En de zond-zee die de oude geslachten verdelgde, en de ark die als een wakende maan staat boven de vloed, en de nieuwe wereld komt uit.
En de toren-hoogmoed die de geborenen groepte en de spraken verwarde.
Volks-verhuizingen trekken over de gewelven, onder richters en koningen.
Met de plagen die de geslachten sloegen.
......................
De geschiedenis der lage aarde heb ik teruggezien, op de gewelven van de Capella Sistina.
En op den wand tegenover het Oosten, oud en blauw van der eeuwen wierook, druischt als een duistere droom, de hersen-verschrikking van de jongste geslachten. Hel, Vagevuur en Hemel. Daar is scheiding van Goed en Kwaad, daar dondert het tumult van het Laatste Oordeel van de gewelven langs den muur.
Met toornig-oppe hand staat er de Mensch-God, de Zoon, in een nis van wolken.
Maar in een hoekschaûw, tusschen muur en zolder, als op een sluitsteen klein, daar heb ik de demonen weêr zien vechten om het kruis van den eenling. Daar wringen en krimpen en slingeren zij hun oer-lijven, om te hebben het hout,
om te hebben de kroon,
het brandende Ziele-cirkeltje,
de kroon van doornen.
II Jan '92.