en zij voelen dubbel den zwaren druk die zwaarder terugkomt naarmate men minder gewend is hem te dragen. Het leven van de besten zou beter zijn zonder de soort van zorg die in deze maatschappij hen bijwijlen overvalt, maar zíj hebben een nooit te overrompelen schuilplaats in hun edeler bestaan, zij kunnen daar veiligheid vinden; de meeste menschen, de groote, groote menigte kan dat niet, over hunne hoofden knalt eeuwig de zweep van dien drijver. En wij die de massa willen winnen en redden, als éen persoon komt zij haar rol spelen in de fraaie en edele komedie die wij ontwerpen en die voor de lichten zal komen als wij die haar hebben geschreven tevreden in onze graven liggen, want het maken van het handschrift heeft ons àl het plezier gegeven dat men van de vertooning zal kunnen genieten, als éen persoon in het treurspel van de vele eeuwen, de groote leeddrager, de acteur die alles te verduren kreeg en wiens verdriet met elk bedrijf zwaarder werd, de levende melancholie in de geschiedenis, éen levende persoon, levend geworden in onze verbeelding, broedend, als Gods geest, over de wateren van menschelijk verdriet, - òf gestalte en beweging aannemend zooals uit een lijk in zonnewarmte één groote worm komt gekropen die voor onze oogen de levende rotheid is, zoo wringen zich uit het verleden en het heden in de hitte van ons starend kijken los de jammerschepsels die wriemelen dat het verschrikkelijk is om te zien. Nooit zal de verbeelding van hare plagen worden bevrijd zoolang de massa niet gelukkig is; zeer veel gevoeliger wordt ook de verbeelding naarmate het besef van deze dingen scherper wordt, het begrijpen is de tang waarmeê de banden om het lichaam van de verbeelding worden gekneld als om de ledematen van een gepijnigd man.... Het onderzoek naar de mate van vrijheid onder het Socialisme mag hier niet verder worden voortgezet, maar wie nu omziet naar de vrees van de bourgeoisie dat men zal komen te leven in een toestand van onverdragelijken dwang, zal ontdekken dat | |
[pagina 403]
| |
zij houten en lederen maaksels, goed voor speelgoed van kinderen, prijst boven de levende stoeterijen van edelste rassen, paarden naar elks begeer en keus voor een prinselijken rit van de jeugd tot aan den dood, en de rijders van later zullen de zwoegers in het gareel van tegenwoordig niet rekenen tot hunne medemenschen. | |
II. De distributie.Dit is als de natuurlijke gang van zaken aan te merken, dat de verdeeling de voortbrenging moet volgen; dit is de normale weg, al is het waar dat in onze dagen de verdeeling achterlijk is, vertraagd in hare evolutie door de tegenwerking van belanghebbende personen; met die tegenwerking hebben wij evenwel nu niet te maken. Eenmaal in de volledige warenproductie omgezet, zal bij de productie de meest absolute verdeeling van arbeid zijn ingetreden, nog minder dan nu zal ieder individu op eigen krachten voor zijn levens-onderhoud kunnen rekenen, de onderlinge afhankelijkheid, die toenemt met de verdeeling van het werk, zal dan haar toppunt hebben bereikt. De volstrekte afhankelijkheid zal alleen te bevredigen zijn door een compleete distributie. Stoornissen in de distributie zouden de absolute warenproductie tijdelijk onmogelijk maken. De organisatie die de voortbrenging regelt, zal de verdeeling niet aan particulieren kunnen overlaten. De zorg die er aan besteed wordt, dat ieder naar zijn beste krachten werkt om in de algemeene behoeften te voorzien, zal vergezeld dienen te worden door maatregelen ten gevolge waarvan de algemeene opbrengst redelijkerwijze onder ieders bereik komt. Hier behoeft dan ook alleen opzettelijk te worden herhaald, wat bij de bespreking van de compleetwording van de warenproductie | |
[pagina 404]
| |
werd aangeduid, dat de regeling van de productie onderstelt de regeling van de distributie; gelijktijdig, even algemeen, en daarom door geen ander lichaam en onder geene andere leiding. Wat in de voortbrenging de volkomen warenproductie is, is in de distributie de volmaakte Ruil. De volmaakte Ruil nu kan alleen door de geörganiseerde Gemeenschap worden gedreven. Alleen zij kan zich de volledige kennis van de behoefte en van de productie verschaffen, die noodig is voor de juiste maatregelen van circulatie en vervoer om den ruil te bewerkstelligen, die samengestelder wordt naarmate de arbeid van het voortbrengen meer wordt verdeeld. De ruil, in dit laatste stadium van ontwikkeling, mag niet langer den naam van ruil dragen; de distributie zal zijn overgegaan in het directe beheer en de directe verdeeling van het gemeenschappelijke arbeidsproduct. In zooverre is het nog ruil, als de individueele arbeider, rechtens zijn medewerking aan den algemeenen arbeid, benoodigdheden ontvangt, die niet hij, maar anderen hebben voortgebracht, die hij niet zou gekregen hebben als hij niet had medegewerkt, en die hij dus beschouwen kan met zijn inspanning te hebben betaald, of hem in ruil gegeven te zijn voor eigen produkten. Maar de daad van ruilen wordt niet langer verricht, het denkbeeld van oversteken, ook in dien hoogeren vorm van handel, is geheel vervallen. De absolute warenproductie, kunnen wij dus zeggen, brengt mede en onderstelt den volledigen ruil, die veranderd is in de directe distributie door de gemeenschap van de gemeenschappelijk voort-gebrachte goederen. De beteekenis van deze verandering anders dan uit een economisch oogpunt, wensch ik nader te bespreken in het volgende hoofdstuk. Hier kan nu met meer recht dan te voren worden gesproken van den eisch, dat de geheele maatschappelijke Arbeid door de Gemeenschap bestuurd worde. De andere vormen van maatschappelijken arbeid blijven hier rusten, zij zijn alle bijkomstigheden van de groote funktiën die behandeld zijn. Over de logische voortreffelijkheid van de leiding van de | |
[pagina 405]
| |
distributie door de gemeenschap, wensch ik niets meer te zeggen. Zij zal minder omslachtig wezen dan thans en dus minder menschen aan den productieven arbeid onttrekken, en in het algemeen minder inspanning eischen, omdat het belang van een klasse van invloedrijke tusschenpersonen bij een kostbare inrichting, geen sociale faktor meer zal zijn; omdat de voortbrenging op de grootst mogelijke schaal veroorlooft het in gebruik nemen van stapelplaatsen die niets anders zullen zijn dan eind-producten van eene evolutie welke thans zichtbaar is in het verdringen van de vele kleine winkels door de groote magazijnen, en die boven deze magazijnen te verkiezen zullen zijn om dezelfde redenen als nu leiden tot het vestigen van de magazijnen. Zij zal de personen in haren dienst niet aan hun lot overlaten, wanneer de productie zich nog verder volmaakt, en dus het getal van distribuanten in een of anderen tak kan worden ingekrompen. Geen nadeel voor individüen, maar winst voor de gemeenschap in den vorm van grootere opbrengst of van minder arbeid, zal van elke verkleining van het corps van tusschenpersonen het gevolg zijn. De socialistische theorie van de verdeeling is door de verdedigers van het kapitalisme herhaaldelijk aangevallen. Zij verlangen een uitgebreid schema van de nieuwe regeling en halen minachtend de schouders op, wanneer men antwoordt er geen te kunnen geven. De algemeene reden waarom op zulke onwijze en voorbarige vragen door ons geen bescheid zal worden gedaan, is genoegzaam aangeduid. Ik wil hier nog de bijzondere reden vermelden waarom het verwijt van geen maatstaf te hebben volgens welken de gemeenschap de voortbrengselen van den gemeenschappelijken arbeid zou verdeelen, door ons met gelatenheid kan worden aangehoord. De reden is, dat de poging om zulk een maatstaf aan te geven noodzakelijk falen moet, want de gewichtigste oorzaak die de keuze van den maatstaf bepaalt, is voor ons alleen bij benadering te kennen, namelijk de economische gesteldheid. De economische gesteldheid, op haar beurt de uitdrukking | |
[pagina 406]
| |
van de mate waarin constante natuurlijke moeilijkheden door het menschelijk intellekt zijn bedwongen, beslist wat wij in economische dingen rechtvaardig vinden. Wat in zekere economische omstandigheden bereikbaar is, achten wij billijk. De sociaal-democraten ergeren zich aan vele onbillijkheden van tegenwoordig, niet omdat zij een soort van nobeler wezens zijn, maar omdat zij in hun hoofd een ander economisch stelsel hebben en van die theorie ook het gevoel bezitten. En nu kunnen wij onmogelijk den economischen toestand van het eerste socialistische tijdvak zoo nauwkeurig omschijnen, dat wij daaruit zouden mogen afleiden welk rechtvaardigheidsbegrip in de publieke opinie overheerschend zal zijn. Wij weten dat in onze kapitalistische maatschappij, waarin de productie aan bijzondere ondernemers is overgelaten, en dus geene andere productie wordt gekend of denkbaar is, dan wat door de inspanning van private personen verschaft wordt, het moreel gevoel vrede heeft met den regel dat zooveel aan ieder privaat persoon toekomt als hij mogelijkerwijze vergaderen kan. Bestond die regel niet, was die regel beperkt door andere bepalingen dan eenige min of meer gewichtige politie-voorschriften in het belang van deze productie-wijze zelf, dan zou de productie lijden. Buitengewone onveiligheid van goederen of levens, doet onmiddelijk de zaken kwijnen, en de zaken dat is onze eenige productievorm. Een plotselinge en al te zeer van het publieke rechtvaardigheids-gevoel afwijkende berooving van kapitalisten, zou daarom een verkeerde politiek zijn en de armoede alleen vergrooten.Ga naar voetnoot1) Die de tegenwoordige productie-wijze verstoort, | |
[pagina 407]
| |
verstoort de producte, omdat wij nu eenmaal geen andere machinerie zoo spoedig in beweging kunnen zetten, en het is de productie-wijze verstoren, de winsten die de drijvers van de productie gewend zijn te genieten, plotseling zoo te besnoeien dat zij hun belang zoo goed als geheel verloren zien gaan. Het publieke rechtvaardigheids-gevoel is hier een vertrouwbare maatstaf als wij hem weten te gebruiken. Die alleen let op het gewonde instinkt van de bedreigde klasse, zal zich vergissen, èn die enkel de geprikkelde begeerigheid van de andere in aanmerking neemt. Trouwens in de omstandigheden die wij beleven, zal men niet licht gevaar loopen de tweede dwaling te begaan; wij mogen zeggen dat het algemeene billijkheids-sentiment vele instellingen in onzen klassenstaat veroordeelt, de verdeeling van het geproduceerde niet het minst. En als het algemeene gevoelen zich reeds niet meer verdraagt met de instellingen van heden, en ieders mond vol is van de noodzakelijkheid van hervormingen, al worden de handen van hen die het meeste zouden kunnen doen, teruggehouden door vrees voor hun bedreigd belang, dan is natuurlijkerwijze het socialistisch gevoelen dat het geweten van de toekomst is, ten eenenmale met de maatschappij van tegenwoordig in strijd. Men kan evenwel, dat wilde ik vaststellen, want de moreele eischen van het | |
[pagina 408]
| |
Socialisme en de moreele kritiek op de kapitalistische maatschappij kunnen hier niet verder worden besproken, men kan niet de distributie regelen naar eene zedelijke theorie waarvan de voorstanders zelf erkennen dat zij de theorie van de toekomst is, en voortkomt uit inzichten van maatschappelijke organisatie die nog niet voor geheele verwezenlijking vatbaar zijn. Dit is de bijzondere reden die ik wilde aangeven, waarom wij onmogelijk een precies antwoord kunnen geven op de vraag, welke maatstaf van verdeeling later zal worden gebruikt. Ja, als wij daarbij alleen te raadplegen hadden wat de speciaal-socialistische denkwijze voor billijk houdt, dan zouden wij spoedig klaar wezen, en de menschen die niet gewoon zijn te overleggen, zijn dan ook met het antwoord geenszins verlegen. Bij een nauwkeuriger beschouwing blijkt mijns inziens dat het publieke billijkheidsgevoel de volgende veranderingen zal ondergaan. De grenzen van elk stadium zijn zeker moeilijk aantegeven en evenzoo de maatregelen waardoor men zal toepassen wat men voor noodzakelijk houdt. In zoo verre laten de volgende bespiegelingen van concreetheid te wenschen over, maar wie in dergelijke dingen concreetheid wenscht, miskent hunnen aard en hunne beteekenis. Aangewezen is dat de evolutie van het rechtvaardigheids-sentiment in economische zaken door de economische gesteldheid bestuurd wordt. Als men dus vraagt: hoe zal men achtereenvolgens meenen dat de rechtvaardigheid gebiedt de arbeidsproducten onder de arbeiders te verdeelen, dan vraagt men met andere woorden: hoe denkt men dat na het eerste begin van de socialistische productie zij zich verder ontwikkelen zal. In het voorgaande is slechts in het algemeen over de compleet-wording van de productie gesproken, maar van nabij gezien kan men trappen van volmaaktheid bespeuren die de productie achtereenvolgens beklimmen zal. - Het mag zeker worden aangenomen als het meest waarschijnlijke, dat aanvankelijk de organisatie het minst verschillen zal van het onmiddelijk daaraan voorafgegane stadium, het laatste van het kapitalisme. Dit laatste stadium zal wel in | |
[pagina 409]
| |
den vorm belangrijk van het tegenwoordige tijdperk verschillen, maar niet principieel, in groote trekken zal het overeenkomen met de economische toestanden die wij kennen; er zal zijn loon-arbeid in dienst van de bezitters van de productie-middelen, de loonen hooger naarmate het werk gewichtiger is. Zoodat, van alle andere, het eerste socialistische tijdvak de meeste gelijkheid zal vertoonen aan het tegenwoordige. Daaruit volgt dat in het eerste socialistische tijdvak, van het loonstelsel dit overblijfsel nog mag verwacht worden, dat zij, die de beste diensten bewijzen aan de Gemeenschap, recht hebben op het grootste aandeel in de productie. Zonder twijfel zal naar ons beste weten dit de werkelijkheid zijn. Het laatste stadium van het Kapitalisme, wat wij nu snel naderen, reeds ingetreden zijn, moet uitloopen op een maatschappij in twee klassen verdeeld, met een diepere kloof tusschen beide dan de tegenwoordige, die dagelijks dieper wordt; eene klasse van de weinige bezitters van de productie-middelen, van de groote drijvers van de voortbrenging, en een andere van de loontrekkers van verschillenden rang, die hunne spaarpenningen in aandeelen van de groote lichamen beleggen, natuurlijk niet in voldoende bedragen om op het beheer een belangrijken invloed te krijgen. Als nu de loontrekkers, door inmiddels aangebrachte beperkingen van het loonstelsel, krachtens wettelijke bepalingen op arbeid en loon, ook in de lagere rangen tot meerdere welvaart en ontwikkeling gekomen dan thans, zich verbinden om, met of zonder geweld, wat een quaestie van ontzaggelijk weinig gewicht is en alleen in leege hoofden eenige ruimte in beslag neemt, de kleine klasse van de kapitalisten te onteigenen, dan is het waarschijnlijk dat zij de grootere bedrevenheid van de vroegere eigenaren, om als gesalariëerde leiders van de productie te blijven fungeeren, genoegzaam op prijs zullen stellen, om hun hoogere salarissen toe te leggen dan aan de ondergeschikte werkers, en dat zij dit beginsel voorloopig zullen blijven handhaven in de geheele organisatie. De vraag in welken vorm de loonen zullen worden uitbetaald, is een van de dwaze vragen, waar- | |
[pagina 410]
| |
van het aantal grooter is dan een verstandig man kan beäntwoorden. - Wanneer nu verder de organisatie vollediger wordt, traditiën van oude ‘rechten’ verzwakken, het verschil in standen ook uit de herinnering van de menschen verdwijnt, geslachten geboren worden en opgroeien, die niets meer weten van een klasse welke vroeger de arbeidsmiddelen bezat en den arbeid bestuurde, en in wier familiën de geschiktheid voor ondernemer in dien zin erfelijk was dat de middelen erfelijk waren om bij hunne leden die geschiktheid te ontwikkelen; en alzoo, dan later, voor hoofden van de productie enkel in aanmerking komen lieden, uit een wereld van maatschappelijk gelijk geborenen, die zich door grootere bekwaamheid hebben onderscheiden, dan worden de tijden rijp voor eene andere regeling van de distributie die breken zal met den maatstaf van geleverde diensten. Want deze maatstaf herinnert altijd aan zijn kapitalistischen afkomst, toen een andere eenvoudig onmogelijk zou geweest zijn. Geleverde diensten beteekenen oorspronkelijk, diensten geleverd aan de klasse van de bezitters, die natuurlijk beloonen naar wat zij in de plaats krijgen. In eene kapitalistische maatschappij kan van diensten aan de gemeenschap geleverd, nauwelijks sprake zijn; ik bedoel stoffelijke diensten. De ondernemer vult zijn zakken, de helper doet zeker werk tegen zeker loon; niemand heeft de gemeenschap op het oog, ieder noodzakelijkerwijze alleen zijn eigenbelang. In het klassejargon mag het passen, energieke ondernemers als publiek-verdienstelijke mannen voortestellen, maar dit is een gemaakte en valsche schijn, die ons niet zal beletten voltehouden dat in een staat van particuliere productie-regeling het algemeene belang niet direct en voornamelijk wordt, en kán worden betracht; wij hebben maar éen woord voor alle onderscheidene en openbare verdiensten, én de verdiensten van betaalden arbeid. - Maar kan men in een samenleving van gemeenschappelijk eigendom van de productie-middelen wel goed spreken van geleverde diensten? Op den duur niet, meen ik. Naarmate de organisatie beter wordt, zal in de openbare meening voor het begrip van geleverde | |
[pagina 411]
| |
diensten geen plaats overblijven. Dit begrip is de moreele tegenhanger van het economische denkbeeld van te leven van werk, dat in de kapitalische periode overheerschend is. Als men leeft van werk dat men voor de kapitalisten doet, dan vindt men billijk dat men beter leeft naarmate men het werk beter verricht. Maar als men vervuld is geraakt van het idee dat de arbeid alleen gedijen kan als hij gemeenschappelijk wordt ondernomen, verliest het oude sentiment van loon naar werk zijn houvast. Als men voor een particulier werkt, is men bevredigd wanneer men de overeengekomen bezigheid of de opgekregen taak heeft volbracht, en tevreden wanneer de bedongen vergoeding evenredig was aan de uitgebreidheid van den arbeid. Dit geldt voor een individu en voor een klasse. Maar wanneer kan een lid van de geörganiseerde gemeenschap zeggen dat hij zijn verplichting tegenover de gemeenschap vervuld heeft? Naarmate de organisatie volkomener wordt, zal het plichtbesef moeilijker te stillen zijn, hoogere eischen stellen aan elk individu; en zooals gezegd is, een scherpere prikkel tot inspanning zijn dan er tegenwoordig denkbaar is, nu voor ieders inspanning direct de grens zichtbaar wordt in den omvang van de diensten door hem te leveren. De gemeenschap vaart er beter bij hoe meer de leden hun best doen, zoodat niemand kan zeggen met iets minder dan zijn best af te kunnen. Het is de positief-economische eisch van de volledige productie, geen herschenschim van een droomer of geen artikel van een utopische leer. Maar, als aan de mate van ieders inspanning ten behoeve van de gemeenschap, een practische een geen zedelijke grens is, zooals in de kapitalistische maatschappij aan de verplichting tegenover den particulieren ondernemer, dan vervalt het verband tusschen loon en hoeveelheid arbeid. Iemand die een dubbele hoeveelheid arbeid van een beter gehalte heeft verricht dan een ander, kan minder goed zich van zijn verplichting tegenover de gemeenschap hebben gekweten. Dit nu is in de kapitalistische maatschappij een ondenkbaar geval. Maar in de socialistische is het aanwezig | |
[pagina 412]
| |
als het iemand zou betreffen die in staat ware geweest een drievoudige hoeveelheid arbeid te doen of van een driemaal betere soort. De verplichting tegenover de gemeenschap is dus niet eer vervuld voor ieders inspanning bereikt het uiterste van zijn vermogen. Niet langer is de waarde van het voortgebrachte de maatstaf van de belooning. Maar, aangezien met belooning hier alleen bedoeld wordt, een belooning in stoffelijken vorm, die alleen kan worden vastgesteld als men een stoffelijken maatstaf heeft, en bovendien de waarde van het voortgebrachte, de eenige stoffelijke maatstaf welke denkbaar is, niet langer gebruikt kan worden om de belooning te bepalen, zal men de belooning in het geheel niet meer kunnen vaststellen. Zoolang de economische toestand, in het kapitalistische en het eerste socialistische tijdperk, zoo is, dat men maar behoeft te zien wat de arbeider tot stand heeft gebracht, dan heeft men een eenvoudige loonsberekening van materieelen aard voor materieele dingen bij de hand. Maar in het volgende socialistische stadium zal dat middel mankeeren, het wordt onmogelijk te berekenen in cijfers, uit te drukken in stoffelijke gegevens, wat ieder lid van de gemeenschap toekomt. Het past niet in deze redeneering om andere vormen van belooning voor te stellen, zeker is het dat men andere vormen zal vinden. Hier is het voldoende op het ontbreken van den verouderden vorm, den stoffelijken, te wijzen. En, als er geen andere dan een moreele maatstaf van iemands verdiensten in de gemeenschap overblijft, en men zal ophouden die in materieele gegevens uit te drukken, dan zal men er toe overgaan de producten onder de leden van de gemeenschap gelijkelijk te verdeelen. Dan zal men geen verband meer zien tusschen iemands verdienstelijkheid en den omvang van zijne aanspraken op den algemeenen voorraad. Het denkbeeld dat sommigen een grooter aandeel toekomt dan anderen, zal verdwijnen. De gelijke verdeeling zal worden verkregen eerst wegens gebrek aan gegevens om de ongelijkheid te bepalen; dan zal het besef van dit gebrek aan gegevens zoo diep doordringen in de publieke opinie, dat de latere | |
[pagina 413]
| |
geslachten dezelfde moeilijkheid zullen ondervinden om zich de ongelijkheid te verbeelden, als onze tijdgenooten moeten overwinnen voor zij zich de realiteit van de gelijkheid kunnen denken. Hier komen wij op de waarheid neer, dat de economische gesteldheid het rechtvaardigheids-gevoel beheerscht en zijne regelen voor de praktijk. Eerst als de ongelijkheid onmogelijk wordt in de praktijk, wordt zij veroordeeld door de leer. Zooals deze gelijke verdeeling moest komen wanneer de organisatie compleeter werd, kunnen wij ons een derde periode voorstellen wanneer de organisatie hare nu afzienbare ontwikkelingsverte tot het eindpunt heeft afgelegd. Ik meen dat dit eindpunt zoo kan worden aangeduid. - Het gemeenschapsgevoel is het sentiment dat door de economische gesteldheid onder het socialisme zal worden ontwikkeld, zooals de zelfzucht door het kapitalisme wordt gevoed. Het gemeenschaps-gevoel is de zelfzucht van de toekomst, en evenals onze tegenwoordige zelfzucht alles beheerscht, zal naderhand het gemeenschaps-gevoel alles beheerschen, en in dezelfde mate de menschen beter maken als zij nu worden bedorven. En, in een samenleving waar geslachten na geslachten de eerste natuur, die van de zelfzucht, hebben afgelegd en een tweede hebben aangenomen, die van het gemeenschapsgevoel, en de menschen door en door vertrouwd zijn geraakt met het besef dat ieders belang gelegen is in den goeden gang van de gemeenschappelijke zaak, dan zal men kunnen eindigen met alle regeling van de distributie, anders dan administratief, op zij te zetten. Dan treedt in de plaats van eenig preventief stelsel, dat in de vorige periode waken moest tegen inbreuken op de gelijke verdeeling, het algemeene respect voor de gemeenschap dat in staat is alle misbruiken te voorkomen. Ieders behoefte, door geen opzettelijke inmenging van de gemeenschap beperkt en alleen gebonden aan den regel van eigen verantwoordelijkheid, zal dan de maatstaf van ieders consumptie zijn. De zelfde natuurlijke grenzen zullen in acht genomen worden als nu; maar op grond van hetzelfde verschijnsel dat de bourgeois-denkers verbiedt te gelooven aan de mogelijkheid van een verdeeling | |
[pagina 414]
| |
naar behoefte en naar eigen aangeslagen behoefte, namelijk de algemeenheid van de waarneming dat in de kapitalistische maatschappij ieder zooveel neemt van den openbaren voorraad als hij kan krijgen, besluiten wij, niet tot de mogelijkheid van dit andere systeem, maar tot zijn onvermijdelijkheid. Want wij hebben geen reden om aantenemen, dat, als in het kapitalisme, de economische gesteldheid zekere neigingen bevordert, dat in het socialisme niet zou geschieden. Daarom is het, dat juist de algemeenheid van het hedendaagsche egoisme ons recht geeft, ons dwingt, de algemeenheid van een toekomstigen gemeenschapszin te voorspellen. De nadruk moet op deze dingen met klem worden gelegd, want niets is zoozeer onze denkbeelden miskennen als ze te noemen een geloof of een droom; wij zijn positiever dan eenige andere school. Een voldoend geöefend gemeenschapsleven kan zich redden zonder eenige andere politie over het verbruik als de behoeften van de individuën. De armoede van nu, die maakt dat iedereen er scherp op letten moet te nemen wat hij kan en dat anderen niet te veel nemen, zal, als de organisatie van de voortbrenging gekomen is waar wij haar hier onderstellen, voor een overvloed zijn geweken die alle toezicht op het verbruik overbodig maakt. - Zoodat hier deze drie beginselen zijn aangewezen als de waarschijnlijke opvolgende grondslagen van een steeds volmaakter distributie-stelsel; de verdeeling naar geleverde diensten, gelijk en volgens behoefte; naar geleverde diensten, zoolang de overgang uit het kapitalisme zich nog doet gevoelen in de uit- en inwendige gesteldheid van zaken en menschen; gelijk, wanneer mét de noodzakelijkheid de traditie verdwenen zal zijn; volgens behoefte, zoodra het gemeenschaps-gevoel sterk genoeg geworden is om elke noodige beperking aan de leden van de gemeenschap over te laten, en de organisatie van den arbeid de noodigheid van beperking tot een uiterste heeft teruggebracht. Het is hier de plaats om iets te zeggen over zeker economisch systeem dat den naam van Communisme dragen zou en niet noodzakelijk door de voorstanders van de Sociaal- | |
[pagina 415]
| |
Democratie zou aangehangen worden. Het Communisme zou van het Socialisme onderscheiden zijn door de gemeenschappelijkheid van alle goederen te verlangen, terwijl de Socialisten enkel de beschikking over de arbeidsmiddelen aan de gemeenschap zouden willen toevertrouwen; de bijzondere naam voor deze van de Communisten te onderscheiden denkers zou zijn Collectivisten. De Communisten zouden radikaler gezind wezen dan de Collectivisten, want de afschaffing van allen eigendom gaat verder dan de confiscatie alleen van de productie-middelen. - Zij die zich met de voorstelling, welke in deze bladzijden van het wezen van de sociaal-democratische leer gegeven is, hoofdzakelijk kunnen vereenigen, zullen met mij van meening zijn dat in de moderne sociaal-democratie van een onderscheid tusschen communisten en collectivisten geen sprake kan blijven. Het onderscheidzelf is afkomstig uit het half-wetenschappelijke tijdperk van de socialistische literatuur, toen de historische methode bij het maatschappelijk onderzoek nog weinig werd gebruikt. De hoofdvraag in dat tijdperk was, niet, hoe de groote funktiën van het sociale leven zich zullen ontwikkelen tot andere economische stelsels dan het tegenwoordige; de vraag was, door welke betere stelsels het tegenwoordige te vervangen zou zijn. Als dat de vraag is, dan kan het antwoord verschillend luiden, naar gelang men door eenige soort van fouten van het bestaande het sterkst getroffen wordt. Zulke vragen te doen en zulke antwoorden te geven, is tot op heden de bezigheid van de bourgeois-hervormers gebleven en in zoo verre de socialisten zich daarmeê inlieten of nog inlaten, is bij hen de invloed van het bourgeois-denken niet overwonnen door de socialistische, de historische opvatting. De meening dat het tegenwoordige systeem niet geworden, maar gemaakt is, en door een ander, eerst ontworpen in de literatuur, daarna verwezenlijkt door politieke of revolutionnaire machten, te vervangen zou zijn, is in het Socialisme geen gangbare meening op het tijdstip dat wij schrijven. Reeds en voornamelijk daarom kunnen wij niet zeggen ons te verdeelen in communisten en collectivisten. Het | |
[pagina 416]
| |
historisch onderzoek is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van de productie, omdat de verdeeling noodzakelijk die ontwikkeling moet volgen. In de programma's van onze partij wordt daarom de onteigening van de productie-middelen uitdrukkelijk genoemd; de gemeenschap die de voortbrenging zal besturen moet natuurlijkerwijze, eenigszins naar de hier aangeduide beginselen, ook de verdeeling administreeren. Op het oogenblik dat de organisatie van de gemeenschap volkomen genoeg zal zijn om de voortbrenging in handen te nemen, vervalt elk eigendoms-recht aan produkten dat niet door de uitdrukkelijke beschikking van de gemeenschap verkregen zal zijn. Nu, vooraf, aan toekomstige geslachten te willen voorschrijven welke opvatting van eigendoms-recht zij zullen toegedaan zijn, kan door geen ernstig socialist worden begeerd. Zooveel is zeker, dat geen eigendoms-recht zal worden uitgeöefend dat aan de belangen van de gemeenschap eenige schade zou kunnen veroorzaken. De toestanden zijn denkbaar, dat een betrekkelijk uitgebreid privaat-bezit nuttig of onontbeerlijk zal zijn. Die toestanden zijn hier aangeduid als het eerste socialistische tijdperk dat onmiddelijk op het kapilalisme zal volgen. Bij het altijd sterker worden van de organisatie zal het geheele denkbeeld van eigendom vervallen, zooals het afwezig is in een gezelschap van beschaafde lieden aan een overvloedige tafel. En in dezen zin, dat de sociaal-democraten eene maatschappij verwachten waarin de menschen alleen uit de geschiedenis zullen weten dat er een begrip als eigendom geweest is, zijn zij állen communisten te noemen; niet in dien zin, dat zij voorstanders zijn van een te stichten samenleving, waarin door te nemen maatregelen, den eigendom, anders dan van de inrichtingen en voorwerpen, die de gemeenschap behoeft voor de productie, zou verboden wezen. Wat een particulier zijn eigendom zal kunnen noemen, welke vrijheid hij ten opzichte van zijn eigendom zal bezitten, hangt af van den graad van volkomenheid dien de organisatie bereikt heeft; men zal bij opvolgende graden dat | |
[pagina 417]
| |
verschillend regelen, al of niet naar de aangeduidde beginselen. - Dit onderscheid maken tusschen Communisten en Socialisten, verraadt nog op een andere manier zijn onwetenschappelijken, ouderwetschen, burgerlijken oorsprong. Die zich nog Communisten noemen zijn sterk tegen den eigendom gekant, en verwijten de ‘Collectivisten’, dat zij niet radikaal genoeg zijn. Maar den eigendom zelf te haten wegens de misbruiken die men er in het verleden van ziet en in de toekomst van vreest, is een zuiver bourgeois-sentiment. Want even als de oude economen de neigingen van de menschen niet weten te verklaren uit de staathuishoudkundige toestanden waarin zij zijn geplaatst, maar meenen dat dit hunne onveranderlijke eigenschappen zijn, zoo vreezen ook de ‘Communisten’ dat het bezit-zelf, het bezitten van maatschappelijken rijkdom, noodzakelijk en in alle eeuwigheid de hebzucht zal gaande maken. Zij verloochenen daarmede een van de hoofdwaarheden van de leer die zij de hunne noemen, en evenaren de bourgeois-denkers in een duistere kortzichtigheid. Dit is wat zij ontkennen, als men hun eene consequentie mag toeschrijven die niet velen zullen aanvaarden; dat, als door de organisatie van den productieven arbeid de overgroote massa van de menschen zich genegen en in staat heeft betoond de bezwaren en de onbillijkheden van het kapitalisme op zij te zetten, dan alle bijzondere maatregelen overbodig zullen zijn om de onbillijkheden en bezwaren van het kapitalisme te bedwingen. Het kapitalisme is dood of levend; eenmaal gestorven, behoeft men niet te vreezen dat het zal herrijzen. De menschelijke hartstochten die bij het kapitalisme hooren, zullen met het kapitalisme voor altijd worden begraven.... Maar het is niet noodig de argumenten tegen deze denkwijze te herhalen. De gehechtheid aan dit ‘Communisme’ is inderdaad niets anders dan de ouderwetsche stelselzucht en het ouderwetsche geloof aan de onuitroeibaarheid van ‘ondeugden’. De ‘communisten’ zijn zeker van allen de best ingelichte, maar grooter dan zij zullen willen erkennen is hunne verwantschap met alle andere voorstanders van systemen die het tegenwoordige | |
[pagina 418]
| |
moeten vervangen en min of meer op de verbetering van menschelijke ondeugden gericht zijn; - terugkeer tot de goddelijk geöpenbaarde wetten, of het menschelijk vastgestelde ancien régime; vrijen handel en vrije concurrentie; onthouding van sterken drank; tweekinderen-stelsel; landverhuizing; liefdadigheid; ontginning van woeste gronden; coöperatie; landnationalisatie; vegetarianisme; algemeen stemrecht; afschaffing van het koningschap of van het parlement; leerplicht; - van geen van deze als min of meer afdoende aangedrongen oplossingen van de sociale quaestie wijkt de ‘afschaffing van het privaat-bezit’ in beginsel af. Het wordt aangeprezen als een middel om de maatschappij te hervormen, dic niet hervormd wil zijn dan door eigen groeikracht, strevend naar de volkomenheid van funktiën die in de Sociaal-Democratie is ontdekt, en waarin geen privaat-bezit zal bestaan dan mogelijk en noodzakelijk is in de economische ontwikkelings-fazen die hier zijn geschetst, en die zullen komen, zoo of anders. Maar komen zullen zij, elk met hun eigen vorm van privaat-bezit; en nu reeds klakkeloos te ijveren voor de ‘afschaffing van privaat-bezit’ is zacht gezegd de denkbaar-grofste vorm van propaganda voor een hervorming die alleen te verwezenlijken is in organische verbetering. Van al zulke opeenvolgende verbeteringen zal de verdwijning van het particulier eigendom meer het gevolg dan een oorzaak zijn. | |
III. Het maatschappelijk bewustzijn.Ik wil nu nog eens, omdat het mij zoo bijzonder gewichtig schijnt te zijn en meer dan eenig andere zaak, die met het onderwerp van dit boek in verband staat, mijne gedachten bezig houdt, terug komen op de ontwikkeling van het | |
[pagina 419]
| |
maatschappelijk bewustzijn, zooals dat in de Sociaal-Democratie merkbaar is. Na de voorafgaande studie van den groei van de twee groote sociale funktiën, kan men zich met eenig vertrouwen op de resultaten, aan nadere bespiegelingen over dit moeielijke punt overgeven. De Socialisten zijn het, die voor het eerst de geheele stoffelijke samenleving aan de voorschriften van het maatschappelijk bewustzijn willen onderwerpen. Nieuw is dit streven in zooverre, als het meer omvat dan bijvoorbeeld de liberale staathuishoudkunde; ook deze leer beveelt aan het toepassen van zekere algemeene regelen, door menschelijke nasporing van maatschappelijke verschijnselen aan de hand gedaan, op de inrichting van de maatschappij: niet alles moet aan den vrijen wil, aan het goedvinden van de individuën worden overgelaten, in sommige gevallen dient de gemeenschap beschermend, regelend, ook beheerend op te treden. Het is reeds lang voldoende aangetoond dat, hetzij volgens de theorie, hetzij in de praktijk, de liberale staathuishoudkunde de aanwezigheid van vooruit vast te stellen en in elke omstandigheid te eerbiedigen grenzen, niet meer erkent en nimmer erkend heeft. Elke jongere generatie van economen was minder afkeerig van wat zij staatsinmenging noemden, elk volgend stel van politici was bereid of zag zich gedwongen tot uitbreiding van staatsbemoeiing over te gaan. Ongeveer de laatste snik van een van onze laatste voorstanders van beperking,Ga naar voetnoot1) was een klacht over het verval van de onvervalschte liberale leer, die evenwel nooit geheel zuiver geweest is. - Wij rekenen deze verschijnselen tot de bewijzen van leven die het maatschappelijk bewustzijn begon te geven, tot de uitingen van zijn rijperen leeftijd kan men zeggen, wanneer men nauwkeurigheids-halve de oude economie wil beschouwen als het stamelen van zijn jeugd; de ouders waren daar verheugd over en hebben het erg bewonderd, wat men hun niet | |
[pagina 420]
| |
kwalijk kan nemen, alleen moeten zij met hunne extase een volgend geslacht niet te zeer nazitten. Indien deze beeldspraak iets oneerbiedigs bevat, dan neem ik haar aanstonds terug. Want wij, die met godsdienstigen aandacht deze laatste openbaringen van menschelijk vernuft gadeslaan en volgen, zooals zij steeds ontzagwekkender worden en met meer belofte van geluk voor de wereld beladen, wij mogen de vroegere getuigenissen allerminst bespotten die een periode vertegenwoordigen, op zichzelf even respectabel als die welke wij beleven en helpen maken. Ook deze stemming is begrijpelijk en mag niet worden verkracht. Het is nuttig en rechtvaardig te bedenken welk een eerbiedwaardige overwinning van het intellekt, de zegepraal van de staathuishoudkunde in de laatste dertig jaren van de vorige, in de eerste dertig van deze eeuw, beduidde. Zij is begonnen vele maatschappelijke krachten aan banden te leggen; de ongetemperde zelfzucht van klassen en koningen eenigermate de wet, de wetenschappelijke en de politieke, voor te schrijven. Niet anders principiëel is onze poging; maar om vele redenen zal zij beter slagen, nú is het belang van de geheele menschheid er bij betrokken, en nu is ook de macht van het bewustzijn zoo veel grooter geworden. Noch de vele en levensgevaarlijke vergissingen, die zij heeft begaan in het denken en in het doen, noch zelfs de achtergedachte die somtijds zonder schaamte naar voren trad en die haar overal vergezelde, van slechts in die mate de heerschappij van het ordenend verstand te willen als de kleinere helft van het menschdom bij de regeling winst kon hebben, noch eenige andere algemeene of bijzondere grief tegen de liberale economie mag ons beletten hare opkomst te vieren als de geboorte van het maatschappelijk bewustzijn. Maar welk een feest zal dan de overwinning van de Sociaal-Democratie zijn, van den sterken, nu haast volwassen man, wijs en goedig boven allen die hem zijn vooraf gegaan, die overredende en duidelijke woorden spreekt tot wie kunnen verstaan! Hoe onmeetbaar hoog staat deze volkomen bewust-wording boven de onbepaalde erkentenis van | |
[pagina 421]
| |
een zekere orde in het maatschappelijke van vroeger. De twee kenmerken van een groeiend bewustzijn leven in de sociaal-democratie zoodat ieder ze kan opmerken. Dit is de regel, dat het bewustzijn het individu niet alleen vooruithelpt maar bij hem ophoopt ook de vaardigheid om zich zelf te helpen. De nuttigheid van het bewustzijn neemt toe met de kwadraten van zijn omvang. Dit geldt ook in het maatschappelijke, een samenleving waarin het intellekt twee maal sterker is dan in een andere samenleving, vordert vier maal sneller. Dat er een dergelijke verhouding bestaat, ziet men in de snelle ontwikkeling van de socialistische gedachte, en als men de tastbare voordeelen nog niet ziet, dan behoort men te bedenken dat de bewuste tegenwerking van eene klasse de verwezenlijking van veel dat nu al bereikbaar zou zijn verhindert; maar een kleine stoot is noodig welke aan die klasse haar staatkundig overwicht ontneemt om bijna wonderen te zien gebeuren. Eenmaal tot een begin van noemenswaardige uitvoering gekomen, waarmede ik bedoel de toepassing door een stabiele meerderheid van arbeidsorganisatie op een grootere schaal, zal men met een ongedachte snelheid de voltooiing van het Socialisme zien naderen. Het eenmaal geraadpleegde overleg, de tot stand gekomen samenhang, zal wekken een onstuimige begeerte naar vasteren samenhang en vestigen een gebiedende gewoonte van overleg. Hierin is niets fantastisch, in het leven van ieder individu doen zich analoge verschijnselen voor die hier niet nader onderzocht zullen worden, en die men elk oogenblik in de gelegenheid is te controleeren. De krachtigste impulsie die men zich verbeelden kan, de tevredenheid van alle menschen met hun nieuwe manier van doen, die hun weldra in het dagelijksch leven gewoon zal toeschijnen en natuurlijk, ook waarlijk zoo geheel conform aan hunne gedachte, dat zij nauwelijks een reden tot tevredenheid zouden hebben als zij de kennis van onze omstandigheden niet bezaten om hen wijs te maken, en die in de literatuur zal blijven leven om tenminste nog gedurende vele eeuwen de nakomelingen te inspireeren, die inpulsie zal ook | |
[pagina 422]
| |
onweêrstaanbaar zijn als een stuwende macht tot verdere volmaking. Dit is een niet minder positieve bewering dan de vorige. Wij kunnen ons een halve voorstelling maken van de tevredenheid van de eerste socialist-menschen, als wij nagaan de verrukking van de oude economen over de vorderingen van het bewustzijn in hunne dagen en over hun lof van de praktische resultaten. Zij vonden het zoo ontzaggelijk plezierig dat ze in den chaos van maatschappelijke verschijnselen, die altijd voor een chaos was aangezien en die wel aan de kanten hier en daar wat onderzocht was, maar met welke onbeduidende gevolgen en hoe onmethodisch, dat zij daar nu orde in gebracht hadden, hadden aangetoond dat wel verre van een chaos te zijn, heel veel of alles naar bepaalde regelen zich bewoog en voordeed, hadden opgespoord wat eenige voorname regelen waren en van hunne vondsten een wetenschap gemaakt die evenals de andere toen snel groeiende, genoemd positieve wetenschappen, gevoed werd met de onvervalschte moedermelk van de waarneming en de inductie. En de vreugde die hen beving als zij van daag verband ontdekten bij wat gisteren nog onsamenhangend scheen, regelmaat opmerkten in verwarring, was niet alleen het genot dat de scherpere en beter beloonde observatie gaf. Met eene kennis van den loop der hemelbollen, van hunne banen en afwijkingen, kunnen alleen godenkinderen nuttigheid verrichten, die de macht hebben ten goede een gang te veranderen die met een botsing zou eindigen; voor de menschen is de studie van de sterrenkunde de wetenschap van wat zij moeten ondergaan. Maar de studie van de maatschappelijke verschijnselen heeft aan hare eerste beöefenaren nog deze andere voldoening gegeven, dat zij de middelen aan de hand deed om wat hun in de maatchappij verkeerd toescheen, naar de ontdekte regelen te wijzigen. Zoo kwam hun het dubbele genot van den samenhang te vinden en van den samenhang te versterken. Koningen en klassen vermochten zij nu de wet te stellen, de maatschappelijke en de politieke. In geen beschaafd land heeft, kan men zeggen, in de laatste honderd jaar een wet- | |
[pagina 423]
| |
gever het gewaagd de wetenschap van de samenleving openlijk te weêrstaan. Dit is een belangrijke vooruitgang. Onmiddelijk daaraan vooraf gaat het tijdperk van de wijze vorsten, de laatsten van hunne soort in een wereld die voortaan hare groote mannen steeds verder van de troonen zou doen geboren worden, op het laatst zoo ver dat in de buurt van de troonen nog maar de zeer kleine konden tieren; het tijdvak van Jozef, van Frederik, van Catharina. Maar de wijze vorsten zijn als sterk overheerschende, bovenmatig ontwikkelde hartstochten of wilsmomenten in overigens achterlijke wezens die een zwak algemeen intellekt bezitten, en door die alleen-krachtige drijfveeren van hun organisme tot uitingen worden gedreven die het intellekt niet kan besturen en ondersteunen. De wijze vorsten kunnen enkel wijs zijn in landen met een vage en trage openbare meening, de zwakke stem van een beperkt maatschappelijk bewustzijn; noch in Frankrijk, noch in Engeland, noch in Holland heeft men tijdgenooten van Catharina en Frederik en Jozef onder de wijze vorsten gevonden; vooral daar was en is nog maar voor onwijze vorsten plaats gebleven, speculanten, dronkaards, frazeurs, oorlog-voerders, onnoozele of malle vrouwen; zooals bij eenig geestelijk evenwicht de overmacht van eenige passie of instinkt wordt gebreideld. En de koningen die wij bedoelen in de achttiende eeuw hadden niet veel meer dan een half-ernstige, half-curieuze begeerigheid om te weten wat de kennis en het doorzicht van laag geboren leeken in de regeerkunst hun wel zouden te leeren hebben; de filosofen waren nog meer hunne geleerde narren dan hunne raadgevers. Heerschen bIeef in de praktijk van de administratie de wil van de monarchen; de revolutie in het doen kwam later dan de revolutie in het denken. Wel konden toen al de dragers van de omgewentelde gedachte een eigen leven voeren en koning wezen met een stoet van volgelingen, werkelijke of naar den geest, over de beschaafde wereld verspreid; als het gezag in den staat niet veel naar hen luisterde dan konden zij toch een gezag vestigen dat, toen gegrond, bestemd was om alle andere aardsche | |
[pagina 424]
| |
macht te vervangen. Zoo zien wij het maatschappelijk bewustzijn zich eerst en altijd sterker openbaren. De eenige mannen die Lodewijk XIV de waarheid durfden te zeggen in zake van Staat, stierven toen hij de wenkbrauwen samentrok bij het hooren van hun stem, Racine en Vauban; er was ook werkelijk geen plaats voor hen in een samenleving die maar aan éen persoon permitteerde te zeggen dat hij de Staat was; zíjn intellekt was het maatschappelijk bewustzijn van zijn tijd; andere menschen, met een eigen politiek gevoelen, die dus aanspraak zouden maken ook een stuk van het algemeene bewustzijn te vertegenwoordigen, met den koning het uitsluitend-staat-zijn te deelen, konden niet blijven leven; hun leven-zelf, hun beste deel, hun meening over de openbare zaak, was iets overtolligs, een onmogelijkheid, een ongerijmdheid, een monsterachtigheid. Men ziet het analoge verschijnsel in de omstandigheid dat de publieke opinie over kunst, de opinie van Lodewijk XIV was; een eigenlijk gezegd geletterd publiek begon zich pas in de achttiende eeuw te vormen. Wie het lot van Vauban en Racine vergelijkt met de positie die vooral in de tweede helft van die eeuw de auteurs over staatszaken zich hadden verworven, ziet dadelijk den vooruitgang van het maatschappelijk bewustzijn, dat in de speciale werken van de economen zich in onderdeelen openbaarde. Van toen af kregen de staathuishoudkundigen vasteren voet bij de regeeringen, onafhankelijker en invloedrijker dan de wijsgeeren aan de hoven. In een volgend hoofdstuk zal over de betrekkelijke geringheid van hunne verrichtingen nader worden gesproken, maar ook de betrekkelijke uitgebreidheid kan geroemd worden wanneer men de quaestie nadert zooals het hier gebeurt, en van de willekeur, de grove empirie en ongesluierde belangzucht uit het vorige tijdperk overgaat in de stelselmatigheid, het wetenschappelijke en algemeen-nuttige van het volgende. Men kan zeggen dat de heerschappij van de economie aan het egoïsme van de heerschende klasse weinig afbreuk heeft gedaan, ik stem daarmee in, ik wensch dat in eenige bijzonderheden na te gaan; maar volstrekt waar is het niet, | |
[pagina 425]
| |
ten eerste is de klasse van bevoorrechte personen veel talrijker geworden, ten tweede zijn inderdaad instellingen voor de andere klasse aanwezig, ten derde en voornamelijk bewijst de schijn dien men zich tegenwoordig geeft en dien men voortdurend meer eerbiedigt, van het algemeen welzijn, ja, bij voorkeur dat van de armen op het oog te hebben dat het maatschappelijk bewustzijn bezig is zich machtig te ontwikkelen. Nog tot voor korten tijd, ook nog onder de vorsten die genoemd zijn, was het bestaan van een bevoorrechte klasse niet alleen in de praktijk, zooals nu nog, maar een geäcepteerd en noodzakelijk bevonden feit ook in de theorie, zooals nu niet meer. Dit verschil is het waar het hier op aankomt. Dit en de andere teekenen van ontwakend maatschappelijk bewustzijn heeft vooral onder de oude economen menig braaf en geleerd man een levenslange vreugde bezorgd; en de verrukking wegens het gevondene was zoo absorbeerend dat eenigen een waren afgodendienst gingen drijven met hunne eerste resultaten, en afvalligen bestraften met een onstuimigen en jaloerschen ijver die zich van de oudere inquisitie alleen en nauwelijks, door den aard van de kastijding onderscheidde. Een type van deze gelukkige zeloten, die den echten roes van de jonge wetenschap, bruischend en hoofdig als jonge wijn, hebben geproefd zoolang zij leefden, of bijna, is de Hollandsche econoom Vissering. Hij is een humaan, waardig, scherpzinnig, moedig en urbaan man, ook literair en zelfs artistiek; het proza dat hij schreef is van het beste dat de oudere tijdgenooten van Busken Huet hebben gemaakt. Hij had zooveel plezier in de staathuishoudkunde, die hij doceerde, dat daar niets afging, ofschoon hij er dertig jaar les in gaf aan Leidsche studenten. Zij scheen hem zoo nobel en zoo vernuftig en zoo practisch, dat als hij zich over iets verbaasde, het alleen over de restes van armoede was, die zijne almachtige en alwetende godin nog niet had opgeruimd. Maar dat zou ook wel gebeuren, dat geloofde hij vast, de ellende moest de wereld uit, het duizendjarig rijk van economische zaligheid zou wis en zeker aanbreken. | |
[pagina 426]
| |
En wat een tijd was het niet als men zich nu eens vroeger terugdacht! Als kinderen met ruwe diamanten speelden de menschen immers toen met de kostelijkste waarheden, die zijne onmiddelijke voorgangers hadden gevonden en nu tot schitterende, edele colliers geslepen werden, prachtig en keurig blinkend geschikt om de hals van zijne godin; steenen met eigen namen, eigenlijk geheeten Vraag en Aanbod, Rente, Loon, Waarde, Kapitaal, Handel, Nijverheid, Initiatief, Bescherming.... Hij kon ze u een voor een toonen, precies houdend en keerend in het juiste licht, al de voornaamste sieraden van de economie, zij hadden diep in den grond gezeten, in ongerepte groeven van het menschelijk verstand, maar de ijverige gravers hadden ze ontdekt, een tweede geslacht van arbeiders was nu bezig ze te zetten tot snoeren en hunne schittering aan het publiek te wijzen, dat somtijds niet zag wegens te veel licht. De verwondering er over dat de Economie, zulk een rijke en fraai gedoste godes, nog eenig leed in de wereld had gelaten, werd wel eens tot geraaktheid aangescherpt, als in zijn nabijheid te veel of te luid over dat leed werd gesproken. Van armoede kon Vissering niet hooren zonder zich eenigszins boos te maken, het zijn mogelijk zijn beste stijlgedeelten, maar stellig de minst menschlievende plaatsen uit zijn werken. Armoede kwam in het systeem niet te pas, daar was geen plaats voor, de vrijheid en het particuliere intitiatief zouden alles te recht brengen, en wie nu met veel nadruk op de grooter wordende ellende wees, getuigde van gebrek aan eerbied voor de leer die de armoede negeerde, schaadde het geloof dat de liberale staathuishoudkunde bezig was de armoede van de aarde te verbannen. De armen waren lieden, die in groote hardnekkigheid door hunne bijzondere ondeugden zich de zegeningen van de economie hadden onwaardig gemaakt; de schrijvers over pauperisme verminderden door domme sentimentaliteit het vertrouwen van het publiek op de onfeilbaarheid van een zoo verheven wetenschap. Zonder twijfel is dit de liefde voor zijne studie overdrijven, maar daarom mag het respectabele en redelijke van | |
[pagina 427]
| |
die harstocht niet worden ontkend. Wie daar niet op let, zal de felheid van de liberale economen tegen de socialisten niet kunnen verklaren, of aan verkeerde oorzaken toeschrijven. Zij hebben de verrukking genoten van den dageraad, na een nacht, die de gruwelijkste daden van onkunde en geweld in zijn donkerte had gekoesterd, nu, meenden zij, zou het licht alle werken van boosheid en dwaling verdrijven. Maar wat zij gezien hebben is nog maar de dageraad van den dageraad, een duister nachtvuur aan den verren kim, een streep blauwere somberheid in den midzomerschen nacht. Niet lichter brandt de vlam van wat hun geopenbaard werd, en als zij nu hun aangezicht keeren naar ónzen morgen van zon, komt voor hen de beurt om met de oogen te knippen die alleen de schemering hadden gezien. Twee zuilen van waarheid als van louter goud stutten het getorende dak van de socialistische kennis der wereld. Twee pilaren met wit vuur bekroond branden nevens de poort van de onomstootelijke stichting. Hoe ten langen laatste het maatschappelijk bewustzijn in het socialisme zich manifesteert op eene wijze, die alleen bijzonder is wegens hare hoogste eenvoudigheid, kent men door zich rekenschap te geven van twee dingen. Het éene is dat de Productie gevoerd wordt ter wille van de Productie; het andere, dat de Verdeeling plaats vindt enkel om te Verdeelen. Men zal naderhand vreemd vinden dat wij ons daarop beroemd hebben, zoo natuurlijk is het en zoo gewoon in veel andere menschelijke bemoeiingen, dat men de zaak doet direct om de zaak; maar nu zal het nog een bijna onmetelijke stap voorwaarts zijn. Iets te doen direct, onderstelt bekendheid met de aan te wenden middelen, met hunne uitwerking en macht over hun gebruik. Maar in dit groote maatschappelijke lichaam was tot dusver zoo weinig bewustzijn gevaren, dat de deelen en organen nog zonder eenig ander dan een toevallig, gebrekkig en omslachtig verband moesten funktionneeren en hunne taak verrichten. Ja, de voornaamste verrichtingen, die waarvan het welslagen van alle andere, en het leven zelf afhankelijk | |
[pagina 428]
| |
waren, had het lichaam, wegens dit gebrek aan reflekteerend en organiseerend brein, in het minst niet onder contrôle, kon hen niet gebieden tot het werk waar zij voor waren, kon dus het werk niet op een ordelijke manier gedaan krijgen. Zoo arbeidden de organen niet alleen met groote krachtverspilling, maar ook niet in gemeenschappelijk overleg tot nut van het geheel; zij arbeidden elk voor zich, zij lieten zich aan het lichaam niet gelegen liggen, zij voelden volstrekt niet dat zij lichaams-deelen waren, het doel van alle redelijke inspanning, het onderhoud van het lichaam, ging verloren en was nooit recht verstaan, en daarom nooit bereikt. Men kan zeggen dat de deelen die toevallig het voedsel konden grijpen, gevoed werden en die naar het vuur gekeerd waren, warmte ontvingen en dat gedekt werden wie een kleedingstuk konden vatten; maar de andere deelen bleven nagenoeg naakt, koud en ongevoed, want het hoofd was leeg, die al de organen tot hun plicht van gemeenschappelijken arbeid had moeten brengen. Maar nu kwam, laatst van alle, het bewustzijn rijpen in het organisme en eindelijk trilde door alle zenuwen de ordenende gedachte en gehoorzaamden alle spieren aan den denkenden wil; dit was het groote onderscheid met vroeger, dat het noodzakelijke werk gebeurde met geen andere bedoeling dan waarvoor de verscheidenheid van funktiën was aangelegd. Waarvoor al die funktiën waren werd nu voor het eerst duidelijk; de blinde noodzakelijkheid, de instinkt - matige drang waarin zij zich hadden ontwikkeld, werd vervangen door het bewuste gebruik met volkomen kennis van hunne waarde. Nu werd de inspanning, die billijkerwijze over de organen werd verdeeld, niet meer misbruikt ten behoeve van bijzondere deelen of verspild wegens gebrek aan samenhang; met een minimum van inspanning, minimaal omdat zij direkt gericht was op het groote en uitsluitende doel, het onderhoud van het lijf, verkreeg men een mate van overvloed die vroeger met een veel zwaarderen arbeid onmogelijk bereikbaar was. - Dit is het Socialisme. In het tijdvak | |
[pagina 429]
| |
van ons kennen wij de produktie alleen als werk, de verdeeling alleen als ruil; de oude economen meenden dat dit nu ook de hoogste vormen waren die men kon bedenken of ooit zou zien. De waarheid is dat het lage vormen van de verrichtingen zijn, het bewustzijn komt er niet aan te pas, het gebeurt alles op de gis, bij toeval, met een zeer defecte machine tot onderling verband; de maatschappij denkt niet bij wat zij doet, en doet daarom zooveel verkeerde dingen. De productie kennen wij alleen als werk, ik neem dit woord in den technischen zin, de economische beschrijving er van is het gebruik dat de bezitters van de productie-middelen maken of anderen laten maken van hunne bezittingen. Men zegt: er is veel werk, men bedoelt, de eigenaren van de productie-middelen achten het voordeelig veel te laten produceeren, voordeelig voor zich natuurlijk, - en dat is de eenige vorm waarin wij de maatschappelijke voortbrenging kennen. De positieve nadeelen laat ik hier rusten, wat na al het gezegde gepermitteerd is; maar ik vestig er nog eens afzonderlijk de aandacht op, welk een minne manier het is voor een maatschappij van denkende wezens, om het allernoodigste over te laten aan de egoïste berekeningen, de falende speculatie en willekeur van enkelen onder hen die noodzakelijk ontaarden in dezen buitengewonen toestand. Het overlaten zelf is al een domheid en een dwaasheid; wij moeten niet afhankelijk zijn voor het allernoodigste van het werk dat een kleine klasse wel zoo goed is te laten uitvoeren. Ja, zoo diep zit het er bij de menschen in, dat zij hebben te leven van werk, dat men personen van eenige beschaving en geletterdheid zal ontmoeten die meenen, of tenminste gewend zijn het er voor te houden, dat zij inderdaad en letterlijk leven van werk - en niet van de voorwerpen die door het werken worden voortgebracht. Meermalen is het mijn lot geweest om in het debat met tegenstanders van de sociaal-democratie op de vraag te antwoorden, hoe te rijmen was onze belofte van minder arbeid en grooter genot; klaagde men nu reeds niet over gebrek aan werk met het gevolg van gebrek aan eten, en als dan in het socialisme nog minder | |
[pagina 430]
| |
gewerkt zou worden, hoe zouden dàn de menschen aan de kost kunnen komen? Dit is de gedachte die bij het stelsel past, beide behooren in de onredelijke periode van het maatschappelijk leven. - En van de distributie kennen wij geen hoogeren vorm als de Ruil. Niet meer die primitieve manier van ruilen die bestond in het uitwisselen van benoodigdheden, daar zijn wij lang overheen, er wordt haast in het geheel niet meer op die manier geruild, de Handel is er voor in de plaats gekomen die zich uitsluitend van het ruilmiddel en van het algemeene ruilmiddel, het geld, bedient. In de boeken van de staathuishoudkundigen, groot en klein, kan men lezen hoe veel beter het is om geld te gebruiken dan de dingen direct tegen elkaar uit te wisselen. In die boeken is nog meer te lezen, de voldoening dat de auteurs dat zoo knap weten te zeggen en hunne bewondering van het menschelijk vernuft dat de voordeelen van het geld heeft toegepast. Zij raken er over in geestdrift, en als er dan nog bijkomt dat het geld-zelf, de guldens en de tientjes door de gemakkelijker bankjes worden vervangen, en men ten slotte ook zijn portefeuille met papier kan thuis laten, en eenvoudig van het eene boek in het andere op een kantoor in het midden van de stad overschrijven wat honderdtallen van handelaren van elkaar krijgen, zoodat er maar heele kleine sommen overblijven om in contanten te verrekenen, dan meenen zij is de volmaaktheid gevonden en de moeite honderdmaal beloond van de kenners, die dikke boeken en veel talent gebruiken om de groote massa de bijzonderheden van dit wondervolle samenstel duidelijk maken. In dit hoogere stadium van óns economisch denken komt ons deze arbeid iets, maar niet veel redelijker voor dan de extase van half-wilden over de voordeelen van het gebruik van schelpen als ruilmiddelen, of kralen, of huiden, of ossen. Iets redelijker zonder twijfel, want niemand zal de verkieselijkheid van gemunt metaal, van bankpapier, van cheques etc. boven onhandzame voorwerpen die in alle opzichten voor geld moeten onderdoen, willen ontkennen. Maar heel erg lijkt het ons dat deze vrienden en bewonderaars | |
[pagina 431]
| |
van het moderne handelsstelsel vergeten, dat het heele stelsel een onding is, wanneer men niet zooals zij, er van onderen tegenop zien, maar zooals wij, van boven er op neêr. Immers dan merkt men dat het nog een zeer onontwikkelde vorm is waarin de groote maatschappelijke funktie van de Verdeeling wordt verricht. Het respect voor de moderne gemakken, voor den kunstigen en toch eenvoudigen samenhang van de deelen, is tegen die ontdekking kwalijk bestand. Alleen de toestemming van den vooruitgang in den handel blijft over, maar die wordt meer dan opgewogen door het besef welk een achterlijke inrichting de handel zelf is. Het doet er betrekkelijk niets toe, of de ruil nu zooveel regelmatiger is dan vroeger, en zooveel gemakkelijker, en dus zooveel beter instaat om de menschen van het noodige te voorzien, wanneer men er eenmaal van doordrongen is dat wat wij moeten hebben een stelsel is om de menschen direct hunne benoodigdheden te verschaffen. Ja, als het om het ruilen-zelf te doen was, als het ruilen een op-zich-zelf nuttige en aangename bezigheid ware, dan zou déze manier van ruilen ten zeerste onze aandacht en een groot deel van onze bemoeiing verdienen. Sommigen denken het, en vragen waar de handel zou blijven in het Socialisme, alsof de handel geen middel, maar doel was. Wat het werk is bij de productie, dat is de handel bij de verdeeling in de hoofden van onze tijdgenooten, zij meenen, zou men zeggen, dat de handel eetbaar en drinkbaar is en niet op de voorwerpen die door den handel onder hun bereik worden gebracht. Maar al was de handel vrij van zijn tegenwoordige gebreken en een stelsel van volmaakten ruil verkregen, zou de algemeene waarheid niet weêrlegd zijn dat de ruil een noodzakelijk inferieur systeem van distributie is. Een systeem dat noodzakelijk behoort bij de achterlijke productie die door de inspanning van van elkaar onafhankelijke, aan elkaar vijandelijke particuliere ondernemers wordt gedreven, maar dat uit het menschelijk doen zal wegvallen en in het menschelijk denken veracht worden, wan- | |
[pagina 432]
| |
neer eindelijk, eindelijk het volkomen denken het volkomen doen ordonneert. Ik zeide, men zal het naderhand vreemd vinden dat wij er ons op beroemd hebben, op het ontwerpen van een maatschappelijk stelsel, op de voorspelling van een toekomstige maatschappij, waarin de menschen het voordeeliger vonden om elkaars lasten te helpen dragen, dan elkaar in de wielen te rijden, en waarin zij, om te maken dat ieder het zijne kreeg, niet sjouwden met de dingen van den een naar den ander, en ze niet van hand tot hand lieten gaan op een manier die natuurlijk omslachtig, onvoldoende en immoreel was, maar ze eenvoudig zoo direct mogelijk gingen verdeelen, aan ieder de portie waarop hij recht had; die niet weet hoe het vroeger was, zal zich er over verbazen dat wij de ontdekking van de mogelijkheid en de onvermijlijkheid van zulk een regeling als een ontzaggelijke revelatie hebben begroet, hebben erkend als de bewust-wording van de maatschappij. Maar die wel weet hoe de oude toestanden waren, zal begrijpen wat wij nu ondervinden, nog maar gebrekkig inzien en voelen, want niet minder grootsch en belangrijk is het, de bewust-wording van de maatschappij en de bewust-wording van den mensch. Van zijn bewustwording dateert zijn geschiedenis, zijn beschaving, men kan zeggen, zijn schepping. In Genesis staat volkomen terecht, dat hij eerst gevormd is tot een lichaam en daarna met inblazing van geest geworden is tot een mensch. En voor dien tijd kan hij den indruk van zijn voetzool hebben geprent op den steen dien wij hebben ontraadseld, en zijn geraamte gemengd met het rif van dieren die hij had gesleept naar zijn hol waarin wij zijn doorgedrongen, en zich op palen boven moerassen en water hutten hebben gebouwd waarvan door ons de overblijfselen zijn gevonden met de fragmenten van aardewerk en steenen maaksels; een verzaling van teekenen dat hij was. Maar al zijne geslachten zijn voor dien tijd gekomen en zijn gegaan zonder andere dan deze sporen na te laten, nauwelijks de bewijzen van leven dat zich bewust was te leven, bijna niet meer dan de data van | |
[pagina 433]
| |
een zuiver natúurlijke geschiedenis. Menschen, wat wij menschen kunnen noemen, legateeren aan hunne nakomelingen de getuigenissen dat zij een geestelijk leven hebben gevoerd; meer dan het enkele meten van hun schedel kan ons dienen om hen te leeren kennen, wat hun brein heeft gedacht en gevoeld is op verscheidene wijzen bewaard gebleven. Wij weten eenigszins hunne literatuur, hun godsdienst, hun kunst, de lotgevallen die zij hebben geleid. Van af dien tijd kunnen wij zeggen dat de aarde bewoond was; de menschelijke wezens die weinig meer van hun bestaan wisten dan de dieren, en die wij alleen van de dieren kunnen onderscheiden door hunne bekendheid met het vuur of eenige dergelijk teeken van meerderheid, zijn voor ons geen menschen. Zij zijn voor ons van even weinig beteekenis als de aanwezigheid van de toenmalige beesten voor de beesten van tegenwoordig..... En als wij wat hier aangeduid is, nader bedenken, krijgen wij eene flauwe en verre voorstelling van de beteekenis van het Socialisme in de geestelijke ontwikkeling van de maatschappij. Het is haar Genesis dien wij beleven, maken en beschrijven. Van nu af, dat de maatschappij bewustzijn heeft, heeft zij een geschiedenis. Wat daaraan vooraf is gegaan moet gereconstrueerd worden uit doode of versteende gegevens. Wij weten dat er een maatschappij was, zooals wij weten dat er een voorhistorische mensch geleefd heeft. Maar zij heeft evenmin haar maatschappelijk leven geweten, als de voorhistorische mensch het zijne; zij wist niet dat zij een maatschappij was, kende niet dan instinktmatig hare funktiën, hield zich voor een toevallige verzameling individuën, heeft nagelaten het relaas van de gebeurtenissen waarbij sommige meest in het oog vallende individuën betrokken waren, en dan de beschrijving hoe zij zich een machtiger individu voorstelde dat alles bestuurde; maar de verschijnselen van het maatschappelijke leven zijn niet genoteerd, omdat het bewustzijn ontbrak dat in die verschijnselen regelmaat, samenhang, oorzakelijk verband, ontdekte, en alle aandacht gevestigd bleef op de verrichtingen van particulieren, wijl het maatschappelijk geheel niet | |
[pagina 434]
| |
erkend was als een geheel, aangezien werd voor een chaos, samengesteld en gedreven door den wil van particulieren, door de blinde machten van de natuur en door goddelijke besluiten, drie elementen, alle veranderlijk, willekeurig, onberekenbaar, en aan niets zoo ongelijk als aan symptomen van organischen groei en economisch leven, geregeerd door de algemeene levenswetten en de bijzondere economische regelen. Het is voor ons, die nog een termijn er van beleven, noodzakelijk deze maatschappelijke periode, die van vóor hare bewustwording, in tijdvakken te verdeelen, zoo als zelfs de duur van de eerste menschen geplitst is in de twee stadien van wildheid en barbaarschheid en elk stadium in drie onder-groepen.Ga naar voetnoot1) Maar naderhand, als alleen voor oudheidkundigen het van belang zal zijn te weten dat wij een antieken tijd, een feudalen tijd en een kapitalistischen tijd hebben onderscheiden, zal men haast geen verschil meer zien in deze drie graden van onbewustheid en ze tezamen aanduiden zooals wij in het algemeen de wilden en de barbaren noemen de voorhistorische menschen. Voor-Historisch, dat is toekomstig de naam van de maatschappij vóor het Socialisme, zoo zal zij heeten in de leerboeken. En wie nu om zich heen ziet, en vergelijkt, niet zoo zeer wat is bij wat worden zal, de materieele toestanden, maar die vooral bedenkt hoe de overgroote massa van de menschen, wel gebukt onder lasten die te zwaar zijn en ontevreden wegens den te grooten druk, maar overigens onverschillig en zonder hoop op beterschap omdat zij het kwaad wel voelen maar niet begrijpen, die merkt dat wij werkelijk nog maatschappelijk leven in een voor-historischen tijd. Eén dokument uit dezen tijd wil ik nog aanhalen, genomen uit de geschriften van iemand, die in latere jaren zelf getuigd heeft van de groote veranderingen, die in het maatschappelijk denken op til waren en begonnen zichtbaar te worden, Stuart Mill. Het is waar, dat wat ik bedoel, bijna vijftig | |
[pagina 435]
| |
jaar geleden geschreven is, maar de decadenten van dezen auteur, die niet in staat zijn zijne beste en blijvende bladzijden te waardeeren, herhalen zijne dwalingen en leven nog. Overigens doet men aan de school, waartoe hij behoort, geen onrecht door Stuart Mill te citeeren. De plaatsen, die ik meen, zijn een verdediging van de concurrentie bij de voortbrenging, en van de speculatie bij de verdeeling. Wat de concurrentie aangaat, ik geloof niet dat eenig ernstig socialist van onzen tijd de waarde er van ontkennen zal, of aan deze kapitalistische periode den eisch stellen, die alleen in het socialisme te verwezenlijken is, afschaffing van de concurrentie. Wij weten, zoolang de organisatie niet bestaat die een andere productie-wijze mogelijk maakt, moet de productie door particuliere ondernemers worden gedreven en het is goed dat de particuliere ondernemers concurreeren. Het stelsel zoó te laten, en, door eenig machtmiddel van buiten de concurrentie te belemmeren of opteheffen, zou, aangenomen de uitvoerbaarheid, een groot nadeel zijn. Hier, in dezen laatsten zin, hebben wij de socialistische meening over de concurrentie precies gegeven. Er volgt uit dat ook wij ons als een ramp voor allen zouden verbeelden een maatschappij, afhankelijk voor hare benoodigdheden van een vast-geässocieerde, niet-concurreerende klasse van producenten, van bezitters der productie-middelen. Een toestand die wij met even groote inspanning zouden willen voorkomen, als waarmeê wij nu inderdaad zien dat zij door de chefs van de productie wordt begeerd en in de hand gewerkt, door de trusts, rings, monopolies, etc. Neen, de eigenlijke vijanden van de concurrentie zijn de kapitalisten, zij zijn het, die altijd de concurrentie hebben willen beperken of verbieden, wanneer hun belang er door geschaad werd, en zij zijn het die tegenwoordig door het tot standbrengen van rings en trusts beproeven haar geheel in handen te krijgen; zoo loopt het kapitalisme op hooge, maar laatste beenen. En alleen in den hier aangeduiden zin zijn wij vijanden van de concurrentie; als wij, zooals ook in dit boekje gedaan is, hare nadeelen uitvoerig ver- | |
[pagina 436]
| |
melden, bedoelen wij de gebreken van het systeem te kritiseeren, waarbij de concurrentie-zelf onmisbaar is. Zoo zullen de Socialisten, denk ik, zich geheel kunnen vereenigen met wat Mill van de concurrentie zegt. Hij schrijftGa naar voetnoot1): - - de socialisten vergeten dat waar geen concurrentie is, monopolie bestaat, en dat monopolie, in alle vormen, de uitzuiging van de werkzamen ten behoeve van de luien is, of zelfs diefstal. - - - Als de concurrentie hare nadeelen heeft, dan voorkomt zij toch grootere euvelen - - -. Concurrentie mag niet de denkbaar beste drijfveer zijn, maar tegenwoordig is het een noodzakelijke prikkel, en niemand kan den tijd voorzien waarin het niet onmisbaar zal wezen voor den vooruitgang. - - - In plaats van de concurrentie te beschouwen als het rampzalige en anti-sociale beginsel waarvoor het gehouden wordt door de Socialisten, meen ik, dat in den tegenwoordigen staat van maatschappij en arbeid, elke beperking er van een kwaad is, en elke uitbreiding, zelfs al wordt er eenige groep van werklieden tijdelijk door getroffen, ten slotte altijd goed. - Nu, de waardeering van de feitelijke gevolgen van de concurrentie is niet ons voornaamste bezwaar, het is bovendien zeer aannemelijk dat Stuart Mill ook daarover anders zou spreken, nú als in 1848. En als hij van de socialisten spreekt heeft hij zijn tijdgenooten op het oog die van den burgerlijken invloed nog niet vrij waren, die hunne verontwaardiging aan onderdeden besteedden, niet waren op de tegenwoordige hoogte van het revolutionaire denken. Zelfs zien wij in zijne woorden de half-uitgesproken conscientie dat wat hij prijst, eenmaal zal behooren tot doode stelsels, en, al voorziet hij niet den tijd wanneer, hij beperkt toch zijn lof met het wijze voorbehoud dat zij enkel op het tegenwoordige toepasselijk is. Dit is genoeg, ook zonder in aanmerking te nemen wat Mill op andere plaatsen van hetzelfde boek en in latere geschriften heeft gezegd, om hem hoog te stellen boven de bourgeois-auteurs die van een dergelijk voorbehoud niet willen weten, zelfs nu niet, nu de | |
[pagina 437]
| |
noodzakelijkheid er van sedert Mill zoo duidelijk is gebleken. En wat van zijne verdiensten niets afneemt is waar ik op wilde attent maken, namelijk de enorme vooruitgang van het maatschappelijk bewustzijn, dat niet maar de tijdelijkheid en betrekkelijkheid van de waarde van de concurrentie gevoelt, dat gekomen is tot de ontdekking van een maatschappelijke inrichting die dit hulpmiddel zal versmaden als een versleten kleedingstuk, en dat deze inrichting niet uitdenkt als een verbeterd namaaksel van het tegenwoordige systeem, een vernieuwing van dit systeem bevrijd van de ergste fouten, maar dat de juiste taak van het organisch bewustzijn bezig is te vervullen: namelijk de levenswetten van zijn organisme op te sporen, en dat eindelijk krachtens de resultaten van dit onderzoek, vaststelt welke hoogere levensvormen uit de actueele zich zullen ontwikkelen, achterlatend en wegvagend alle faktoren en instituten die hebben uitgediend. Dit is de vooruitgang sedert Mill, dat de discussie over de waarde van wat is, vervangen mag heeten door de studie van hoe het is geworden en hoe het worden zal. En zoo is de hooge beteekenis van de Socialistische kritiek van de concurrentie dit, dat wat Mill aanduidde als iets, wel niet waarschijnlijk voor alle eeuwen ingesteld maar niettemin een element nog onmisbaar in onafzienbare tijden, thans zedelijk vernietigd aan onze voeten ligt, met in de hoofden van een steeds grooter wordende menigte het steeds klaarder besef van een groeiing van het economische leven, dat eindigen zal met de concurrentie ook feitelijk opteheffen. De andere passage uit de Principles of Political Economy heb ik aangehaald bij de behandeling van de tegenwoordige ontwikkeling van de Distributie, toen de positie van den groothandel besproken werd. Dat Mill die positie juist beschrijft, is niet wat iemand zal ontkennen. - Speculanten, zegt hij, bewijzen zeer nuttige diensten in het huishouden van de maatschappijGa naar voetnoot1); en hij gaat voort met uit te leggen | |
[pagina 438]
| |
hoe de graanhandelaren, die groote voorraden opkoopen bij overvloedige oogsten, voorraden die anders verspild zouden worden, en ze tegen hoogere prijzen van de hand doen in slechte tijden, de instrumenten zijn om groote schaarschte, zelfs hongersnood, te beletten. - Ook hiervan, dunkt mij, kan men onderstellen dat Mill anders zou gesproken hebben, wanneer hij het gebruik had gezien dat in de latere jaren van verbeterde hulpmiddelen is gemaakt, om van sommige artikelen den geheelen aanwezigen voorraad in beslag te nemen, en kalm het oogenblik af te wachten waarop de consumenten eindelijk gedwongen zouden worden de hoogere prijzen te betalen, tot onberekenbaar en grootste nadeel van de klasse die het minste kan verdragen. Maar evenmin als op de vorige is op de hier bedoelde plaats onze voornaamste aanmerking, dat zij den werkelijken toestand van het oogenblik miskent. Wij leggen deze geheel andere vraag aan onze tijdgenooten voor: zou het niet veel beter zijn, een veel hoogere vorm van maatschappelijk handelen wezen, als, wat nu door speculanten gebeurt, en in geen geval zonder omslag, verlies, onbillijkheden, bitter hoofdbreken en onherstelbaar kwaad, stoffelijk en moreel, regelmatig en zonder die hindernissen door ons gemeenschappelijk overleg tot stand kwam. En als dit wel niet anders dan bevestigend beantwoord kán worden, dan is van zelf toegestemd, dat de aanbeveling van zulke andere maatregelen een hooger plan van maatschappelijk denken vertegenwoordigt, dan de best geslaagde verdediging van een stelsel waarin de speculatie hare plaats heeft. Het maatschappelijk bewustzijn heeft het doel, dat de Verdeeling is, ons allen duidelijk aangewezen. Dan eerst ontstaat de vraag naar het betere middel. De discussie over die vraag komt bij de oude economen in het algemeen niet op. Dat de oude economen zoo dachten, bewijst dat zij zich niet konden verheffen boven een publieke opinie, die van de economische verschijnselen een onklaar begrip had. Het preciese en concreete zien bevordert het streven naar een regeling, die even stellig is als de visie. De vage indruk op het maatschappelijk bewustzijn van wat | |
[pagina 439]
| |
er in de maatschappij gebeurde, kon vrede hebben met de gebrekkige inrichting. | |
III. De taktiek.Inleiding.
| |
[pagina 440]
| |
verzet van kinderen of dieren tegen een behandeling die hun onaangenaam is, een min of meer billijke wraak op de personen of werktuigen die zij beschouwen als de directe of eenige oorzaak van hun leed; het tijdvak van hongeroproeren, politieke moorden, aanslagen op publieke instellingen of bijzondere ondernemingen. Zoodanig verzet is dikwijls zeer gerechtvaardigd en menige misdadiger is daardoor gestraft geworden die anders zijn dagen in vrede zou hebben geëindigd na nog vele nieuwe misdaden te hebben bedreven; maar het mag geen taktiek heeten en allerminst een revolutionaire taktiek, want voor de terechtgestelde personen zijn andere in de plaats gekomen, de economische oorzaken die zulke personen voortbrengen zijn niet gewijzigd; en of de wrekende volksmenigte dan wel de wettig aangestelde beul de vonnissen uitvoert, zoolang de economische oorzaken van de misdaad niet worden opgeheven, zullen de misdadigers terugkeeren en telkens nieuwe veroordeelingen noodig maken. De maatschappelijke verschijnselen moeten eenigszins gekend zijn voor men kan beproeven hen te regeeren. Hoe meer zij gekend worden, hoe meer zij aan den menschelijken wil onderworpen zullen raken. De maatschappelijke verschijnselen te kennen bewijst de aanwezigheid van een maatschappelijk bewustzijn; voor dat de ontwikkeling van het sociale leven een sociaal bewustzijn heeft gewekt, gaan de verschijnselen ongekend aan de maatschappij voorbij. De wil om de verschijnselen te regeeren, kan alleen verwacht worden te slagen als het maatschappelijk bewustzijn den wil bestuurt. Eerst bestaat zelfs de wil niet om te wijzigen; wat er gebeurt wordt aanvaard als noodzakelijk; menschelijke of goddelijke, maar onveranderbare beschikking. Dan volgt de periode van de spontane teekenen van ontevredenheid, als het bewustzijn begint te schemeren. Nu in het maatschappelijk bewustzijn de groote maatschappelijke funktiën worden gelezen als in een boek, en de verschijnselen van het sociale leven door het maatschappelijk bewustzijn worden opgevangen als door een gevoeligen plaat, nu is de wil om de verschijnselen te regeeren, om | |
[pagina 441]
| |
de ontwikkeling van de sociale funktiën te leiden, aan het bewustzijn volkomen onderworpen. In de liberale economie was het maatschappelijk bewustzijn nog zwak, de wil om te handelen met de economische verschijnselen daarom nog nauwelijks te merken. In de sociaal-democratie is het bewustzijn sterk geworden, de wil om de verschijnselen te regeeren daarom onweerstaanbaar. Wanneer geen andere omstandigheden in acht genomen moesten worden, zou het antwoord op de vraag hoever onze macht over de economische gebeurtenissen reikt, moeten zijn: onze macht is volkomen, want onze kennis is volkomen. Er zijn evenwel andere omstandigheden. - De meest gewichtige is deze, dat in het moderne sociale bewustzijn niets zoo vast staat als de overtuiging dat de sociale verschijnselen, verschijnselen van organischen groei zijn. Zooals de ontwikkeling van het menschelijk lichaam en van zijne verrichtingen, door de toenemende macht van het menschelijk bewustzijn wordt bevorderd en geleid, maar het bewustzijn de organische groeikachten wel kan besturen maar niet vervangen, weten wij dat de ontwikkeling van de sociale verrichtingen hoe langer hoe meer onder contrôle van den bewusten maatschappelijken wil zal komen, maar dat zij hoofdzakelijk gedreven wordt door maatschappelijke krachten die de wil kan regeeren, niet vervangen. Wanneer eenmaal in de compleete wording van de socialistische samenleving, de maatschappelijke organen volgroeid zullen zijn, en onze tegenwoordige voorstelling in uiterste verwijderdheid vervuld is, dan zal alleen de wil als bewegende faktor overblijven. De beperking die aan onze macht over de economische verschijnselen gesteld is, is de macht van de economische evolutie, die buiten den maatschappelijken wil ligt. Wanneer men nu als nadere omschrijving van staatkundige taktiek zeggen mag, dat het de leer van de maatregelen is die eenige staatkundige theorie voorschrijft, dan kan men voor die algemeene aanduiding deze bijzondere in de plaats stellen, dat de sociaal-democratische taktiek de bewuste leiding en bevordering van de ontwikkeling van de maat- | |
[pagina 442]
| |
schappelijke funktiën is. De taktiek begint waar de wil begint, zij eindigt bij de verschijnselen van organischen groei die buiten den wil liggen, zij bevat enkel maatregelen om den groei te leiden, niet om hem te vervangen. Wij kennen bij voorbeeld zeer nauwkeurig het tijdvak van beginnend Socialisme, als het Kapitalisme gerevolutionneerd zal zijn. Maar sedert het verval van het halfwetenschappelijk, half-utopisch communisme van de eerste helft van deze eeuw, heeft men nagelaten voorstellen of pogingen te doen om de instellingen van dit tijdvak thans te verwezenlijken. Hoe verder men in de sociaal-democratie doorgedrongen is, hoe levendiger het besef van het organisch karakter van de maatschappij geworden is, hoe meer men van dit streven heeft afgezien. De laatste formuleering van het Duitsche programma breekt er volkomen mede, de overblijfselen van utopisch en burgerlijk socialisme zijn verwijderd. De taktiek, dat is de leer van de maatregelen van nú, zij wordt bepaald door de kennis van de macht van onzen wil over de economische verschijnselen die wij thans beleven; hoe nauwkeuriger die kennis wordt, hoe precieser de taktiek zich zal bezighouden met het tegenwoordige en geene maatregelen verlangen die of bij den wil een te groote macht onderstellen, of alleen uitvoerbaar zijn onder andere economische, hooger ontwikkelde toestanden. Het nieuwe Duitsche programma, waaraan hebben meêgewerkt de beste kenners van het Socialisme, Engels, Kautsky, Bernstein, Liebknecht, Bebel, Vollmar, is wegens de scherpe uitdrukking van het moderne taktische besef, een teruggang genoemd door bourgeois-publicisten die er de restes van bourgeois denken misten, en door leeghoofden in de partij die in hunne gehechtheid aan groote woorden werden teleurgesteld. Zoo zou het ongetwijfeld wezen een te grooten invloed verwachten van den bewusten maatschappelijken wil om geen oorlog te voeren, thans in geval van een vrede-breuk een algemeene werkstaking te proclameeren; een regeling alleen mogelijk in een verdere economische periode, is de plotselinge en generale beperking van den werkdag tot zes uren of de gedwongen | |
[pagina 443]
| |
opvoering van het loon tot het maximum dat in eenig land voor ieder beschikbaar zou zijn als het nationale inkomen gelijkelijk werd verdeeld. Maar wij hebben, verstaanbaar voor wie willen begrijpen, de toekomst ontvouwd die den oorlog zal onmogelijk maken bij gebrek aan oorlogvoerders, die den geheelen beschikbaren opbrengst van den geörganiseerden arbeid onder de werkers naar billijkheid zal verdeelen. Ons besef van deze dingen is onverstoorbaar helder, en daartoe hoort dat wij ze niet met onze handen kunnen maken. En met de beperking die aan de macht van den wil over de sociale verschijnselen door het organisch karakter van de maatschappelijke ontwikkeling gesteld is, is nog niet alles gezegd. Want wanneer wij spreken over dien noodzakelijken regeerder van den wil, over het maatschappelijk bewustzijn, dan moeten wij niet vergeten dat het bewustzijn, hoe verfijnd, verdiept en verhelderd geuit in de voorname geschriften van de nieuwe economen, de sociaal-democraten, nog lang niet algemeen den maatschappelijken wil bestuurt, anders gezegd, dat nog lang niet alle menschen socialisten zijn. Mij dunkt dat, niet alleen in ons land, maar overal in Europa en in Amerika, de socialistische gedachte zich zeer snel uitbreidt, wat éen ding is; eene andere niet minder gewichtige zaak, die ook de toeneming van maatschappelijk bewustzijn representeert, is de merkbare, en merkbaar in overeenkomstige mate groeiende verdwaasdheid van onze tegenstanders in hunne beste geschriften. - Looking Backward van Bellamy staat hoog boven de pogingen die men in veel landen heeft aangewend om het te parodieeren of te weêrleggen, geen een van de tegenschriften heeft een blijvenden naam gekregen. Twee laatste Duitsche kritieken van het socialisme, de boeken van Von Schäffle en Eugen Richter, missen het gewone gezonde verstand. In Duitschland geloof ik zelfs dat het sociologisch onmogelijk is een normaal hoofd te hebben en geen socialist te zijn. De beschikbare denkkracht in politiek, zou men zeggen, is door het socialisme in beslag genomen, het maatschappelijk bewustzijn is daar in die | |
[pagina 444]
| |
mate geconcentreerd op het socialisme, is in het socialisme zoo verscherpt en veredeld dat er nog maar eenige van de lagere uitingen voor de bourgeois-literatuur overblijven. Als het maatschappelijk bewustzijn een man is, dan is het mannelijk overleg en het duidelijk overredend spreken de socialistische, zijne zwakke oogenblikken en tijdelijk bazelen, de bourgeois pers. Bismarck is een oude zot, Keizer Wilhelm een jonge nar, bij de vertegenwoordigers van de werklieden-partij. Dit zijn maar andere verschijnselen van de zelfde wet die bij het bespreken van het bewustzijn opgemerkt is, en die, toen onder Lodewijk XIV het sociale bewustzijn van een heel land in het denken van éen persoon opgehoopt was, aan Racine en Vauban het leven kostte, toen zij, behalve dichter en genie-officier, ook staatslieden wilden zijn. In Holland zijn de directe bestrijdingen van het socialisme zonder twijfel de minst geslaagde verrichtingen van knappe menschen. Wat Mr. Treub, Prof. N.G. Pierson en Dr. D.G. Jelgersma over het socialisme te boek stellen is wezenlijk ongeloofelijk. Een opzettelijke en uitvoerige weerlegging van het socialisme kan zelfs in Holland alleen door een vernuft van den rang van Prof. D'Aulnis de Bourouil worden ondernomen. Aan den anderen kant is van de geävanceerde politici, geen gebrek zoo duidelijk en zoo hinderlijk als hunne traagheid in het erkennen van de socialistische waarheid. In Holland is men zoo ver niet als in Duitschland. Bij ons kan men wel geen vijand zijn van het socialisme zonder dwaasheden te debiteeren, maar men behoeft geen uitgesproken socialist te wezen om leesbare politieke literatuur te schrijven en verstandige politieke daden te doen. Maar de tijd zal komen en eerder dan iemand het weet, dat in het intellektueele leven het socialisme ook in Holland zoo machtig zal zijn als bijvoorbeeld het liberalisme was en de moderne theologie en het nauwelijks mogelijk werd een beschaafd mensch en orthodox of conservatief te wezen. Dit is de reden van de hopeloosheid van de radicale partij, die schijnt te gelooven aan de mogelijkheid in dit stadium van den klassestrijd en | |
[pagina 445]
| |
den economischen gang van zaken, een eenvoudig politiek-democratische midden-partij te stichten, zonder te bedenken dat voor zij gereed kan zijn, de onvermijdelijkheid van de sociaal-democratische beweging algemeen zal zijn erkend door allen die het de moeite waard is voor eenige beweging te winnen. - Intusschen, hoe haastig zich de sociaal-democratie door het algemeene intellekt een weg baant naar alle belangrijke punten, zooals een welgewapende en geordende legerbende optrekt tegen een stad door een grootere volkshoop verdedigd, de poorten opent en naar de centrale punten rukt zonder zich veel aan de woelende menigte te storen, om van uit de gewichtige plaatsen de stad te beheerschen, zoodat de pleinen spoedig ontruimd zijn en het hersteld gezag dadelijk merkbaar is in de veiligheid en de rust, nog is nergens in de wereld hare wil werkelijkheid geworden. En niet alleen, dit wilde ik zeggen, is eerst de volkomenheid van een evolutie aftewachten die zal veroorloven te doen zooals wij denken, maar er is een macht te vernietigen die deze evolutie in haar voortgang tracht te stuiten, of wel haar wil leiden anders dan wij. Deze macht is een tweede beperking van den bewusten wil over de sociale verschijnselen, maar een beperking van andere soort dan de eerste. De eerste is niet door den wil-zelf te overwinnen; de levens-verschijnselen van een kind zijn anders dan die bij een man, en door geen maatregelen van buiten kan de periode worden overgeslagen die verloopen moet eer wij bij het kind de teekenen van de volwassenheid zullen opmerken; maar de tweede belemmering is door den wil te weêrstaan omdat zij gelegen is in het willen van anderen. Zij is het streven van de klasse onder welke heerschappij gekomen zijn de groote sociale funktiën van Produktie, Distributie en Administratie. Deze klasse verzet zich tegen de voltrekking van een evolutie die haar de voorrechten van die heerschappij ontnemen zal. Onze taktiek is het bevorderen van de evolutie, de strijd tusschen haar en ons is het karakteristieke van de maatschappelijke beweging van deze dagen, de klassenstrijd. En de aanwezigheid van dit tweede | |
[pagina 446]
| |
beletsel is op de inrichting van de socialistische taktiek natuurlijkerwijze van grooten invloed. Wij moeten niet alleen doen als de opvoeder die de ontwikkeling van het kind tracht te leiden en te bespoedigen, maar ook als de bewaker die verhinderen moet een doorloopenden aanslag op zijn welzijn. Intusschen is het zeker dat geen maatschappelijke klasse in staat is den organischen groei van de maatschappij blijvend te verstoren. Zooveel is zelfs zeker dat de klasse van de kapitalisten door dien drang der dingen gedreven wordt in de richting die zij vreest en haat, als een koppigen ezel langs een bergpad voortgestooten. Het mankeert ook bij hen niet aan initiatief om de beweging te verhaasten; de concentratie van kapitalen wordt door hen ondernomen met een ijver waarvan men niet zeggen zou dat hij moet uitloopen op hun snelleren ondergang. Maar dit is alleen hun onverstand, dat de afgrond niet opmerkt, en hunne zelfzucht, die niet telt hoeveel er in vallen. Dit initiatief is er, en zoo voelbaar dat dikwijls gevraagd is wie de sociaal-democratie het meest bevorderen, de kapitalisten of de anderen. In elk geval kan nu van de tweede beperking van onze macht over de sociale verschijnselen, die gelegen is in het streven van de andere klasse, deze nadere definitie worden gegeven, dat dit streven niet zoo zeer gericht is tegen den voortgang van de economische evolutie, dan dat het bedoelt haar te leiden tot uitsluitend eigen gewin. Want deze poging om de ontwikkeling van de maatschappelijke funktiën te leiden in het belang van de klasse die tegenwoordig bezit, heerscht en geniet, zou, indien zij onbestreden werd gelaten en overigens mogelijkheid van slagen had, veel leed en verlies brengen aan de andere klasse. Het zou hierop neerkomen, dat de maatschappelijk-economische krachten geheel vrij werden gelaten in hun wilden groei, en de volkomenheid van de funktiën bereikt werd met het grootst mogelijke nadeel voor het grootste aantal individuën. Wat is de voorname beweging in de economische evolutie? - de concentratie van kapitalen bij concurrentie van particulieren en vereeniging van particulieren die den strijd hebben | |
[pagina 447]
| |
uitgehouden. Nu, al het persoonlijk leed, voor de groote massa van de geëxploiteerde arbeiders, maar ook voor de ondernemers die in den strijd ondergaan, zou door niets worden getemperd wanneer de kapitalisten hun zin hadden en zij deze economische beweging konden leiden, dat zou wezen, niét leiden, en het handhaven van de ‘vrije mededinging’ onderling, den woesten of den stilleren, maar niet minder intensen strijd van macht of sluwheid, tot meerder geluk en eer van een die wint, tot grooteren smaad en smart van dozijnen die vallen, tot steeds dieper gebrek van de massa die arbeidt, betaalt en toeziet. Er is nog iets, wat de kapitalistenklasse gaarne zou doen als de zon van haar volkomen succes na een nacht van moord en ramp, opging in een dageraad die de morgen van het Socialisme zou wezen; namelijk het dan eensklaps en voor goed eindigen van een evolutie, waarvan de onbestuurde gangen haar gebracht had waar zij wilde zijn. Deze twee dingen: de vrijlating van de economische gebeurtenissen tot de ophooping van alle rijkdom en macht in de handen van een zeer klein geworden klasse van bezitters volkomen zou zijn, én hunne eeuwige heerschappij over de wereld, dit zou het zuiver-kapitalistisch streven wezen; een streven dat daarom niet genoemd kan worden het stuiten van de economische evolutie, maar het leiden van haren stroom in kapitalistische kanalen, dat in dit geval gelijk staat aan het loslaten van de overstrooming, eenigen drijven boven, de meesten verdrinken, maar iedereen hoopt te zullen aanlanden en daarom wil niemand den watervloed breidelen. Zie hier eindelijk de taktiek van de sociaal-democratie volkomen bepaald. - Een sociaal-democratischen staat in te richten kan haar doel niet zijn. De leiding van de organische ontwikkeling van de maatschappij kan zij eerst dan ongestoord ter hand nemen, als de macht van de maatschappelijke klasse die de leiding tegenwoordig in handen heeft en hare macht gebruikt om alle menschelijke bemiddeling met het wilde spel van economische elementen te weeren, dat zij beschouwt als voor haar aangericht zooals | |
[pagina 448]
| |
een roulet-tafel, - als die macht gebroken is. Het eerste doel van de sociaal-demokratie behoort dus te zijn de vernietiging van de kapitalistische klasse. Maar een klasse is alleen te overwinnen door een andere klasse. De klasse van de niet-bezitters wordt daarom door de sociaal-democratie opgeroepen. Zij is het die het meeste lijdt, het meest geleden heeft, en die het meeste lijden zou wanneer de plannen van de kapitalisten doorgingen, hunne instinkten zegevierden. Zij is het die daarom strijdvaardig moet zijn eer het zoover komt, die door de sociaal-democratie strijdvaardig wordt gemaakt. Zeer kort en alleen verstaanbaar aan het slot van deze inleiding, is dan de beschrijving van de sociaal-democratische taktiek: de aanvoering van de proletariërs in den klassenstrijd. | |
II.Wat hier gezegd is van de kapitalistische klasse, dat zij als men de leiding van de economische beweging aan haar overliet, die tot haar uitsluitend eigen voordeel zou trachten te regelen - wat zij zou doen door haar in het geheel niet te regelen - is maar een bijzondere vorm van het algemeene verschijnsel, dat het belang altijd alle onderdeelen van de maatschappelijke evolutie poogt te wijzigen of te stuiten. - Ik wensch dit verschijnsel in eenige bijzonderheden na te gaan om den wetenschappelijken grondslag aan te duiden waarop deze formuleering berust van de socialistische taktiek, die zoo dikwijls wordt toegeschreven aan louter nijd. Allereerst wil ik een voorbeeld aanhalen van de gevolgen voor menschen van de onbeperkte werking van de maatschappelijke krachten. De geschiedenis van het kapitalisme, dat door eigen groeikracht onder begunstiging van de belanghebbenden bloeiend is geworden, is vol van zulke voorbeelden, zoo vol als de tegenwoordige wereld van zijne slachtoffers. Wij behoeven enkel de ongelukken te bedenken die de ontwikkeling van het kapitalisme, door geen bewusten wil bestuurd, in de beide klassen van de maatschappij heeft | |
[pagina 449]
| |
gebracht, om ons het veel grootere kwaad te verbeelden dat zou voortkomen uit de verdere ontwikkeling die met steeds vermeerderende snelheid en intensiteit wordt voltrokken. Ja, het is te begrijpen, al verzet er zich onze overtuiging tegen dat eenig uiterste van schijnbaar chaotische verwarring van verdeelde belangen, scherp geprikkeld door de weëen en angsten van een periode die van een ontwikkelings-faze van sociale funktiën de hevigste levensverschijnselen noteert, zoó onherstelbaar zou zijn dat de maatschappij de angsten niet zou overleven en de weëen niet te boven komen om van de volgende ontwikkelings-faze een evenredige tevredenheid te smaken; maar te begrijpen is het, dat de ondergang van de maatschappij door sommigen van de onbewaakte uitbreiding van het kapitalisme wordt gevreesd. Want deze onbewaakte uitbreiding zou beteekenen de geheele afwezigheid van alle maatregelen om den arbeider te helpen aan de steeds hoogere eischen van een steeds machtigeren werkgever eenigen weerstand te bieden; een totale hulpeloosheid: lichamelijk, geestelijk, maatschappelijk. Geestelijk en lichamelijk is de kapitalisten-klasse alleen geneigd zooveel voor de arbeiders te doen als onontbeerlijk is, maar meer dan wat onontbeerlijk is niet en dat nauwelijks, om werklieden, soldaten en bedienden voorttebrengen.Ga naar voetnoot1) ‘Het slagveld van de industrie’, zegt men en het is een slagveld; maar nu wordt er ten minste nog van twee kanten gevochten en de vrees voor de proletariërs houdt de kapitalisten eenigszins in bedwang; gesteld, dat die vrees niet behoefde te bestaan, dat de proletariërs heel machteloos waren: geen slagveld, het zou een slachting zijn. Maatschappelijk is de kapitalisten-klasse ook niet of nog minder gezind den arbei- | |
[pagina 450]
| |
ders hun zin te geven. In de groote landen is het algemeen kiesrecht een faktor in een verkeerd uitgekomen berekening geweest, geen vrije regeling tusschen burgers en burgers. Hoe het een klasse van menschen behaagd heeft een andere klasse te behandelen, zal later het voorwerp van even sterken afschuw en nieuwsgierig onderzoek zijn als waarmeê onze romans over inquistie en martelaren gelezen worden en waardoor antiquaren en geschiedschrijvers naar de studie van barbaarsche zeden worden gedreven. Nu is er een publieke opinie, waarin de arbeiders een stem hebben en er worden eenige maatregelen genomen voor ontwikkeling en organisatie die ontzag inboezemen, en nog is het niet beter dan wij dagelijks kunnen opmerken. Dagelijks worden de overtollige arbeiders op straat geworpen, de overbodige, en de oude, de zwakke, de verminkte, de zieke of ook zij die hunnen meesters niet bevallen, en er is niemand die naar hen omkijkt. Wat zou het wezen, als die maatregelen niet genomen werden en zij in de publieke opinie geen stem hadden? Het uiterste van een onbelemmerde menschelijke hartstocht toenemend in gunstige omstandigheden, is niet vooruit aan te geven; er is niets wat zij niet bedekt met hare excessen. De driften van geslachtszin, van drankzucht, van wraak, van eerzucht, heeft men sterker zien worden dan eenigen en den machtigsten weerstand van moraal, van wil en van overleg, en niet zin zwichten voor zij waren gedoofd zoo als een vuur dat niets meer vindt om te branden en zich zelf heeft verteerd. Zoo is ook de begeerlijkheid, van personen en van een klasse, sterker dan elke tegenwerping van gevoel of verstand en zij heeft geleid tot uitersten die even erg waren als de erotische waanzin of de manie van het spel. Een onbeheerd gesticht van razende gekken van alle vormen van krankzinnigheid, zou niet meer te vreezen zijn dan de onbewaakte heerschappij van de andere klasse. De stap die te doen is voor men overgaat van het langzaam, dikwijls niet heel langzaam, laten verkommen van duizende menschen in elk beschaafd land, tot het kort afmaken van alle overbodig geworden arbeiders, is niet groot en niet zoo | |
[pagina 451]
| |
groot dat hij niet spoedig zou zijn gedaan als de kapitalisten-klasse aan de vrije werking van de waanzinnigmakende stralen van hare zon, de zucht om geld te verdienen, bleef blootgesteld. - Maar het voorbeeld dat ik bedoel is de prostitutie. In ernstige medische boeken leest men over de vrijheden die mannen zich veroorlooven in bordeelen met de lichamen van vrouwen en kinderen, als de omstandigheden zoo zijn dat hunne levensmanier en erfelijke gesteldheid ongewone neigingen hebben gewekt, en verder alles meewerkt om alle belemmering van buiten opteheffen. Er is geen reden om aan te nemen dat in de industrie met het leven van de menschen eerbiediger zou worden gehandeld, dan met het leven van kinderen en vrouwen in de bordeelen. Dat er ook in deze beschouwing niets fantastisch is, zal men moeten erkennen als men de preciese toepasselijkheid van die vergelijking begrijpt. Zij is volstrekt gerechtvaardigd, deze vergelijking. De vrouwen en kinderen, die eenmaal tot de prostitutie hooren, zijn praktisch geheel onbeschermd. Daarbij moeten zij leven, en hunne waarden moeten ook leven. Als er nu nog koopers zijn om te betalen, dan zijn al de voorwaarden vervuld die de onbeperkte heerschappij van het kapitalisme kenmerken. Wanneer de arbeiders ook onbeschermd waren door wetten of eigen weerstand, dan zouden geheel zeker, want de hebzucht is een even sterk motief als de geslachtsdrift, hun behoeftigheid door de kapitalisten die in staat waren hunne loonen te betalen, even meedoogenloos worden geëxploiteerd als de armoede en de afhankelijkheid in de prostitutie. Men zegt, de prostitutie wordt misbruikt door onmatigen; ik antwoord, de buitengewoon hebzuchtigen zouden de industrie misbruiken; beide excessen worden gevonden. De letterlijke waarheid is, dat op dit oogenblik een groot gedeelte van de vrouwen die er leven, zooveel geacht zijn bij de andere menschen als het ongedierte dat men van zijn kleeren schudt, en zooveel ontzien als het vee dat naar het abattoir wordt gedreven; eer men het wist zou de heele maatschappij bestaan uit een kleine klasse van beschaafden en de overgroote menigte van lieden die wegens | |
[pagina 452]
| |
dezelfde redenen geraakt waren tot hetzelfde verval als de prostitutie-vrouwen op het oogenblik dat wij schrijven. Dit is de economische beteekenis van de prostitutie; ieder kan zien en zeggen wat de onbelemmerde werking van maatschappelijke krachten, in dit geval, de voorwaarden van kapitalistische inrichting, van de menschen maakt. Keeren wij nu terug tot het algemeene verschijnsel van maatschappelijke evolutie, gestuit of afgeleid door belang van klassen en individuën.
Amsterdam, Dec. '91/Januari '92.
Noot bij het Hoofdstukje De Distributie. Nadat deze schets van de toekomstige ontwikkeling van de Verdeeling geschreven was, is mij gebleken dat zij hoofdzakelijk overeenkomt met wat Marx over dit onderwerp zegt in zijn kritiek van het Duitsche partij-programma van 1875. - |
|