ten, en vrij de vochtig-hardsteenen gevels over de kaalten der hoomen,
En zwijgend gevat in kunstig-gehouwene krul de stille eer-waarde emblemen. -
En het is mij als nu de grauwe dag versterft
En de lichten goud-flitsen gaan over de nacht-modder der straten.
- En niet meer de meeuwen zeilen over het wind-gezwiepte water der grachten
En zwart-nachtend neer-vloeit de mist over 't land, dit trieste land, als over weeke lijken van verdronkenen de licht-looze wateren -
Of al deze haastige menschen met moede gedachten, met moede gezichten
- Bij het sterven der stads-gezichten als droeve processiën zijn van druipend-gedragen parapluiëen-alleen,
Of als zoovele bezorgde Verschijningen in mantels geslagen voor het waaien der winden -
Menschen, mij vreemd.
Dec. '91.