| |
| |
| |
Nederlandsche politiek. Indrukken van den dag.
Na de verkiezingen trekken de liberalen weder in grooter mate de aandacht, dan vóor dien tijd door hunne platonische demonstratiën voor leerplicht, belastinghervorming en uitbreiding van kiesrecht het geval kon zijn. Niet omdat zij als politieke partij eenheid of karakter hebben getoond, niet omdat van hen eenige ernstige hervorming zou te wachten zijn, of omdat het volk in hen iets anders zou zien dan eene groep nette heeren in den Haag die, sterk in het beloven en zwak in het vervullen der beloften, een bijzonderen smaak toonen in het administreeren van 't land en het onveranderd laten eener wetgeving die grootendeels hun en hunne standgenooten ten goede komt. Zelfs niet omdat enkelen hunner nu eens bijzonder pertinente toezeggingen hebben gedaan, en hunne Unie, thans door een hunner eerste mannen gepresideerd, een manifest vol fraaie verkiezingsbedoelingen heeft uitgevaardigd. Och neen, de meerderheid van het volk heeft de verkiezingspoppenkast zien spelen zonder aan den tekst die er bij gesproken werd veel gewicht te hechten. De eenige reden waarom de liberalen weer wat meer de aandacht trekken, is dat er meer dan vijftig van hen in de nieuwe Kamer zijn gekozen, en dat de gesprekken thans op 't Loo gevoerd, wel op niets anders kunnen uitloopen dan op een liberaal ministerie, onder welks bewind wij weer vier
| |
| |
jaren zullen voortsukkelen, als 't niet blijft bij het markeeren van den pas.
Want hoe zijn die heeren gekozen?
Ik wil nu niet spreken van de non-valeurs, die zoo hier en daar uit de achterhoeken naar Den Haag zijn gezonden. Ik neem het dien menschen niet kwalijk dat zij graag naar de Kamer gaan; in zekere kringen wordt dat als een eer en een voorrecht beschouwd, en een kiezerscorps als het Nederlandsche wordt uit zijn aard beheerscht door invloeden van stand en rijkdom, die met het belang des volks niets te maken hebben. Men zou zich eer moeten verbazen als zulke dingen niet voorkwamen.
Maar de meer serieuzen onder hen, zij naar wie men kijkt, als men eene berekening voor de naaste toekomst wil maken, hoe zijn dezen gekozen?
In April is door de Liberale Unie, de bond van de meeste liberale Kiesvereenigingen in het land, een manifest uitgevaardigd, dat ik nu niet meer wil critiseeren, omdat het reeds door de samenstellers zelven is op zij gezet. Een manifest dat met zekeren klem eenige aanvankelijk noodige hervormingen beloofde, o.a. de uitbreiding van het kiesrecht. Dat zou nu eens de voor eene nieuwe liberale regeering en Kamers de afgebakende weg zijn. Uitbreiding van kiesrecht wel niet dadelijk, maar toch in de eerstvolgende vier jaren, en onderwijl belastinghervorming, leerplicht, arbeidswetgeving en nog heel wat meer.
Hoe ging het nu met dat manifest? In de massa redevoeringen, door de candidaten en vrijwilligers tot de kiezers gehouden, was bespreking van dat stuk, aanvankelijk, alsof het zoo van zelf sprak, hoofdzaak. Maar, toen de verkiezingsdag naderde, ging die ijver aan 't luwen, de wenschelijkheid der zegepraal hoe dan ook werd het wachtwoord, en allerlei menschen van zeer verschillende denkwijzen omtrent de door liberalen zelven als voornaamste aangegeven vragen werden candidaat gesteld en, waar zij het halen konden gekozen. De Amsterdamsche kiesvereeniging Burgerplicht was typisch voor hare gansche partij; zij bevorderde de
| |
| |
verkiezing van negen heeren, die zeer goed het allegaartje van meeningen vertegenwoordigen, waarmeê men nu eerlang zal trachten in Nederland hervormingswetten tot stand te brengen. Heldt, die de kiesrecht-voorwaarde van de kiesvereeniging Amsterdam aannam, kwam met Gleichman en Rutgers uit de bij Kamerverkiezingen nog altijd beslissende bus van Burgerplicht. Het manifest was vóor de verkiezing verscheurd en verbrand, en de zegepraal der liberale partij over de kerkelijken was ten slotte het eenige doel der liberale verkiezingsagitatie. Onder eene negatieve leuze in 't leven geroepen, zal nu die combinatie moeten trachten politieke vraagstukken van groot gewicht op te lossen.
Maar als het manifest nu vergeten was, heeft dan soms de legerwet haren invloed doen gelden bij het stellen van candidaten? Er was wel aanleiding toe, want zelden heeft ernstiger gevaar ons volk bedreigd dan dit militaristisch voorstel, dat bij groote uitbreiding van persoonlijke en geldelijke lasten volgens deskundigen nog geene organisatie waarborgt, die werkelijk de weerbaarheid zou verhoogen. Men kan, na hetgeen Tindal gepubliceerd heeft, aan onze militaire autoriteiten zeker geene nieuwe credieten toestaan eer zij getoond hebben uit de tegenwoordige middelen te kunnen halen wat er uit te halen is. En zegt men: welken waarborg hebt gij bij dit u vreemd onderwerp, dat Tindal gelijk heeft, - dan antwoord ik: weerleg dan wat hij aan ons volk geleerd heeft omtrent de legerorganisatie, en wij zullen van uw betoog even ernstig kennis nemen als van het zijne. Maar doe het dan ook.
Doch ik heb nu niet met de Legerwet zelve te maken, maar met den invloed dien zij op de verkiezingen uitoefende. Heeft men in de liberale kiesvereenigingen iemand laten vallen omdat hij voor- of tegenstander der Legerwet was? In geen enkel district, en het Amsterdamsche Burgerplicht, die meest incohaerente van alle politieke vereenigingen waarvan ik ooit wat zag of las, gaf weer het type aan van de gansche liberale partij door voor- of tegenstanders van die wet gezamenlijk op ééne lijst voor de Kamer aan te bevelen.
| |
| |
Dus noch in het hervormingsmanifest, noch in de Legerwet hebben de liberalen eenige leiding gevonden bij de verkiezingen. Was er een ander grootsch uitzicht dat hunne oogen boeide?
Wie weet het mij te zeggen?
Ik zie - hoe ik deze en vorige verkiezingen ook bekijk - ik zie niet anders aan 't werk dan afkeer van kerkelijke medeburgers, en vooral de zucht tot het behoud der macht, door de weinig talrijke klasse der liberalen, deels bewust, deels onbewust, jaren lang tot groote schade van de meerderheid der bevolking uitgeoefend.
En dat onder het voortdurend geroep van ‘wij moeten ons zelven herzien; wij moeten eenheid zoeken om tot hervorming te geraken!’ Neen, zei een ander dan weer, die zoo hard niet meê wilde jokken, eenheid is niet te bereiken, maar wij moeten streven naar eene communis opinio, scharrelen en ploeteren tot wij een lijstje van beloften bij elkaar hebben, die wij geneigd zijn te vervullen en waarmeê we fatsoenlijk voor den dag kunnen komen. En dat lukte nu in het manifest. Maar voor hoe lang? Als een waardeloos vod ligt het verfrommeld en vertrapt onder den modder van vier of vijf weken verkiezings-intrige.
Hoe zou het liberalisme ook aan een groot zicht op de toekomst, hoe zou het aan een ideaal komen?
Het stelde zich in zijn oorspronkelijken vorm voor de grootst mogelijke vrijheid voor alle leden der maatschappij, en het scheen de blijde boodschap der verlossing te brengen aan de onder politieke tirannie gedrukte volkeren. Ter wille dier vrijheid moest de taak van den staat tot het hoogst noodige, in hoofdzaak tot de handhaving van het recht en de landsverdediging worden beperkt. Met den arbeid mocht de staat zich niet bemoeien; zelfs aanleg van wegen en stichten van scholen vielen buiten zijn werkkring. Volkomen vrijheid van bedrijf voor alle burgers, niet minder volkomen
| |
| |
vrije beschikking over het vermogen, ook na den dood. Zoo zou aan alle leden der gemeenschap de meest onbelemmerde ontwikkeling hunner krachten, de grootste vrijheid en het hoogst bereikbare geluk zijn gewaarborgd. De gansche wereld open voor iedereen, verbroedering der volkeren in uitzicht, en door ieders besef dat zijne toekomst enkel en alleen van eigen inspanning en verdienste afhing, eene verhooging van het zedelijkheidsgevoel die allengs meer en meer de wetten onnoodig zou maken.
Het politiek deel van dit liberalisme is in geen enkelen staat geheel tot verwezenlijking gekomen, maar daarentegen hebben zijne sociale stellingen in hare toepassing een zee van leed over de wereld doen stroomen. Hoofdzaak was de volkomen vrijheid van bedrijf, van overeenkomst. En deze hebben geleid tot toestanden zoo onteerend voor eene zich beschaafd noemende maatschappij, dat een enkel relaas van feiten, voor ieder gemakkelijk te vinden in rapporten van enquête en van fabrieks-inspecteurs, voldoende is om het volslagen fiasco van het liberalisme in het sociale deel zijner taak te bewijzen. De groote fortuinen hoopen zich allengs meer op en verschaffen telkens aan enkelen weer grooter macht om over een deel der waarde van den arbeid der velen te beschikken. De vrije arbeid is een leugen; een witte raaf is de werkman die vrij over zijne arbeidskracht kan beschikken. De hem toegekende vrijheid sloeg hem de boeien aan der armoede.
Tot zekere hoogte werd ingezien dat het zoo niet gaan kon, en dat het logisch gevolg der toepassing van dit stelsel was eene volslagen anarchie, en er ontstond een nieuw liberalisme, dat den staat behalve de handhaving van het recht, ook andere zorgen wilden opdragen, voornamelijk de bevordering van de ontwikkeling en de welvaart der burgers. Onder den invloed van dit denkbeeld heeft zich de rijke schakeering van liberalen ontwikkeld die wij thans aanschouwen. Van liberalen die het liberalisme blijven huldigen zonder zijne consequenties te durven aanvaarden, en die ieder voor zich, al naar zijne studie en temperament, eene van al de
| |
| |
andere verschillende voorstelling hebben van de staatstaak. Daar vindt men de menschen onder die het een plicht der gemeente achten om gas en drinkwater te leveren, maar wier economisch geweten pijnlijk zou worden aangedaan als de gemeente voor de burgers goed brood zou bakken tegen den kostenden prijs. Zulke inconsequenties worden in systeem gebracht, en heel wat kostbare werkkracht is verknoeid om aan den nieuwen werkkring van den staat grenzen te stellen en dan dat nieuwbakken samenstel te passen in de liberale leer, waarmeê het volkomen in strijd is, maar waarvan het toch altijd heeft overgehouden de volkomen vrijheid van bedrijf en van overeenkomst. Althans in theorie, want in de practijk moest men schoorvoetend een en ander laten varen. Een dergelijk opportunisme staat op geheel lossen grond. Het is een hulpmiddel, een gewetendoover voor menschen die zien dat het met de oude leer niet gaat, maar die het kwaad in zijn diepste oorzaken niet aandurven. Het geeft iets waar het volk zich krachtig doet gelden; het zit stil waar het volk zwijgt. Het is zoo weinig liberalisme dat het zich verheugt in de sympathie van keizer Wilhelm en den Paus van Rome. Het drijft op de omstandigheden veeleer dan op eene overtuiging en zal daarom nooit eene politieke kracht zijn. En het doet hier te lande twijfelen aan de oprechtheid zijner bedoelingen, omdat het niet ijvert voor de invoering van den democratischen regeeringsvorm, die voor de verwezenlijking van de zoogenaamde sociale wetgeving de eerste voorwaarde is.
In sociale dingen staan de Amsterdamsche radicalen aan de uiterste zijde dezer afvallige liberalen; het onderscheid is niet juist aan te geven. Maar zij toonen duidelijk ook het middel te willen door hun krachtigen aandrang op algemeen stemrecht. Zij durven deze consequentie van het oorspronkelijk liberalisme aan, in tegenstelling van hen die zich nog liberaal noemen, van de decadenten.
Men moet deze twee bestanddeelen, het sociaal program en het politiek program, goed onderscheiden. Niettegenstaande de kiesvereeniging Amsterdam zoo duidelijk het
| |
| |
algemeen stemrecht had op den voorgrond gesteld, heeft het program van wetgeving, dat zoo nabij dat der liberalen staat, in de verkiezingsbedwelming haren leiders en candidaten parten gespeeld. De verwantschap in dit opzicht verleidde blijkbaar de heeren om in Burgerplicht stemmen te gaan zoeken, en den heer Treub om zich in Schoterland de candidaat te stellen van eene grootendeels liberale kiezersgroep.
Ging het om de economische overtuiging, dan ware Treub volkomen gerechtigd geweest zich tegenover Domela Nieuwenhuis candidaat te stellen. Het getemperd individualisme van den een staat recht tegenover het socialisme van den ander. Ging het om de verkrijging van algemeen stemrecht, dan was de candidatuur van den eenen voorstander tegen den anderen die aftrad, eene fout.
Nu bij de verkiezing die beide elementen niet te scheiden waren, blijft de candidatuur eene fout, volgens Treub's eigen theorie in de bekende belofte, omdat van zijne economische overtuiging die hem alleen recht zou geven zich te stellen, de vertegenwoordigers in de Kamer niet ontbreken. De heer Treub zei zelf in de kiesvereeniging: ‘de heeren Kerdijk en Hartogh willen hetzelfde als wij.’ En hoewel later bleek dat deze heeren ten opzichte van het kiesrecht de oude weifelaars waren gebleven, ten opzichte van het wetgevingsprogram, blijft de uitdrukking in hoofdzaak juist.
Gelukkig vond Treub aanleiding om te bedanken. Hij zou onder verkeerde signatuur in de Kamer gekomen zijn, en daar is hij veel te goed voor. De heer Nieuwenhuis wilde zich om een mij nog niet verklaarbaar eerbesef niet stellen, en bleef dus tot schade voor de Kamer zelve, er buiten. Dit is jammer, maar overigens had het geval geen kwader gevolg dan dat een politiek anonymus meer zich voegen zal bij de liberale partij.
De slotsom van al de overwegingen, die de verkiezing wekt, moet helaas zijn, dat van deze Kamer al evenmin als van de overige de gewenschte hervormingen zijn te verwachten. Mocht ik mij ten aanzien van het kiesrecht vergissen, ik zal het met blijdschap erkennen, maar eenigen grond om
| |
| |
van deze Kamer algemeen kiesrecht te verwachten zie ik niet. Wat echter onder den invloed van eene krachtige volksbeweging zou kunnen gebeuren, laat zich niet voorspellen. De geschiedenis kent in dat opzicht merkwaardige verrassingen.
Aan een soliede volksuiting heb ik mij vergast den 3en Mei te Leeuwarden. Een tienduizend menschen op een groot weiland, twee reusachtige spreektenten, eene estrade met een tachtig roode vaandels en een muziekcorps, groote ververschingstenten en een frissche voorjaarsdag: ziedaar de mise-en scène. Wat ik van de redevoeringen hoorde was krachtig en voor de gelegenheid wèl berekend. Maar dat was voor mij de hoofdzaak niet.
Ik heb in die vijf à zes uren veel menschen gesproken, van den Leeuwardenschen heer tot de eenvoudigsten arbeider, van allerlei slag. En de geest waarin door allen dat Meifeest voor den korten arbeidsdag werd gevierd, was zoo frisch, zoo rustig krachtig, zoo intens van wil en toch zoo betrekkelijk geduldig, dat ik een grooten indruk van den ernst der beweging heb meêgenomen. Er is eene klare bewustheid van doel bij deze arbeiders, waarmeê men wel zal doen - men, dat zijn de regeerders - in eigen belang rekening te houden. De hand van den grondeigenaar drukt zwaar op Friesland, maar 't leeft wat er onder gedrukt wordt. 't Leeft krachtig, dat volk, en daarbij het stelt zijn eischen niet hoog. Maar gaat men voort die eischen niet te tellen, dan kunnen de gevolgen ernstig zijn. Ik heb geen oogenblik getwijfeld aan de volle oprechtheid van die duizenden, toen ik ze hoorde zingen:
For 't rjucht to striden falt Friezen net swier!
Zij zullen het niet roekeloos doen, maar geen hunner zal 't zwaar vallen om voor hun recht de wapens op te vatten.
En was daar nu een of meer liberale Kamerleden om eens een indruk van dien dag meê te nemen? Och neen, de heeren
| |
| |
staan te vèr van 't volk: de regeerende klassen waren er vertegenwoordigd door vijf rijksveldwachters, die toen zij bij 't terrein kwamen, de bajonet op 't geweer zetten. En de soldaten geconsigneerd in de kazerne. Zoo begroet men eene kloeke en wèl georganiseerde volksbeweging. De menschen die zulke dingen te verordenen hebben, kennen het volk niet, en in hun maatregelen spiegelt zich het kwaad geweten hunner gansche klasse af.
Er wordt ontzettende ellende geleden in dat rijke Friesland. Wie der heeren Kamerleden is wel eens in de venen geweest?
In de December-aflevering van dit tijdschrift heeft de heer Nawijn ons veel meêgedeeld van het leven der veenarbeiders in de lage venen van Beets. Hij heeft mij in de gelegenheid gesteld dit alles zelf te zien, en ik kan thans getuigen dat in zijne beschrijving geen zweem van overdrijving was. Maar dat is nog lang het ergste niet. Daar heerscht nog weelde in vergelijking bij de hooge venen, die onafzienbaar zich uitstrekken langs de Compagnonsvaart in Hoornsterzwaag en Jubbega.
Daar liggen tusschen de smalle zijvaarten lange strooken grond, en aan de oevers dier ‘wijken’ staan de hutten der veenarbeiders.
Met mijn reisgenoot en een Fransch journalist, de heer Duc Quercy, dien een gelukkig toeval ons te Gorredijk deed ontmoeten, hadden wij het voorrecht daar de heeren Van Zinderen Bakker en Zwart met een in die streek bekenden arbeider tot geleiders te hebben.
Ik heb daar vele woningen gezien en zal trachten er éen te beschrijven.
Een rieten hut, ruim twee en een halve meter lang en iets minder breed. De geheele hoogte twee meter en een deur van vier voet hoog. Het gebouw heeft reparatie noodig; 't is wat scheef gezakt. Binnen kan men in 't
| |
| |
midden recht op staan; er staat een klein tafeltje, een paar gewezen stoelen, en boven den vuurhaard hangt een ketel. De rook van een paar turven blijft voor de helft in 't vertrek. Op den blooten grond, want een vloer is er niet, staan man, vrouw en drie kinderen, de oudste zoo ongeveer acht jaren. Het dak van de hut is aan den eenen kant wat lager doorgetrokken, maar binnen is de symmetrie hersteld door wat oude vodden, die als gordijn de slaapplaats afsluiten. En die slaapplaats is de bloote grond, nat of droog, al naar het weer is. Van bed of matras, van een bos stroo, geen sprake en voor dekking een oude zak of dergelijk vod. In dat vunzige hok slapen man en vrouw en de kinderen, ook als deze ouder worden.
Het kostte mij moeite, maar ik heb het toch gedaan gekregen om aan de vrouw te vragen: ‘wat eet je, en wat eten je kinderen?’ Zij antwoordde niet, maar de man zei: ‘Laat het maar zien.’ En daar ging het deksel van den pot en zag ik een gele massa half stuk gekookte aardappelen, enkel met water. Dat waren - zooals de vrouw zei - Amerikaansche of fabrieksaardappelen - ik kende het artikel niet. Zij kostten zestig cent de mud. En toen de pot open was zette het oudste meisje zich hoog op de teenen en poogde met van gulzigen honger glinsterende oogen het hard begeerde voedsel te zien. De moeder schepte er wat uit op een theeschoteltje en gaf het haar.
Dit was een van de armste gezinnen die ik zag, maar met de beter gestelde was het verschil gering.
Toen wij buiten kwamen hadden wij een poos lang geen van allen iets te zeggen.
En als nu iemand dit leest, die zulke dingen niet te onbelangrijk vindt, dan moet hij er eens aan denken als hij dezen winter zijn kachel opstookt. Dan zijn die menschen ook in die hut. Men steekt daar van die losse turf, die zoo gemakkelijk breekt en zoo helder opvlamt, vooral goed om de kachel aan te maken. Ze is nu al droog; het werk in 't veen is afgeloopen, en de mannen zijn al uren ver van de woning aan 't hooien. Ten minste zij die werk hebben
| |
| |
kunnen vinden, en dan gaan zij den boer op om aardappelen te rooien, maar dan is 't uit en zijn zij vijf à zes maanden zonder werk.
Behalve de voeding van den man als hij bij de boeren werkt, bedragen de inkomsten van zulk een gezin, onder niet ongunstige omstandigheden ƒ150 in 't jaar.
Van Zinderen Bakker heeft in Recht voor Allen een open brief aan de Commissie van enquête gericht, die in de veenstreken haren arbeid gaat hervatten. Hij vertelt wat van ons bezoek en zegt:
‘Het is daarom, dat ik in naam der menschheid en in naam der humaniteit een beroep doe op uw geweten als volksvertegenwoordigers en u uitnoodig een persoonlijk bezoek te brengen aan bedoelde streek en die van Beets in de gemeente Opsterland.
‘Wilt gij in waarheid de ellende des volks leeren kennen, is het u in ernst er om te doen om verbetering te brengen, aarzelt dan niet.’
En Bakker biedt zich aan om hun geleider te zijn.
De woorden van dezen respectabelen man hebben mijne bevestiging niet noodig. Maar ik wil ze herhalen. Geen getuigenis, afgelegd te Heerenveen of Gorredijk kan de Enquête-commissie een denkbeeld geven van deze ellende. Ik zie geen kans, in woord of schrift er eene voorstelling van te geven, die den vollen indruk van de werkelijkheid geeft.
Wij hebben 55 liberale leden in de Kamer en daaronder een zeker aantal die sociale wetten willen invoeren. Ik schat ze niet gering die wetten. Elk materieel voordeel dat zij den arbeider brengen is mij winst, reeds om die verbetering in den toestand zelf, maar vooral omdat het hem meer kans geeft tot de bewustheid van zijn belang te geraken, en zoo het legioen van verzet vermeerdert. Maar in hoeveel jaren denkt men, dat de Nederlandsche vertegenwoordiging ook maar de bescheidenste arbeidswetgeving kan tot stand brengen?
| |
| |
Er is maar éen middel. In de materieele behoeften der gemeenschap moet voorzien worden door de gemeenschap zelve, die niet dulden kan dat enkelen leven van den arbeid der velen die nìet leven - dàt is geen leven -, maar slechter zijn gehuisd, slechter zich voeden dan het vee op den stal.
Bussum, einde Juli.
P.L. Tak.
|
|